Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/830041-20 ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen - waaronder de bekennende verklaring van verdachte - weliswaar volgt dat verdachte de enige is die geweld heeft gebruikt ten opzichte van aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), maar dat desondanks kan worden gesproken van medeplegen door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daarvoor is vereist dat de medeverdachten ook (voorwaardelijk) opzet op het geweld hadden, hetgeen kan worden vastgesteld op grond van onder meer de omstandigheden dat de inbraak in de nacht plaatsvond, dat de medeverdachten (vanaf enig moment) wisten dat [slachtoffer 1] thuis was, zij hoorden en/of zagen dat [slachtoffer 1] was mishandeld en dat zij er desondanks voor kozen om spullen van [slachtoffer 1] weg te nemen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/247078-19 onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft eveneens veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18-181934-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde, met dien verstande dat ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde brandstichting het medeplegen en gevaar voor personen niet bewezen kunnen worden.
In de zaak met parketnummer 18/045579-20 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ). De officier van justitie heeft - kort gezegd - aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 4] betrouwbaar zijn en worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 8] (hierna: [getuige 8] ).
In de zaak met parketnummer 18/177374-20 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, gelet op hetgeen [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard, in combinatie met de (deels) bekennende verklaring van verdachte inhoudend dat hij klappen heeft uitgedeeld.
Standpunt van de verdediging
Mr. Grijmans heeft in de zaak met parketnummer 18/830041-20 bepleit dat het medeplegen van de woninginbraak bewezen kan worden verklaard, maar dat ten aanzien van het eveneens ten laste gelegde geweld geen sprake was van medeplegen. Verdachte was de enige die geweld heeft gepleegd en de medeverdachten hadden geen (voorwaardelijk) opzet op het door verdachte gepleegde geweld.
Mr. Slinkman heeft in de zaken met parketnummers 18-247078-19 en 18-181934-20 gewezen op de bekennende verklaring van verdachte en geen verweer gevoerd ten aanzien van deze feiten.
In de zaak met parketnummer 18-045579-20 heeft mr. Slinkman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 4] , alsmede van de subsidiair ten laste gelegde aanranding van [slachtoffer 4] . Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 4] onvoldoende betrouwbaar is. [slachtoffer 4] heeft een verstandelijke beperking en is pas een maand na het voorval in een kindvriendelijke studio gehoord. Het is mogelijk dat [slachtoffer 4] het voorval heeft verzonnen als excuus voor het feit dat zij iemand op haar kamer had toegelaten, hetgeen niet mag volgens de regels van de instelling.
Mr. Grijmans heeft in de zaak met parketnummer 18-177374-20 bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging bepleit, met dien verstande dat alleen het schoppen niet bewezen kan worden.
Parketnummer 18/830041-20 (woningoverval met geweld in Bourtange)
De rechtbank past in de zaak met parketnummer 18/830041-20 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 augustus 2020, voor zover inhoudend:
Ik ben op 27 september 2019 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) naar een woning aan de [straatnaam] in Bourtange gegaan om in te breken. [medeverdachte 2] wist dat er geld te halen was. We hadden bivakmutsen en handschoenen mee. Ik ben door het raam naar binnen geklommen. Ik zei tegen [medeverdachte 2] dat ik de deur voor hen open zou doen. Toen ik naar binnen klom, viel er iets. Ik hoorde lawaai en hoorde dat er iemand aanwezig was. Ik schrok en ik heb de verkeerde keuze gemaakt. Ik ben op het bed gesprongen en ik heb die man hard geslagen met mijn vuisten, waardoor hij van het bed af is gevallen. Ik heb hem geschopt en daarna heb ik hem naar de deur gesleept. Dat deed ik zodat we het zouden zien als hij bij zou komen en we dan meteen weg konden gaan.
Ik heb in het nachtkastje gekeken en ik heb de deur voor de anderen opengedaan. Ik zag [medeverdachte 2] binnenkomen. Het ging heel snel. De autosleutel werd mij toegegooid en we zijn vertrokken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 september 2019, opgenomen op pagina 45 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland in het onderzoek NN2R019116/SINGAPORE d.d. 17 juni 2020, inhoudend als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
Ik werd vannacht wakker omstreeks 02:30 uur. Er stond een grote gestalte over me heen gebogen. Ik kon mij niet verweren, want ik heb een zenuwziekte. Ik voelde dat ik een enorme dreun kreeg op mijn rechteroog. Hierna voelde ik dat ik uit bed geslagen werd en op de grond terecht kwam. Ik zag dat deze persoon van het bed afsprong. En toen begon diegene te trappen. Ik voelde dat ik getrapt werd op mijn linkerbil. Ik heb me toen doodstil gehouden en toen stopte hij met trappen. Hierna pakte hij mij bij mijn enkels beet en toen trok hij mij door het glas naar de andere kant van het bed. Dit glas lag op de grond en was afkomstig van flessen die in de vensterbank stonden. Ik hoorde dat hij even rommelde in het nachtkastje naast het bed.
Ik heb dus diverse tikken gehad. Op mijn linkerribben en op mijn linkerarm. Dit komt omdat ik mij met mijn linkerarm afweerde. Ik heb een dreun op mijn rechteroog gekregen. Ik voelde dat dit met de vuist was. Toen voelde ik een tweede dreun op de linkerkant van mijn hoofd en hierdoor viel ik van bed af. Dit was ook met de vuist en moet met kracht gebeurd zijn, want ik viel dus van bed af. Toen schopte hij mij op mijn linkerbeen. Dat ging zo hard en toen dacht ik: "nou ga ik eraan."
V: Wat mist u uit uw woning?
A: Een zwart geldkistje. Die stond op de keukentafel. De auto is ook weggenomen. Mijn auto stond daarvoor op de oprit. De sleutels hebben waarschijnlijk in de keuken gelegen.
V: Wie weet allemaal dat het raam ‘s nachts open staat?
A: Ik weet één iemand die het weet. [medeverdachte 2] . Hij kwam tot een week of vier geleden heel veel bij me.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 1 oktober 2019, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
Ik houd in mijn PC precies bij hoeveel geld er in het geldkistje zit van de verkoop van mijn pompoenen. Het was € 1.072,45.
V: Welke goederen mist u nog meer uit uw woning?
Een sieradenkistje op een kast in de slaapkamer, die stond er niet meer na afgelopen vrijdag. Twee portemonnees met een paar oude pasjes.
V: Wat zat er precies in het sieradenkistje uit uw slaapkamer?
A: Sieraden van mijn overleden vrouw.
4. Een geneeskundige verklaring, op 11 mei 2020 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als verklaring:
Betrokkene: [slachtoffer 1] , geb. [geboortedatum] -1952
l. Wat is de locatie en aard van het letsel?
Letselbeschrijving rechter oog: Er is een zwelling zichtbaar van onder- en bovenooglid en het jukbeen, waarbij de huid rondom het oog over een gebied van 5 bij 4 centimeter paarsrood is verkleurd. De zwelling over het rechter jukbeen lijkt door te lopen tot aan de voorzijde van het rechter oor. De oogspleet is door de zwelling dichtgedrukt. Uit de oogspleet komt enig helderrood vocht passend bij bloed. In de binnenste ooghoek is ook enige rode vloeistof zichtbaar en donkerrode korstvorming.
Bij beeldvorming met röntgenfoto's en een CT scan zijn de volgende inwendige letsels
aangetroffen:
- gebroken neusbeen rechts zonder standsafwijking van de neus;
- gebroken jukbeen rechts, breuk doorlopend tot in de bodem van de oogkas;
- mogelijk een afgebroken botfragment rechter ellenboog.
Aanvullende informatie letsel rechter oog: Op 30-09-2020 geeft aangever aan alleen nog maar licht te kunnen zien met het rechter oog. Op 04-10-2019 werd door de oogarts OZG een loslating van de lens van het rechter oog gezien met een kneuzing van de iris en een verhoogde oogboldruk. Aangever had een sterk verminderd zicht met het rechter oog. Op 6-12-2019 werd aangever in het UMCG geopereerd aan het oog, waarbij een kunstlens in het oog werd geplaatst. Op 24-01-2020 trad als complicatie een netvliesloslating aan het rechter oog, waarna aangever op 27-01-2020 opnieuw een oogoperatie moest ondergaan.
3. Wat is de ernst van het letsel?
a. Wat is naar schatting de tijd die nodig zal zijn voor genezing?
De breuken aan neus, jukbeen en onderste oogkas rechts en de rechter ellenboog zullen naar alle waarschijnlijkheid binnen zes weken zijn genezen. De genezing van het letsel aan het rechter oog kende een gecompliceerd beloop waardoor opnieuw operatief ingrijpen noodzakelijk was. Genezing hiervan zal mogelijk een halfjaar duren.
b. Is de inschatting dat het letsel restloos zal genezen?
De breuken aan de neus, jukbeen, onderste oogkas rechts en rechter ellenboog zullen naar alle waarschijnlijkheid restloos genezen. Het letsel aan het rechter oog (losgelaten lens en later netvliesloslating) zal naar alle waarschijnlijkheid blijvend verminderd zicht met het rechter oog tot gevolg hebben.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 februari 2020, opgenomen op pagina 728 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 2] liep voorop, hij weet de weg daar en het was ook zijn ding. We zijn naar de woning toe gelopen. [medeverdachte 2] wees het slaapkamerraam aan. [medeverdachte 2] en ik zijn op een hoekje gaan staan en [verdachte] ging door een open raam naar binnen.
Ik hoorde dat de voordeur open werd gedaan. [medeverdachte 2] liep voorop, die wist de weg. [medeverdachte 2] liep gelijk naar de keuken en kwam gelijk met het geldkistje. Ik zag dat hij het geldkistje uit een hoog aanrechtkastje pakte en daarna gaf hij het geldkistje aan mij. Ik heb dat geldkistje aangepakt. Gelijk nadat we het geldkistje pakten zijn we weer richting de voordeur gelopen en iemand heeft een autosleutel gepakt. We zijn in de auto gestapt en weggegaan. De auto stond op de oprit.
V: Wat zat er in het geldkistje?
A: Geld.
V: Hoe is de verdeling ervan geweest?
A: Door drieën.
V: Hadden jullie vermomming of gezichtsbedekking op?
A: Ja, zo’n zelfgemaakte bivakmuts. Ik, [medeverdachte 2] en volgens mij [verdachte] ook.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 13 februari 2020, opgenomen op pagina 738 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
V: Waarom ging [verdachte] door het raam naar binnen? Was dat afgesproken?
A: [verdachte] kwam er zelf mee toen we daar stonden, hij klom wel door het raam. Op het hoekje waar [medeverdachte 2] en ik stonden, daar waren we aan het overleggen, gaan we weg of wat?
We hadden wel gedacht dat hij thuis was.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 13 februari 2020, opgenomen op pagina 738 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
V: [slachtoffer 1] is zwaar toegetakeld, terwijl je er ook voor kon kiezen om uit de woning te vluchten. Waarom heb je dat niet gedaan?
A: Het ging zo snel. Ik hoorde wel wat gebonk. Maar de voordeur ging los, [medeverdachte 2] liep naar het geldkistje, ik liep achter [medeverdachte 2] aan en toen zijn we vertrokken.
V: Hoe wist jij dat [verdachte] [slachtoffer 1] zwaar mishandeld hadden?
A: Toen ik hem zag liggen. Je gaat niet vanzelf op de grond liggen. Ik wist wel dat er wat gebeurd was, maar niet precies wat.
We hadden wel gedacht dat hij thuis was.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 27 mei 2020, opgenomen op pagina 849 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
V: Wat deed jij op het moment dat [slachtoffer 1] werd mishandeld?
A: Ik heb dat allemaal gehoord. Ik had een heel kut gevoel daardoor.
V: Wat hoorde je dan [medeverdachte 2] ?
A: Gekrijs enzo.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot parketnummer 18/830041-20
De rechtbank constateert dat, gelet op de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, vaststaat dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de nachtelijke uren de woning van [slachtoffer 1] is binnengedrongen met de intentie daar geld weg te nemen. Verdachte heeft daarbij fors geweld op [slachtoffer 1] uitgeoefend, waarbij [slachtoffer 1] diverse botbreuken in het gezicht en ernstig, waarschijnlijk blijvend, oogletsel heeft opgelopen. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of sprake was van medeplegen van het ten laste gelegde geweld. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De rechtbank stelt voorop dat niet noodzakelijk is dat
de medeverdachten een aandeel in het gepleegde geweld hebben gehad. Vast moet komen te staan dat de medeverdachten voorwaardelijk opzet op het geweld hebben gehad.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat midden in de nacht bewoners thuis zijn en liggen te slapen aanzienlijk. Verdachten waren zich daarvan ook bewust, aldus de verklaring van [medeverdachte 1] dat ze er van uitgingen dat [slachtoffer 1] thuis was. Medeverdachte [medeverdachte 2] wist dat [slachtoffer 1] sliep met het slaapkamerraam open en heeft dit raam ter plekke aangewezen, waarna [verdachte] door dit raam naar binnen is geklommen. De rechtbank is van oordeel dat het op deze wijze binnendringen in een woning de kans op een gewelddadige confrontatie met de bewoner aanmerkelijk is. [medeverdachte 2] verklaart dat hij de mishandeling gehoord heeft. [medeverdachte 1] verklaart dat hij [slachtoffer 1] in de woning op de grond heeft zien liggen. Desondanks kozen de medeverdachten er vervolgens voor om door te gaan met het gezamenlijke plan om geld uit de woning te halen in plaats van zich te distantiëren van het gepleegde geweld. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat de medeverdachten de aanmerkelijke kans op een gewelddadige confrontatie hebben aanvaard en dat hun opzet (in voorwaardelijke zin) zich mede heeft uitgestrekt tot het door [verdachte] gepleegde geweld.
De rechtbank acht het ten laste gelegde (medeplegen) dan ook op alle onderdelen bewezen.
Parketnummer 18/247078-19
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen kan worden. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 augustus 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 augustus 2019, opgenomen op pagina 73 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019274386 d.d. 13 maart 2020, inhoudend de verklaring van [getuige 4] (feit 1);
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 oktober 2019, opgenomen op pagina 110 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] (feit 2);
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 oktober 2019, opgenomen op pagina 118 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 5] (feit 3);
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 september 2019, opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] (feit 4);
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 oktober 2019, opgenomen op pagina 160 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 6] (feit 5).
Parketnummer 18/181934-20
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen kan worden. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 augustus 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 november 2019, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland in het onderzoek NN2R019126/TERESINA d.d. 6 juni 2020, inhoudend de verklaring van [getuige 7] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 mei 2019, opgenomen op pagina 168 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Parketnummer 18/045579-20 (verkrachting / aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 4] )
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door de raadsman gevoerde verweer over de (on)betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 4] als volgt. De rechtbank constateert dat [slachtoffer 4] blijkens het dossier op drie momenten over het voorval heeft gesproken of verklaard:
- op 8 juli 2018 tegenover getuige [getuige 8] (zijnde de begeleidster van [slachtoffer 4] ), toen [getuige 8] [slachtoffer 4] en verdachte op [slachtoffer 4] ’s kamer aantrof;
- op 9 juli 2018 tijdens het informatief gesprek bij de politie;
- op 9 augustus 2018 tijdens het studioverhoor van [slachtoffer 4] .
De rechtbank constateert dat hetgeen [slachtoffer 4] heeft verteld consistent en gedetailleerd is.
Dat er een maand tussen het informatieve gesprek en het daadwerkelijke verhoor bij de politie zit, maakt niet dat de inhoud van de verklaringen onbetrouwbaar is. Hetgeen [slachtoffer 4] heeft verklaard komt telkens met elkaar overeen en vindt bovendien bevestiging in hetgeen getuige [getuige 8] heeft verklaard over het moment dat zij [slachtoffer 4] en verdachte aantrof op [slachtoffer 4] kamer. Het enkele feit dat [slachtoffer 4] een verstandelijke beperking heeft, maakt niet dat geen geloof kan worden gehecht aan hetgeen zij heeft verklaard.
Alles overwegend ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van [slachtoffer 4] en zal de rechtbank haar verklaring bezigen tot het bewijs.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de primair ten laste gelegde verkrachting.
De rechtbank constateert dat [slachtoffer 4] - kort gezegd - heeft verklaard (hierna opgenomen onder bewijsmiddel 1) dat verdachte, die ten tijde van het ten laste gelegde in dezelfde begeleide woonvorm woonde als [slachtoffer 4] , op een avond op haar kamer kwam en de deur dichtdeed. Hij begon een gesprekje over onder meer de vogel van [slachtoffer 4] , waarna hij haar tegen het aanrecht duwde en haar zoende. [slachtoffer 4] duwde verdachte weg en ging een toetje eten zodat ze hem niet weer zou hoeven te zoenen. Vervolgens duwde verdachte haar weer tegen het aanrecht en zoende hij haar weer, waarop [slachtoffer 4] hem wederom wegduwde. Verdachte bleef aandringen en deed vervolgens zijn hand in haar broek en bracht zijn vinger in haar vagina. Ook deed hij haar hand in zijn broek. Vervolgens heeft verdachte tegen [slachtoffer 4] gezegd dat zij mee moest komen naar de slaapkamer. In de slaapkamer heeft verdachte [slachtoffer 4] op het bed geduwd en heeft wederom zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 4] gebracht.
Getuige [getuige 8] heeft - kort gezegd - verklaard (bewijsmiddel 2) dat zij bij het appartement van [slachtoffer 4] aanklopte en na openen van de deur door [slachtoffer 4] zag dat verdachte er ook was. Verdachte zei dat hij wist dat hij daar niet mocht zijn, maar dat hij naar de vogel kwam kijken. Toen verdachte weg was, vertelde [slachtoffer 4] dat verdachte haar om een kus had gevraagd en aan haar had gezeten bij haar kruis, “bij de broek in”. [slachtoffer 4] moest daarbij heel erg huilen en gaf aan dat ze bang voor verdachte was en geen nee had durven zegen.
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Verdachte heeft verklaard dat hij niet bij [slachtoffer 4] op de kamer is geweest, maar enkel in de tuin, bij de achterdeur van [slachtoffer 4] kamer. Hij heeft niet met haar over vogels gesproken en vermoedt dat [slachtoffer 4] alles heeft verzonnen omdat ze hem niet mag.
Volgens het tweede lid van art. 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in het geval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank is met of officier van justitie van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 4] voldoende worden ondersteund door de feiten en omstandigheden zoals opgenomen in de verklaring van [getuige 8] . De rechtbank wijst erop dat [getuige 8] heeft verklaard dat zij verdachte in de kamer van [slachtoffer 4] aantrof en dat verdachte zei dat hij daar was in verband met de vogel van [slachtoffer 4] - iets dat hij ook volgens [slachtoffer 4] had gebruikt als reden om op haar kamer te komen. Voorts heeft [getuige 8] verklaard dat [slachtoffer 4] heel erg moest huilen toen zij vertelde over wat verdachte bij haar had gedaan.
De rechtbank ziet niet in waarom [getuige 8] , een zorgverlener, in strijd met de waarheid zou verklaren over de aanwezigheid van verdachte op de kamer van [slachtoffer 4] .
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde verkrachting dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past in de zaak met parketnummer 18/045579-20 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2019, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018175846 d.d. 19 februari 2020, inhoudend:
Op 9 augustus 2018 hoorde verbalisant in een kindvriendelijke studio de volgende persoon: [slachtoffer 4]
Adres: [straatnaam] , [plaats].
[slachtoffer 4] : Ik ben naar mijn kamer toe gegaan. Ik zou begeleiding later krijgen en toen is ie (
de rechtbank begrijpt: verdachte) naar mij toe gekomen, de deur stond open. En toen zei die “mag ik je vogel wel even bekijken, want ik krijg ook een vogel, ik wil wel even zien wat voor vogel jij hebt”. Ik had mijn deur toch open, dus hij komt binnen, hij doet die deur dicht. Dus hij duwt mij tegen de aanrecht aan en uh hij gaat uh, tegen mij aan staan, en hij zegt dat ik hem moet zoenen en zo. En toen had ik hem in eerste instantie had ik hem weg gedrukt een beetje omdat ik dat niet wou. Ik dacht, ik pak maar een uh, ik ga mijn toetje maar eten. Want ik dacht dan hoef ik hem ook niet te zoenen. Dus ik had mijn toetje op. Ging die bij de bank staan, kwam die later weer naar mij toe, drukte hij mij weer tegen de kastje van de aanrecht aan. Toen begon hij mij te zoenen, begon hij mij kusje te geven, ik had hem weer weggeduwd. Hij wou niet luisteren omdat ik hem wegduwde, hij ging steeds aandringen dus toen deed die zijn hand bij mij in de broek en toen zat die aan mijn vagina, toen ging die daar met zijn vinger in en toen ging die daar met zijn vinger bewegen. Daarna wou hij mijn hand pakken, toen moest ik met mijn hand bij zijn broek, en toen had die mijn hand gepakt en bij zijn broek in gedaan en toen heb ik gelijk mijn hand weg getrokken en toen zei die dat ik met hem mee moest komen naar m'n slaapkamer, toen deed die precies hetzelfde weer. En toen kwam begeleiding gelukkig, die belde aan, dus ik deed die deur open. En toen zei de begeleiding tegen [verdachte] “wat doe jij hier? Je mag hier helemaal niet komen, dat weet jij zelf ook wel dat je hier niet komen mag?” “Ja maar ik wou alleen de vogel van [slachtoffer 4] bekijken en nu ga ik weer weg”.
Verbalisant: Dus voordat die zijn vinger in jouw vagina deed, heeft die jou gezoend.
[slachtoffer 4] : Ja en toen heeft die de.. Toen heeft die mijn vinger in mijn vagina gedaan en toen heeft die mij weer gezoend en toen had die gezegd “je moet mee naar je slaapkamer toe” en toen heeft die mij daar op het bed geduwd en toen deed hij weer met mijn vinger in mijn vagina en toen kwam begeleiding aan de deur.
Verbalisant: Oké. Dus twee keer, één keer voordat die je vinger in de vagina deed en één keer erna.
[slachtoffer 4] : één keer erna ja.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 augustus 2018, opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 8] :
Ik ben [slachtoffer 4] begeleider van [instelling]. [slachtoffer 4] verblijft in een instelling aan de
[straatnaam] te [plaats].
V: Er is melding gemaakt bij de politie dat er seksueel misbruik zou hebben plaats
gevonden met [slachtoffer 4] . Wat kunt u daarover vertellen?
A: Ik ben naar haar appartement gegaan. Ze deed de deur open. Ik zag [verdachte] binnen staan. We hebben de afspraak dat je geen bezoekers op je appartement mag hebben. Ik was verbaasd, [verdachte] zei meteen dat hij wist dat hij daar niet mocht zijn maar dat hij naar de vogel kwam kijken. Hij begon over dat hij morgen ook een vogel zou krijgen en dat hij misschien de vogelkooi van [slachtoffer 4] over kon nemen. Hij is daarna vertrokken. Ik vroeg [slachtoffer 4] of ze [verdachte] zomaar binnen had gelaten. Ze vertelde dat hij aan de deur kwam en toen zij open deed dat hij zo naar binnen was gelopen. [verdachte] had tegen haar gezegd dat hij verliefd op haar was. [slachtoffer 4] vertelde dat [verdachte] haar om een kus had gevraagd, maar dat ze toen snel een toetje was gaan eten. [verdachte] had tegen haar gezegd dat zij om 21:30 naar zijn appartement moest komen. Dat had hij gezegd toen ze aan de picknicktafel zaten. Hij had zijn sleutels naar haar toegeschoven, die lagen nog op de tafel. Mijn collega [naam 2] heeft later gevraagd van wie die sleutels waren en toen heeft [verdachte] ze terug gepakt. Toen ik bij [slachtoffer 4] was heeft zij gezegde dat ze bang was voor [verdachte] , dat toen hij bij haar was ze aan vroeger moest denken. En dat ze geen nee durft te zeggen. Later gaf [slachtoffer 4] aan dat er nog iets was, maar dat durfde ze niet te vertellen want dan zou [verdachte] boos worden. Ze vertelde dat [verdachte] aan haar had gezeten. Ik vroeg haar waar hij aan had gezeten, hierbij wees ik naar mij hele torso. Ze zei bij mijn kruis. Ik vroeg haar of dat over de kleding was en ze zei nee dat was bij haar broek in. Ze moest toen heel erg huilen en zei dat ze geen nee durfde te zeggen.
Parketnummer 18/177374-20
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft gepleegd in vereniging met anderen.
Verdachte heeft bekend dat hij heeft geslagen, maar ontkent dat hij heeft geschopt. Nu het gaat om openlijke geweldpleging in vereniging is voor een bewezenverklaring niet noodzakelijk dat wordt vastgesteld dat verdachte degene was die heeft geschopt, maar gelet op de verklaringen van aangevers [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] gaat de rechtbank daar wel van uit. [slachtoffer 8] , [getuige 2] en [getuige 3] behoorden nota bene tot de groep die de hulp van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] inriep en de rechtbank heeft dan ook geen enkele reden om te twijfelen aan hun verklaringen.
De rechtbank past in de zaak met parketnummer 18/177374-20 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 augustus 2020, voor zover inhoudend:
Ik heb op 11 oktober 2019 in Vlagtwedde klappen uitgedeeld. Ik word wel [naam 3] genoemd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 oktober 2019, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019321067 d.d. 4 juni 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 6] :
Op 11 oktober 2019 in Vlagtwedde zag ik ineens een groep mannen op ons afkomen. Ze waren gelijk agressief. Ik werd geslagen en ik zag dat [slachtoffer 7] ook geslagen werd. Ook werd ik geschopt en ik ben even knock-out geweest. Ik bleek gekneusde ribben en een bult op mijn hoofd te hebben.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Wij, [naam 4] en [naam 5] en ik, zijn daar naartoe gegaan en troffen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] . In Vlagtwedde aan de Spetsebrugweg troffen wij [naam 6] , [naam 7] , [getuige 2] en [getuige 3] . En toen wij daar bij de brug kwamen werden wij ineens ingehaald door de groep en zij blokkeerde ons doorgang. Ik hoorde [naam 7] roepen: "Nu!" en voor dat ik het wist, kwam er een groep op ons af. Ik hoorde een van die man vragen wie ze moesten hebben en [naam 6] wees ons stuk voor stuk aan. [slachtoffer 6] kreeg de eerste klap van een van deze vier personen. Ik heb een klap gekregen van [naam 6] op mijn kin en dat deed heel erg zeer. Ik zag dat de anderen ondertussen ook geslagen en geschopt werden door die onbekende personen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 oktober 2019, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 7] :
Ik, [slachtoffer 6] , [slachtoffer 5] en [naam 5] troffen [naam 6] , [getuige 2] , [getuige 3] , [naam 7] en Aaron Frans op 11 oktober 2019 in Vlagtwedde. Toen we bij de brug kwamen haalde deze groep ons in en blokkeerde ons de doorgang. Ineens kwamen er volgens mij vier man tevoorschijn en die schreeuwde naar [naam 6] wie het waren en [naam 6] wees ons allemaal aan. Voor dat ik het wist kreeg ik klappen. Ik zag dat [slachtoffer 6] een high kick kreeg en werd neergeslagen. Ik zag nog dat hij trappen kreeg. Ik had ook klappen gekregen en voelde pijn aan mijn hoofd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 5 november 2019, opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
A: Ik zag dat er 3 mannen onder de brug vandaan kwamen die sloegen [slachtoffer 6]
, [slachtoffer 7] en [naam 5] in elkaar.
V: Wie waren deze 3 mannen?
A: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en ene [naam 3] (
de rechtbank begrijpt: verdachte).
Ze zijn gebeld door [getuige 3] en ik zag dat ze er op sloegen. Ik zag dat de groep op het moment dat de mannen onder de brug vandaan kwamen uit een spatte. Ze sloegen op de vlucht maar de drie die ik net noemde waren niet snel genoeg weg en kregen enkele vuistslagen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 3] . Ik heb gezien dat ze alle drie klappen uitdeelden. Ik heb gezien dat [naam 3] geschopt heeft, ik dacht dat hij [slachtoffer 6] schopte.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 november 2019, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
[naam 3] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) sloeg [slachtoffer 7] . Toen deze op de grond lag sloeg hij hem nog in het gezicht. Hij sloeg hem vier keer in het gezicht. Ik heb gezien dat [slachtoffer 6] op de grond lag en dat [naam 3] hem schopte in het gezicht.
Ik zag [medeverdachte 2] toen pas aankomen lopen. Ik zag een mes in zijn rechter hand. Hij liet het mes aan mij zien.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 13 november 2019, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Direct als we bij de groep aankomen zegt [naam 6] jullie moeten even blijven staan” en komen er drie man onder de brug uit. Ik herkende [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [naam 3] .
Ik heb gezien dat [naam 6] een klap gaf met zijn vuist richting het hoofd van [naam 5] . [medeverdachte 1] sloeg volgens mij [naam 8] of [slachtoffer 7] . [naam 3] sloeg [slachtoffer 7] en [naam 6] heeft ook nog een keer geslagen tegen [slachtoffer 7] . Ik heb gezien dat [slachtoffer 6] door [naam 3] is geschopt. [slachtoffer 6] wilde weglopen en ik hoorde [naam 6] roepen: "die moet je ook hebben". Ik zag toen dat [naam 3] [slachtoffer 6] een schop in zijn gezicht gaf. Ik zag [slachtoffer 6] naar de grond gaan.