Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
fn: 631)
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man had op 25 september 2019 een verzoekschrift ingediend voor voorlopige voorzieningen, waaronder een verzoek om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. De vrouw diende op 6 december 2019 een verweerschrift in, met een zelfstandig verzoek om kinderalimentatie voor hun minderjarige kind. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 december 2019.
De rechtbank overweegt dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoek op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat dit verzoek niet toewijsbaar is binnen de echtscheidingsprocedure. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de Hoge Raad en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die bevestigen dat er geen ruimte is voor een voorlopige voorziening op basis van artikel 223 Rv in echtscheidingsprocedures. De rechtbank verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Wat betreft de verzoeken van de vrouw om kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, oordeelt de rechtbank dat de meerderjarige dochter van partijen, [kind 1], niet-ontvankelijk is in haar verzoek om een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud, omdat zij meerderjarig is en zich daarvoor tot haar ouders moet richten. De rechtbank bepaalt dat de man met ingang van 6 december 2019 een bedrag van € 68,- per maand aan de vrouw moet betalen voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, [kind 2]. De overige verzoeken worden afgewezen.