In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een verleende natuurvergunning voor het oprichten van een kippenhouderij. De vergunning was verleend door het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân op 4 mei 2017, maar werd betwist door twee eisers die zich niet konden verenigen met de beslissing van de verweerder. De eisers stelden dat de vergunning in strijd was met artikel 6 van de Habitatrichtlijn, omdat de passende beoordeling die aan het Programma Aanpak Stikstof (PAS) ten grondslag ligt, niet voldeed aan de vereisten van deze richtlijn. De rechtbank oordeelde dat de vergunning inderdaad niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling van het PAS, en dat de uitzondering op de vergunningplicht voor het weiden van vee in de Verordening Wet natuurbescherming onverbindend was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 4 mei 2017, omdat de vereiste passende beoordeling ontbrak. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moesten worden gebracht en dat een passende beoordeling moest worden opgesteld. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eisers, die in totaal € 2.074,-- bedroegen, inclusief de kosten in bezwaar.