ECLI:NL:RBNNE:2020:3887

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
LEE 19/3752
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een docent wegens ongepast gedrag en de beoordeling van ontslaggronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een docent en de voorzitter van het College van Bestuur van de Stichting Openbaar Onderwijs Groep Groningen. De docent, die sinds 39 jaar werkzaam was, kreeg ontslag na het aantreffen van ongepaste foto's op zijn privé-telefoon. De primaire ontslaggrond was ongeschiktheid voor de functie, maar de rechtbank oordeelde dat deze grond niet voldoende was gemotiveerd. De subsidiaire ontslaggrond, namelijk gewichtige redenen, werd echter wel geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat het bekend worden van de foto's een grote impact had op de leerlingen, ouders en collega's, waardoor de docent zijn functie niet langer kon uitoefenen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor de primaire ontslaggrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, maar verklaarde het beroep ongegrond voor de subsidiaire ontslaggrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, maar de rechtbank droeg de verweerder op het griffierecht te vergoeden en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/3752

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 november 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. M.R.P. Ossentjuk),
en
de voorzitter van het College van Bestuur van de Stichting Openbaar Onderwijs Groep Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Lacevic).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser primair met toepassing van artikel 10.b.3, zevende lid, van de CAO Voortgezet Onderwijs 2018-2019 (CAO-VO) en subsidiair met toepassing van artikel 10.b.3, twaalfde lid, van de CAO-VO met ingang van 15 april 2019 ontslag verleend.
Bij besluit van 16 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, H. [naam rector] (rector) en T. [naam HR-adviseur] (HR-adviseur).

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser, geboren in 1958, is 39 jaar werkzaam geweest als docent. Laatstelijk op één van de middelbare scholen van verweerder. Op 17 december 2018 heeft eiser tijdens de les Nederlands zijn privé-telefoon uitgeleend aan een leerling zodat deze leerling, die zijn eigen telefoon niet bij zich had aan een opdracht mee kon doen. De leerling heeft op eisers telefoon (
+200 van Instagram gedownloade) foto’s aangetroffen van minderjarige meisjes. Hiervan heeft een leerling een kort filmpje gemaakt en het voorval bij de schoolleiding gemeld. De rector heeft dezelfde dag nog de verzamelde foto’s op de telefoon van eiser bekeken.
1.1.
Bij wijze van ordemaatregel is eiser bij besluit van 14 januari 2019 voor de duur van 4 weken geschorst.
1.2.
De politie heeft onderzoek gedaan op de privé-apparatuur van eiser. De bevindingen zijn op 16 januari 2019 teruggekoppeld aan onder andere de rector van de school.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder, nadat het voornemen daartoe was geuit en eiser zijn zienswijze naar voren had gebracht, eiser met ingang van 15 april 2019 ontslag verleend.
2. Het primaire besluit is, na bezwaar, bij het bestreden besluit gehandhaafd. Aan het ontslag heeft verweerder primair ten grondslag gelegd dat eiser ongeschikt is voor zijn functie (artikel 10.b.3, zevende lid, van de CAO-VO) en subsidiair dat sprake is van gewichtige redenen (artikel 10.b.3, twaalfde lid, van de CAO-VO). Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de Commissie bezwaarschriften van de Openbaar Onderwijs Groep Groningen overgenomen en het bezwaar van eiser tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
3. Artikel 10.b.3 van de CAO-VO 2018/2019 bepaalt, voor zover hier van belang, dat de werknemer, met inachtneming van het in artikel 10.b.4 bepaalde, ontslag kan worden verleend:
7. wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit anderen hoofde dan genoemd onder 6;
12. op grond van andere met name genoemde en aan de betrokkene schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard.
De primaire ontslaggrond: ongeschiktheid voor de functie
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat naast het al eerder genoemde incident op 17 december 2018, ook een voorval in 2017 en in september 2018 heeft bijgedragen aan de ongeschiktheid van eiser in zijn functie als docent.
4.1.
Eiser betoogt dat het voorval in 2017 ziet op een gebeurtenis in 2013, waarbij de betrokken leerling geen klacht heeft ingediend tegen eiser. Het ging daarbij volgens eiser om het op de schouder leggen van een hand. Eiser stelt verder dat het voorval in september 2018, waarbij eiser een Instagram foto van een leerlinge in bikini had geliket, per ongeluk is gegaan en dat hij de zaak op een juiste wijze heeft afgehandeld.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals die bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraak van 1 maart 2007 (LJN: BA0562), moet de zogenaamde functionele ongeschiktheid zich uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. De ongeschiktheid moet worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Daarbij zal in het algemeen van een ontslag op de hiervoor genoemde grond niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
Voorval 2013 (klacht in 2017)
6. De rechtbank overweegt dat verweerder ten aanzien van de gebeurtenis in 2013, waarover in 2017 een klacht zou zijn ingediend, geen enkel stuk heeft overgelegd. Dat betekent dat verweerder het bestreden besluit op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd en ten onrechte dit voorval aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
Voorval september 2018
7. De rechtbank stelt vast dat zich, ten aanzien van het voorval in september 2018, in het procesdossier alleen een ongedateerd verslag van een ‘voorval in september’ bevindt. De rechtbank overweegt dat onduidelijk is wanneer dit verslag is opgemaakt en ten behoeve waarvan. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook uit de stukken niet duidelijk volgt of dit specifieke voorval met de directie of leidinggevende van eiser is besproken. Daarom oordeelt de rechtbank dat ook op dit punt het bestreden besluit door verweerder onvoldoende is gemotiveerd en dat dit voorval ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
Incident december 2018
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het afbeeldingen betreft van minderjarige meisjes, waarop weinig kledij te bespeuren valt. Ter zitting gaf de rector nog aan dat zij alle foto’s heeft gezien en dat deze soms toch echt veel verder gaan dan een meisje in een badpakje. Verweerder stelt zich daarbij verder op het standpunt dat het verzamelen van dergelijke foto’s onoorbaar moet worden geacht en dat hieruit volgt dat eiser per definitie ongeschikt is voor zijn functie als docent. Eiser mist de eigenschappen, mentaliteit en instelling om in zijn functie te kunnen worden gehandhaafd.
8.1.
Eiser stelt dat hij de foto’s hobbymatig verzamelt zonder enige (seksuele) bijbedoeling en slechts ‘mooi vindt om naar te kijken’. De foto’s waar het om gaat zijn voor iedereen te zien op Instagram; daarom wordt het in het bezit hebben van deze foto’s door verweerder dan ook ten onrechte aangemerkt als ongepast.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser ongeveer 200 foto’s op zijn privé telefoon had staan van onder meer minderjarige meisjes in badkleding. De rechtbank heeft kennis genomen van het door een leerling gemaakte (16 seconden durende) filmpje.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aangetroffen verzameling van foto’s als zodanig, eiser ongeschikt maakt voor zijn functie als docent. De rechtbank betrekt hierbij dat de politie de beelden heeft bekeken. Een medewerker van het Team Zeden heeft op 16 januari 2019 aan de Officier van Justitie gemaild dat de bij eiser in beslag genomen apparatuur is onderzocht en dat hierop geen strafbaar materiaal is aangetroffen. Aan de school zou kunnen worden medegedeeld dat het foto’s van pubers (meisjes) in badkleding, ondergoed en/of turnpakjes betreft, maar dat dit niet valt onder de criteria van bijvoorbeeld kinderporno. De rechtbank ziet hierin geen enkele overweging met betrekking tot de door verweerder gesuggereerde seksuele connotatie in terug. De rechtbank overweegt daarnaast dat verweerder de aard van de foto’s en de gestelde seksuele connotatie onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en evenmin gemotiveerd hoe dit eiser ongeschikt maakt voor zijn functie als docent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een seksuele connotatie bij het in bezit hebben van de foto’s.
9. Gelet op de overwegingen 6, 7 en 8.3. is sprake van een motiveringsgebrek en mocht verweerder deze primaire grond niet aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op deze primaire ontslaggrond. De rechtbank zal het primaire besluit in zoverre herroepen. De rechtbank beoordeelt hierna of de subsidiaire grond het ontslagbesluit kan dragen.
De subsidiaire ontslaggrond: gewichtige redenen
10. Verweerder heeft subsidiair aan het ontslag artikel 10.b.3, aanhef en onder 12, van de CAO-VO 2018/2019 ten grondslag gelegd. In dit artikel is bepaald dat de werknemer ontslag kan worden verleend op grond van andere met naam genoemde en aan betrokkene schriftelijk medegedeelde redenen van gewichtige aard. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3298) moeten redenen van gewichtige aard als bedoeld in dit artikel in overwegende mate betrekking hebben op de persoon van betrokkene en zijn directe werksituatie. Dergelijke redenen kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in een ontstane impasse, die redelijkerwijs slechts kan worden doorbroken door beëindiging van het dienstverband.
10.1.
Als gewichtige reden ziet verweerder het feit dat tijdens een door eiser gegeven les bekend is geworden dat eiser op zijn telefoon een verzameling foto’s van minderjarige meisjes in badkleding had. Dit heeft een bijzonder grote impact gehad op kinderen, ouders en eisers collega’s en leidde tot veel en aanhoudende onrust. Eisers functie als docent is hierdoor (ook naar buiten toe) ongeloofwaardig geworden. De school kan niet instaan voor een veilige werk- en leeromgeving vanwege de interesse van eiser voor (foto’s van) minderjarige meisjes, op grond waarvan niet kan worden verwacht dat de school de aanstelling van eiser continueert. In zijn rol als docent moet iemand per definitie de uitstraling hebben van een persoon die kinderen kunnen vertrouwen, waar kinderen tegenop kijken en die kinderen geloofwaardig achten. Een docent heeft een voorbeeldfunctie, ook privé. Eisers positie als docent is onhoudbaar geworden door de keuzes die hij privé heeft gemaakt.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van de bevoegdheid tot ontslagverlening op grond van redenen van gewichtige aard gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het publiekelijk bekend worden van de foto verzameling van eiser een grote impact heeft gehad op de kinderen, ouders en eisers collega’s. Dit heeft geleid tot veel en aanhoudende onrust. De rechtbank kan verweerder volgen dat hiermee eisers rol als docent daardoor (ook naar buiten toe) ongeloofwaardig is geworden. In zijn werk als docent moet iemand per definitie de uitstraling hebben van een persoon die kinderen kunnen vertrouwen, waar kinderen tegenop kijken en die kinderen geloofwaardig achten. Daarbij betrekt de rechtbank dat een docent een voorbeeldfunctie heeft, ook privé. Eisers positie als docent is onhoudbaar geworden door de keuzes die hij privé heeft gemaakt. Eisers leeftijd, het aantal dienstjaren, de door eiser gestelde financiële schade en het risico dat hij zijn beroep wellicht nooit weer kan uitoefenen, maken dit niet anders. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de school niet kan instaan voor een veilige werk- en leeromgeving vanwege de interesse van eiser voor (foto’s van) minderjarige meisjes, op grond waarvan niet kan worden verwacht dat de school de aanstelling van eiser continueert. In dit kader is de rechtbank, in navolging van verweerder, van oordeel dat herplaatsing op een andere school binnen het gezagsbereik van verweerder niet aan de orde kan zijn.
10.3.
Eiser kan, indien hij aan de voorwaarden hiervoor voldoet, aanspraak maken op een WW-uitkering alsmede op een bovenwettelijke WW-uitkering. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7269) is er slechts plaats voor het oordeel dat deze uitkering onvoldoende is, als komt vast te staan dat het bestuursorgaan een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid, of indien gezegd moet worden dat het bestuursorgaan met het oog op de omstandigheden van het geval een uitkeringsregeling die niet uitgaat boven het niveau van de reguliere uitkeringen, niet redelijk heeft kunnen achten.
10.4.
Het is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat verweerder een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die uiteindelijk tot het ontslag heeft geleid. Aan eiser zelf moet het ontstaan en voortbestaan van de onrust op de school, die ook heeft geleid tot de ondermijning van zijn eigen positie als docent, worden toegeschreven zodat aan de grondvoorwaarde voor eventuele toekenning van schadevergoeding niet is voldaan. Verder laat de rechtbank meewegen dat verweerder ook had kunnen opteren voor strafontslag, maar voor een minder zwaar middel heeft gekozen opdat de financiële consequenties voor eiser beperkt zouden blijven.
Conclusie
11. Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de subsidiaire ontslaggrond het ontslag kan dragen. In zoverre is het beroep ongegrond.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart voor zover dat ziet op de primaire ontslaggrond, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Het verzoek tot schadevergoeding wijst de rechtbank, gelet op de conclusie in overweging 10.4, af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de primaire ontslaggrond;
- herroept het primaire besluit voor zover dat ziet op de primaire ontslaggrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit voor zover het de subsidiaire ontslaggrond betreft ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, voorzitter en mrs. M.W. de Jonge en
A.M. Klingenberg, leden, in aanwezigheid van H.J. Boerma, griffier, op 4 november 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.