2.2Gelet op de stempel op de uitspraak op bezwaar (zie 1.2), en de toelichting ter zitting van verweerder hieromtrent, gaat de rechtbank er vanuit dat deze op 27 augustus 2020 (zes dagen na de dagtekening) aan eiser is toegezonden. De beroepstermijn vangt dan aan op 28 augustus 2020 en eindigt op 9 oktober 2020. De rechtbank heeft het beroepschrift op 8 oktober 2020 ontvangen. Gelet op het voorgaande is het beroep tijdig ingediend.
3. Partijen verschillen van mening over de waarde van de onroerende zaak per
1 januari 2019. Eiser bepleit een waarde van € 90.000 en verweerder staat een waarde voor van € 124.000.
4. Eiseres voert – samengevat – het volgende aan. Verweerder is uitgegaan van een onjuist oppervlakte van de recreatiebungalow, namelijk 64 m2 volgens het taxatieverslag. Uit het uittreksel van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen van Kadaster volgt een oppervlakte van 48 m2. De door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten zijn niet goed vergelijkbaar omdat deze op een ander, beter gelegen, recreatiepark zijn gesitueerd. Ook is niet inzichtelijk hoe de verkoopprijzen herrekend zijn naar de waardepeildatum. Het object [vergelijkingsobject 1] , gelegen naast de onroerende zaak, is op 15 maart 2018 verkocht. Dit object is goed vergelijkbaar omdat het op hetzelfde terrein geleden is, en goed bruikbaar om de waarde van de onroerende zaak vast te stellen.Uit deze verkoop blijkt ook dat verweerder de waarde van de grond bij de onroerende zaak onjuist berekend heeft. Als uitgegaan wordt van de door verweerder becijferde grondprijzen volgt daaruit immers dat de waarde van de bebouwing op [vergelijkingsobject 1] slechts € 100 bedraagt. De manier waarop verweerder waardeert, waarbij de grondprijs als sluitpost berekend wordt, is dan ook onjuist. Een ander goed vergelijkbaar object is [vergelijkingsobject 2] , welk op 30 september 2019 in geheel gerenoveerde staat is verkocht voor € 152.500. Ook uit dit verkoopcijfer volgt dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Daarbij zij opgemerkt dat dit object veel beter gelegen is vanwege de ligging aan het water. Verweerder heeft dit object ten onrechte niet bij zijn waardering betrokken. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgronden die zagen op het onvoldoende rekening houden met de gedateerde voorzieningen en matige onderhoudstoestand van de onroerende zaak ingetrokken.
5. Verweerder stelt – samengevat – het volgende. De gestelde waarde is bepaald door een modelmatige vergelijking van vergelijkbare woningen waarbij steeds rekening is gehouden met de relevante verschillen met de onroerende zaak. Er is daarbij gebruik gemaakt van veel meer gegevens dan enkel de in het taxatieverslag genoemde vergelijkingsobjecten. Bij de taxatie wordt wel gebruikt gemaakt van staffels om de waarde van de grond te berekenen. Voor de berekening van de waarde van de opstallen wordt gebruik gemaakt van herbouwwaardemodellen. Verweerder wijst voor een nadere onderbouwing van de door hem gestelde waarde naar de ten behoeve van het beroep opgemaakte waardematrix. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat zijn werkwijze feitelijk neerkomt op toepassing van de vergelijkingsmethode. Ten aanzien van hetgeen eiser heeft aangevoerd, stelt verweerder het volgende. De oppervlakte van de recreatiebungalow is opnieuw onderzocht en komt uit op 57 m2. Omdat de inhoud, en niet de oppervlakte, is gebruikt voor de waardering maakt het echter niet dat de waarde te hoog vastgesteld is. De bij de uitspraak op bezwaar gebruikte vergelijkingsobjecten liggen op een ander, maar wel vergelijkbaar, recreatiepark en zijn qua bouwjaar en type woning goed vergelijkbaar met de onroerende zaak. De ligging van het recreatiepark [naam recreatiepark] is niet beter dan die van het recreatiepark waarop de onroerende zaak is gelegen. De wijze van waarderen is toegestaan en goedgekeurd door de Waarderingskamer. Het object [vergelijkingsobject 1] is niet goed vergelijkbaar. Het hoofdgebouw bij dat object was ten tijde van de verkoop onbewoonbaar. Het is na de verkoop dan ook gesloopt. Voor [vergelijkingsobject 1] is wel dezelfde grondprijs gehanteerd als voor de onroerende zaak. Door de minder mooie ligging van [vergelijkingsobject 1] is de grondwaarde echter met 10% gecorrigeerd. Het object [vergelijkingsobject 2] wordt in de waardematrix ook gebruikt. Daarbij is de verkoopprijs € 149.000. Bij de door eiser gestelde € 152.500 zat een bedrag van € 3.500 voor roerende zaken. Dat dit object aan een vijver ligt betekent niet dat de ligging beter is, dat is subjectief. Uit de matrix volgt vervolgens dat ook uit dit object blijkt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Er is verder telkens wel een correctiefactor voor de ligging berekend.
6. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2019 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Als verweerder niet in deze bewijslast slaagt, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, zal de rechter als regel de waarde zelf in goede justitie vaststellen.