1.5.Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 een rendementsgrondslag voor de bepaling van het belastbaar in komen uit sparen en beleggen van € 17.548.945 aangegeven.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de heffing van inkomstenbelasting over het vermogen van eiseres leidt tot een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM).
3. Eiseres stelt dat er sprake is van een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 EP EVRM. Eiseres voert daartoe aan dat bij de beoordeling van de onder 2. omschreven vraag de waarde van de beleggingen in aandelen en onroerende zaken buiten beschouwing moeten blijven en dat eiseres meer aan heffing over haar vermogensbestanddelen heeft betaald dan zij aan belastbaar inkomen uit werk en woning en uit aanmerkelijk belang samen heeft genoten. Eiseres voert verder aan dat sprake is van een zeer scheve verhouding. Het door eiseres behaalde rendement op haar vermogen ligt lager dan de effectieve belastingdruk van 1,2% over dat vermogen. Eiseres wijst erop dat zij in 2015 een verlies heeft geleden op een vordering op een Belgische vennootschap van € 1,8 miljoen als gevolg van malversaties. Zij is daardoor enorm ingeteerd op haar vermogen. Ten slotte is als gevolg van overbedelingsschulden de uitwerking van de heffing in box 3 in het geval van eiseres nog onredelijker, aldus eiseres.
4. Verweerder betwist dat er sprake is van een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 van het EP EVRM. Verweerder voert daartoe aan dat bij de beoordeling of sprake is van een individuele en buitensporige last de gevolgen van de heffing worden bezien in relatie tot de totale inkomens- en vermogenspositie van eiseres. Gelet op de totale vermogenspositie van eiseres is zij niet in een zodanige bijzondere positie gekomen dat er sprake is van een individuele en buitensporige last, aldus verweerder.
5. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat er sprake is van een individuele en buitensporige last.
6. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad valt af te leiden dat sprake kan zijn van een schending van artikel 1 van het EP EVRM indien eiseres wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Van een individuele en buitensporige last is sprake indien deze last zich in het geval van eiseres sterker laat voelen dan in het algemeen. Deze vraag moet worden beantwoord in samenhang met de gehele financiële situatie van eiseres. Omdat de heffing over het vermogen deel uitmaakt deel van de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag IB/PVV, moet worden onderzocht of die aanslag als geheel beschouwd eiseres confronteert met een individuele en buitensporige last, welke vraag moet worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de eiseres.
7. Gelet op de hiervoor in 6. weergegeven uitgangspunten van de Hoge Raad, volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat de waarde van de beleggingen in aandelen en de waarde van de onroerende zaken buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last. Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat reeds sprake is van een individuele en buitensporige last, omdat de heffing over het vermogen hoger is dan het door eiseres in 2015 genoten belastbaar inkomen uit werk en woning en aanmerkelijk belang samen. Immers, ook het aanzienlijke vermogen waarover eiseres in 2015 beschikte moet bij de beoordeling worden betrokken.
8. De rechtbank acht de enkele, niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat zij een vermogensverlies van € 1,8 miljoen heeft geleden en daarmee in 2015 op haar vermogen is ingeteerd, onvoldoende om aan te nemen dat zij met de oplegging van de aanslag IB/PVV 2015 zwaarder is getroffen dan andere belastingplichtigen in een vergelijkbare financiële situatie met vergelijkbare samengestelde vermogens van dezelfde omvang. Met enkele verwijzing naar deze omstandigheid, die er overigens blijkens de door eiseres voor de jaren 2015 en 2016 aangegeven rendementsgrondslagen toe heeft geleid dat het box 3 vermogen van eiseres met nog geen 3% is afgenomen in 2015, heeft eiseres voorts niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag IB/PVV 2015 eiseres confronteert met een buitensporige last. Gezien de totale inkomenspositie en met name de riante vermogenspositie van eiseres in 2015 (zie 1.2. – 1.5.) kan niet worden geoordeeld dat het bedrag van de aanslag IB/PVV 2015 moet worden aangemerkt als een buitensporige last. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd ten aanzien van de overbedelingsschulden, maakt – wat daar verder ook van zij – niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.