ECLI:NL:RBNNE:2020:4302

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
18/108858-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Leeuwarden

Op 27 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 26 maart 2020 in Leeuwarden met een mes op het slachtoffer ingestoken. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar dat de verdachte wel wettig en overtuigend schuldig was aan het meer subsidiair ten laste gelegde feit van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd zoals reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard vanwege medeschuld van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van het delict en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/108858-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 oktober 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.R. Stoeten, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een mes of een schaar, althans met scherp en/of puntig voorwerp, een of meer zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] in het lichaam, te weten in een/de arm(en) en/of een been, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: (een) steek- en/of snijwond(en) aan de linker onderarm en rechter bovenarm en/of (een) steek- en/of snijwond(en) aan de linker knie en aan het linker bovenbeen, heeft toegebracht, met dat opzet meermalen, met een mes of een schaar, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer zwaaiende en/of stekende
bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] in het lichaam, te weten in de armen en/of een been, heeft gestoken en/of gesneden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met een mes of een schaar, althans met scherp en/of puntig voorwerp, een of meer zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] in het lichaam, te weten in de armen en/of een been, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, met een mes of een schaar, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer zwaaiende en/of stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] in het lichaam, te weten in de armen en/of een been, te steken en/of te snijden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) steek- en/of snijwond(en) aan de linker onderarm en rechter bovenarm en/of (een) steek- en/of snijwond(en) aan de linker knie en aan het linker bovenbeen, althans enig letsel, ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft veroordeling gevorderd voor het meer subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van de bewijsmiddelen is er wettig en overtuigend bewijs dat verdachte met een mes stekende en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, waarbij het slachtoffer in zijn been en armen is gestoken of gesneden. Ten aanzien van de zwaaiende bewegingen kan niet zonder meer gesteld worden dat het risico groot is dat vitale delen worden geraakt. Dat is anders ten aanzien van de stekende bewegingen. Op basis van het dossier is de positie van de arm van verdachte op het moment van steken echter onduidelijk. Hierdoor blijkt niet waar de steekbeweging van verdachte op was gericht toen de arm van het slachtoffer werd geraakt. Gelet hierop is er geen sprake van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Er is onvoldoende gebleken dat het slachtoffer blijvend zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen; daarom kan ook het subsidiair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen worden. Het feit dient daarom gekwalificeerd te worden als een poging om het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en refereert zich ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat over het incident onvoldoende bekend is om een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood te kunnen bewijzen. Zo is niet duidelijk waarmee is gestoken, hoe groot dit voorwerp was en of het voorwerp geschikt was om iemand dodelijk te verwonden. Evenmin is duidelijk waar precies is gestoken. Op de beelden lijkt het erop dat verdachte drie keer een beweging maakt met zijn hand met daarin het voorwerp, maar het blijft lastig te zien waar die bewegingen exact heen gaan. Er kan niet worden vastgesteld dat de bewegingen zodanig waren gericht dat er een aanmerkelijke kans bestond op het intreden van de dood.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het letsel onvoldoende is om van zwaar lichamelijk letsel te kunnen spreken.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feiten primair en subsidiair
De rechtbank acht -met de officier van justitie en de raadsman- het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit meer subsidiair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 oktober 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 26 maart 2020 was ik aan het tatoeëren. Er werd aangeklopt en [slachtoffer] stond voor de deur. Hij vroeg of ik naar buiten wilde komen. Ik geef toe dat ik op beelden zie dat ik iets in mijn handen heb.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 april 2020, opgenomen op pagina 73 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020077408-1B van 19 mei 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik zag dat [verdachte] aan het werk was. Ik vroeg hem om naar buiten te komen. Ik zag dat hij een mes in zijn hand had en heeft mij geraakt met het mes. Toen hij lag heeft hij mij nogmaals gestoken. Hij raakte mij toen in mijn been. Ik ben naar het ziekenhuis gegaan, daar hebben zij mij geholpen. In mijn been zaten drie of vier hechtingen en in mijn arm ook.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 april 2020, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik zag dat hij met zijn rechterhand naar mij uithaalde. Ik zag op dat moment een mes in zijn hand. Ik ben gestoken in mijn linkerarm.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 april 2020, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Tussen 26/03/2020 22.00.42 uur en 22.00.49 uur zijn [slachtoffer] en [verdachte] op de beelden zichtbaar. Op 22.00.42 uur komen [slachtoffer] en [verdachte] in beeld. Bij nadere bestudering blijkt [verdachte] iets in zijn rechterhand vast te hebben. Dit is puntig van vorm. Het voorwerp steekt aan beide kanten van zijn hand uit. Hij maakt tijdens de confrontatie met [slachtoffer] een keer of drie een zwaaiende beweging met de rechterhand, met daarin het onbekende puntige voorwerp, in de richting van [slachtoffer].
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 mei 2020, inhoudend als verklaring van [naam 3]:
Ik was in de tattoozaak bij [verdachte]. Toen werd er op de deur geklopt. Ik hoorde wat geschreeuw en daar reageerde ik op door naar buiten te lopen. Er was een worsteling. Ik hoorde die ander zeggen van "oh beginnen we met een wapen?". [verdachte] zei tegen mij dat hij had geprikt. Later zei hij dat hij twee keer had geprikt, dat zei hij in een appgesprek. Het was een zakmes.
6. Een geneeskundige verklaring, op 29 april 2020 opgemaakt en ondertekend door C. Oostdam, forensisch arts, opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als verklaring:
Datum onderzoek 21-04-2020
Betrokkene [slachtoffer]
Letselbeschrijving naar aanleiding van persoonlijk lichamelijk onderzoek
Lichaamsdeel: linker onderarm aan de strekzijde juist distaal van het ellebooggewricht een genezen wond met scherpe randen met een lengte van 2 cm, verticaal verlopend. Hieronder is een zwelling voelbaar met een afmeting van 3 cm lang en 1 cm breed, niet pijnlijk bij palpatie.
Soort verwonding: Er is sprake van een diepe wond, zoals passend bij een scherp snijdend voorwerp.
Lichaamsdeel: Op de linker knie juist proximaal van de knieschijf is aan de buitenzijde een genezende diepe wond met een winkelhaakvorm, waarbij de lange zijde aan de buitenkant van het been 3 cm is, de punt naar de voet wijst en de korte zijde (aan de binnenkant van het been) een lengte van 0,8 cm heeft. Deze korte zijde loopt nog ongeveer 8 cm door richting binnen-bovenzijde van het linker bovenbeen in een oppervlakkige (kras-)wond.
Soort verwonding: een diepe genezen wond, uitlopend in een oppervlakkige wond.
Lichaamsdeel: Aan de binnenzijde van de rechter bovenarm is een diepe wond zichtbaar met een lengte van 0,5 cm welke iets wijkt (breedte 1 mm) schuin verlopend. Hierdoor is de rechte lijn van de tatoeage verbroken.
Soort verwonding: een diepe nog niet genezen wond.
De diverse diepe wonden kunnen goed passen bij meerdere steken met een scherp snijdend voorwerp.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 25 april 2020, opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 25 april 2020, heb ik de gegevens onderzocht van de extractie van de Samsung mobiele telefoon, model Galaxy Note 4, welke onder [verdachte] in beslag genomen is. Het telefoonnummer is [telefoonnummer].
Na het incident op 26 maart 2020, geeft [verdachte] aan dat hij zelf gestoken heeft. De diverse chatgesprekken (samenvatting) worden hieronder weergegeven:
Op 29 maart 2020 neemt [verdachte] contact op met [naam 1]. Vervolgens vertelt [verdachte] dat hij hem gestoken heeft.
[verdachte] heeft whatsapp conversaties met [naam 2]. Op 29 maart 2020 neemt [naam 2] contact op met [verdachte].
Op 27 maart 2020 vanaf 08.24 tot en met 08.37 hebben [verdachte] en [naam 3] het volgende WhatsApp gesprek, waarin [verdachte] zegt dat hij hoopt dat hij zijn lever heeft geraakt:
Bewijsoverweging rechtbank
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Hij erkent dat uit de camerabeelden blijkt dat hij een voorwerp in zijn handen had, mogelijk een schaar. Ten aanzien van de verklaring van getuige [naam 3] en de berichten uit zijn telefoon heeft verdachte verklaard dat [naam 3] liegt en dat de berichten over het gebruik van een mes alleen maar stoere praat zijn, omdat hij geen gezichtsverlies wilde lijden.
Gelet op de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er een gewelddadig incident heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer]. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte een voorwerp in zijn handen heeft gehad. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem met een mes heeft gestoken. Deze verklaring vindt ondersteuning in de letselverklaring, alsook in de verklaring van [naam 3] en in de berichten uit de telefoon van verdachte. In deze berichten heeft verdachte aan meerdere personen laten weten dat hij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes naar buiten is gegaan, alsook dat hij met dit mes heeft gepoogd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit dat meer subsidiair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
meer subsidiair
hij op 26 maart 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een mes zwaaiende en stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en daarbij die [slachtoffer] in het lichaam, te weten in de armen en een been, heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiair. Poging tot zware mishandeling.
Vervolgens is de vraag aan de orde of er sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces en daarom van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de camerabeelden blijkt dat er fors geweld is toegepast op verdachte. Behalve uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt nergens dat verdachte voorafgaand aan de klap(pen) van [slachtoffer] zou hebben gedreigd met een mes of een ander scherp voorwerp. Het is aannemelijk dat er een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte plaatsvond door [slachtoffer]. Er was dus een noodzaak tot verdediging. Verdachte kreeg een enorme klap. Hij lag op de grond terwijl boven hem een agressieve man op hem insloeg en -trapte. Die positie bood verdachte geen mogelijkheid om zonder kleerscheuren te vertrekken. Aan het subsidiariteitsvereiste is dus voldaan. De verdediging moet ook geboden zijn en in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. De Hoge Raad heeft in het arrest van 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456 nadrukkelijk overwogen dat
in beginselhet met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding staat tot een aanval met blote handen dan wel vuisten. Blijkens het arrest van 26 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:434 had het gerechtshof een beroep op noodweer verworpen op grond dat het steken met een mes in de borststreek van het slachtoffer niet in redelijke verhouding stond tot een aanval met blote handen/vuisten, en omdat de verdachte niet eerst had gepoogd een minder verstrekkend verdedigingsmiddel toe te passen. De Hoge Raad achtte echter dat oordeel van het gerechtshof niet zonder meer begrijpelijk. In dit geval kreeg verdachte een enorme klap. Uit de beelden blijkt ook dat [slachtoffer] agressief was en harde klap(pen) en trappen uitdeelde. [slachtoffer] stond terwijl verdachte op de grond zat. Onder deze specifieke omstandigheden, mede gezien de wijze waarop verdachte het voorwerp gebruikte en de locatie waar hij [slachtoffer] raakte, is dat niet direct disproportioneel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet gehonoreerd dient te worden. Zij heeft daartoe -in de kern- aangevoerd dat zowel verdachte als [slachtoffer] tegelijk hebben gehandeld, waarbij [slachtoffer] heeft geslagen en verdachte heeft uitgehaald met een mes. Op het moment dat beide personen uithaalden, was er geen sprake van een ogenblikkelijke aanranding, en evenmin van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Uit objectieve omstandigheden moet redelijkerwijs kunnen worden afgeleid dat de ander op het punt staat om tot een aanval over te gaan. De verklaring van verdachte komt niet overeen met de verklaring van [slachtoffer] en het letsel. Noch uit de verklaring van verdachte noch uit overige omstandigheden blijkt dat verdachte gerechtvaardigd mocht vrezen voor een onmiddellijk dreigend gevaar. Verdachte heeft aanvallend gehandeld, zodat zijn daarop volgende gedragingen niet als verdediging kunnen worden aangemerkt. Het beroep op noodweer dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet allereerst de vraag worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar. Vervolgens is van belang of de tegen deze aanranding gevoerde verdediging wel noodzakelijk was, oftewel: of is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Tenslotte moet worden beoordeeld of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was, oftewel: of is voldaan aan het proportionaliteitsvereiste.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die aan het verweer ten grondslag zijn gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen. Zij gaat uit van de feitelijke gang van zaken die blijkt uit de opgenomen bewijsmiddelen en de bewijsoverweging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich, voordat hij naar buiten ging, bewapend met een mes. Daarmee heeft hij naar het slachtoffer uitgehaald. Hij heeft dus, nadat hij zich had bewapend, de confrontatie gezocht terwijl hij die confrontatie gemakkelijk had kunnen vermijden. Zijn handelingen moeten naar de kern bezien als aanvallend worden aangemerkt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voor verdachte geen noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of tegen een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer. Omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar waartegen verdachte zich mocht verdedigen, kan verdachte evenmin een beroep doen op noodweerexces.
Het feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het meer subsidiaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De officier van justitie heeft tevens gevorderd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman bepleit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De raadsman heeft aangevoerd dat de door de reclassering geadviseerde dadelijke uitvoerbaarheid niet mogelijk is. Ook de raadsman heeft verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 30 september 2020, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een mes op het slachtoffer in te steken. Het slachtoffer heeft zich in het ziekenhuis aan zijn verwondingen moeten laten helpen. Verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen dit soort geweldsfeiten voor gevoelens van onrust en angst in de maatschappij, te meer nu deze op de openbare weg zijn gepleegd. Voor dergelijke feiten is een gevangenisstraf het uitgangspunt.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie. Hieruit blijkt dat verdachte geen recente recidive heeft voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport. Hieruit volgt dat het ontbreken van dagbesteding en inkomen risicofactoren zijn. Volgens de reclassering ligt een terugval in middelengebruik op de loer. Een beschermende factor is het contact dat verdachte met zijn moeder heeft. Ten aanzien van mogelijke interventies zag de reclassering zich gesteld voor een dilemma: enerzijds was het delict situationeel bepaald, maar anderzijds is sprake van een ernstig strafbaar feit met een beperkte conflicthantering. Hoewel verdachte zijn leven thans een positieve wending heeft gegeven, moet ingezet worden op een reclasseringstoezicht met een behandelverplichting. In die behandeling dient een delictscenario te worden opgesteld om inzicht te krijgen in het ontstaan en voorkomen van delictgedrag. Tevens kan er binnen een behandeling aandacht zijn voor de bij verdachte ontstane angst en kan de reclassering hem ondersteunen bij praktische zaken. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling inclusief diagnostiek, een contactverbod met het slachtoffer en hulp op het gebied van financiën.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de aanloop naar het incident, alsook met het feit dat verdachte hierbij ernstig letsel heeft opgelopen. De voorlopige hechtenis is sinds 18 juni 2020 geschorst. Daarom zal de rechtbank verdachte geen langere onvoorwaardelijke straf opleggen dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat hij niet opnieuw in detentie hoeft. Gelet op het voorkomen van recidive in de toekomst acht de rechtbank het nodig dat verdachte hulp krijgt in de vorm van voorwaarden, verbonden aan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en oplegging daarvan geboden, met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 552,93 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Zij heeft aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, alsook dat er sprake is van medeschuld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met medeschuld. Subsidiair heeft de raadsman, indien de rechtbank wel tot toewijzing overgaat, aangevoerd dat de schadepost ten aanzien van de dokterswacht is onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komt. De kosten voor de jas en schoenen zijn niet onderbouwd en moeten worden afgewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van medeschuld. Ook lijkt het letsel mee te vallen. Verdachte heeft ook schade, waardoor het gepast is om ‘gelijk over te steken’ en de schade te stellen op nihil of een symbolisch bedrag. Indien de rechtbank dat niet volgt, is een bedrag van € 750,00 tot maximaal € 1.000,00 passend.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het feit, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeschuld van de benadeelde partij. Het vaststellen van de mate van die medeschuld levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 120 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland, op het adres [straatnaam] te Leeuwarden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal meewerken aan diagnostiek en het opstellen van een delictscenario en zich onder behandeling zal stellen van GGZ Friesland Polikliniek Forensische Psychiatrie, dan wel de forensische polikliniek VNN of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem zal geven voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1982, zo lang het openbaar ministerie dit verbod nodig acht;
4. dat de veroordeelde op aanwijzing van de reclassering inzicht zal geven in zijn financiële situatie en, indien de reclassering dat nodig acht, zal meewerken aan hulp op het gebied van financiën.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de onder 3. genoemde voorwaarde waarop de politie toezicht houdt, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door B.F. Hammerle, voorzitter, mr. K. Post en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 oktober 2020.
Mr. Van Sloten en mr. Velvis zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.