In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015, 2016 en 2017. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door verweerder waren opgelegd, maar deze bezwaren werden ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij de zaak is geregistreerd onder de nummers 20/1468, 20/1469 en 20/1470. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen na een verminderingsbeschikking door verweerder moesten worden vastgesteld zoals deze waren vastgesteld na de verminderingsbeschikkingen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de aanslagen verminderd naar de bedragen die reeds waren vastgesteld in de verminderingsbeschikkingen.
Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op vergoeding van wettelijke rente, immateriële schade en materiële schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen grond is voor vergoeding van wettelijke rente, omdat er in de wet een andere regeling is getroffen voor de vergoeding van rente. Het verzoek om immateriële schadevergoeding is afgewezen, omdat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van ernstige psychische schade. Ook het verzoek om vergoeding van materiële kosten is afgewezen, omdat deze kosten niet onder de in de wet limitatief opgesomde kosten vallen. De rechtbank heeft wel bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48 moet vergoeden.