ECLI:NL:RBNNE:2020:2902

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
18/271788-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor medeplegen van poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 mei 2018 in Vrouwenparochie, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met twee slachtoffers, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 2], waarbij hij onder andere met zijn hoofd tegen een bar werd geslagen en meermalen werd gestompt. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de tenlasteleggingen met betrekking tot [slachtoffer 1], omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte geweld tegen hem had gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten met betrekking tot [slachtoffer 1] en heeft geoordeeld dat het geweld tegen [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, behalve de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. Tevens zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/271788-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 augustus 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 augustus 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.M. Kampen, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte en/of van die van verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft gestompt en/of geslagen, en/of
- - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, openlijk, te weten, in een aan of nabij de Waling Dijkstrastrjitte staande
(feest)tent, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft te stompen en/of te slaan, en/of
- - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft te stompen en/of te slaan, en/of
- - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of die van verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf om
een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met verdachtes
mededader(s), althans alleen,
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft gestompt en/of geslagen, en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 2] met kracht op/tegen de/een bar heeft geslagen, en/of
- die [slachtoffer 2] tegen de grond heeft gewerkt, en/of
- op die [slachtoffer 2] is gaan zitten, en/of
- - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, openlijk, te weten, in een aan of nabij de Waling Dijkstrastrjitte staande
(feest)tent, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd te stompen en/of te slaan, en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 2] met kracht op/tegen de/een bar te slaan, en/of
- die [slachtoffer 2] tegen de grond te werken, en/of
- op die [slachtoffer 2] te gaan zitten, en/of
- - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen,
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd te stompen en/of te slaan, en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 2] met kracht op/tegen de/een bar te slaan, en/of
- die [slachtoffer 2] tegen de grond te werken, en/of
- op die [slachtoffer 2] te gaan zitten, en/of
- - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen,
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd te stompen en/of te slaan, en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 2] met kracht op/tegen de/een bar te slaan, en/of
- die [slachtoffer 2] tegen de grond te werken, en/of
- op die [slachtoffer 2] te gaan zitten, en/of
- - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor alle varianten van het onder 1. ten laste gelegde en het onder 2. primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag.
Zij heeft met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde het volgende aangevoerd. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] tegen [slachtoffer 1] geweld hebben gepleegd, zodat verdachte van alle onder 1. ten laste gelegde varianten moet worden vrijgesproken.
Zij heeft met betrekking tot het onder 2. primair ten laste gelegde het volgende aangevoerd.
Voor de ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag kan de voor voorwaardelijke opzet benodigde aanmerkelijke kans op de dood niet worden bewezen. Daarvoor is meer specifieke informatie nodig, zoals hoe hard de trap is geweest en wat voor soort schoeisel werd gedragen. Die informatie ontbreekt.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 2. primair ten laste gelegde medeplegen van de poging tot zware mishandeling.
Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Medeplegen kan worden bewezen, want er was sprake van een gezamenlijk plan, te weten een afrekening, en vervolgens van een gezamenlijke uitvoering.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat toen hij zag dat de kameraden van de persoon waarmee [medeverdachte 2] in conflict was er aan kwamen hij samen met zijn broer [medeverdachte 1] er naar toe is gegaan en heeft deelgenomen aan het geweld. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] valt af te leiden dat verdachtes broer [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] met zijn hoofd op de bar heeft geslagen. Ook verklaren deze getuigen en de getuigen [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] dat verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] deel uitmaakten van de groep die om het slachtoffer heen stond en volop aan het schoppen en slaan was waarbij vele slagen waren gericht op het hoofd. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] maakte deel uit van deze groep.
Het geweld waaraan verdachte samen met anderen heeft deelgenomen bestaat uit het slaan met het hoofd op de bar en een reeks schoppen en vuistslagen. Dit alles, ook tegen het hoofd en ook terwijl het slachtoffer op de grond lag. Voornoemde gedragingen leveren een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ook zozeer gericht geweest op het intreden van dit gevolg dat zij deze aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van alle varianten van het onder 1. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent dat hij geweld tegen [slachtoffer 1] heeft gepleegd en op grond van het dossier kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte dit heeft gedaan. [slachtoffer 1] heeft weliswaar in zijn aangifte verklaard dat hij voelde dat hij van meerdere kanten werd geslagen en geschopt, maar uit de verklaringen van zijn broer en de getuigen blijkt niet dat hij door meerdere personen is mishandeld. Tevens was er geen sprake van een samenwerking, taakverdeling of gezamenlijke voorbereiding, zodat ook niet kan worden bewezen dat verdachte een intellectuele bijdrage aan het geweld tegen [slachtoffer 1] heeft geleverd.
De raadsvrouw heeft verder betoogd dat verdachte van het onder 2. primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van het dossier en de verklaring van verdachte kan de rechtbank het slaan tegen het hoofd en het lichaam -ook toen [slachtoffer 2] op de grond lag-, het slaan van het hoofd op of tegen de bar en het naar de grond werken, bewezen verklaren. Deze handelingen leveren echter niet de aanmerkelijke kans op dat [slachtoffer 2] door dat geweld zou kunnen komen te overlijden, zodat voorwaardelijk opzet op de dood niet kan worden bewezen. Dit geldt ook wanneer de rechtbank bewezen acht dat tegen het hoofd is geschopt, want gelet op de aard van de gedraging en de omstandigheden van het specifieke geval levert dat in dit geval geen aanmerkelijke kans op de dood op. Impliciet subsidiair is ook een poging tot zware mishandeling ten laste gelegd. Van boos opzet was bij verdachte en zijn broer geen sprake. De vraag is daarom wederom of zij wel het voorwaardelijk opzet hadden. Er kan wel worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans, maar in de hectiek van de situatie is verdachte zich daarvan niet bewust geweest. Van een aanvaarding, dus het op de koop toe nemen van de kans dat je iemand het ziekenhuis in slaat, was bij verdachte geen sprake. Hij heeft het mogelijke gevolg dus niet gewild en niet geaccepteerd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat alle onder 1. ten laste gelegde varianten waarin het tegen [slachtoffer 1] gebruikte geweld is beschreven niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde.
het schoppen en op het slachtoffer zitten
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat het onder 2. ten laste gelegde schoppen tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 2] en het boven op hem zitten niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom van deze handelingen vrijspreken. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte ontkent dat hij heeft geschopt en uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat hij zich er van bewust was dat er door anderen werd geschopt. Uit meerdere getuigenverklaringen blijkt echter dat er wel is geschopt. De getuigen verklaren niet dat verdachte heeft geschopt, maar dat er meerdere personen om het slachtoffer heen stonden die geweld pleegden dat onder meer uit schoppen bestond. Deze verklaringen zijn niet concreet genoeg om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen dat het verdachte was die [slachtoffer 2] heeft geschopt of dat hij zich ervan bewust was dat zijn mededaders [slachtoffer 2] schopten. Tevens acht de rechtbank het boven op [slachtoffer 2] zitten niet bewezen. Over deze specifieke geweldshandeling is alleen door [slachtoffer 2] verklaard en deze handeling wordt niet bevestigd door getuigen.
bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 11 augustus 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 26 mei 2018 in de feesttent van Frourock in Vrouwenparochie zag ik dat een persoon, waarvan ik later heb begrepen dat hij [slachtoffer 2] heet, [medeverdachte 2] een klap gaf. Ik ben er naar toegelopen en ik heb die persoon meerdere vuistslagen gegeven. Ik ben een grote en sterke man en ik deelde harde klappen uit. Op een gegeven moment zijn we op de grond beland.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 mei 2018, opgenomen op pagina 179 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018131515 van 6 augustus 2018, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik ben 2 meter en 120 kilo. Ik zag dat [medeverdachte 2] sloeg. Ik ben toen met mijn broer er naar toe gegaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 mei 2018, opgenomen op pagina 194 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
Ik ben 1.98 meter en 124 kilo.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 29 mei 2018, opgenomen op pagina 197 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
Ik heb gezien dat [medeverdachte 2] een klap kreeg. Er staat mij wel iets van bij dat ik de persoon die de klap gaf bij zijn haar heb vastgehad. Ik weet niet alles meer. Als ik echt boos ben gaat er bij mij een knop om. Ik weet nog wel stukken. Ik heb hem ook geslagen. Ik heb niet geslagen met platte hand.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 28 mei 2018, opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 26 mei 2018 was ik naar Frourock in Vrouwenparochie. In de feesttent duwde ik met mijn linkerhand een man uit de buurt van mijn broer [slachtoffer 1] . Ik voelde daarna gelijk harde klappen op mijn achterhoofd. Ik voelde pijn door deze klappen. Daarna heb ik het allemaal in vlagen mee gekregen en weet ik niet wat eerst is gebeurd. Ik voelde dat ik aan mijn haar naar achteren werd getrokken. Ik werd naar achteren gehouden. Ik voelde en zag dat ik meerdere malen door meerdere personen hard op mijn gezicht werd geslagen. Het ging aan één stuk door. Ik kon helemaal niets en ik was volledig in onmacht. Ik had het gevoel of werd ik dood geslagen. Het hield maar niet op. Ik ben op een moment op de grond beland. Ik werd meerdere malen met veel kracht op mijn gezicht geslagen. Ik kon helemaal niets toen ik op de grond lag. Tijdens dit alles was het zwart voor mijn gezicht. Ik kreeg op mijn slaap en op mijn hele gezicht klappen.
6. Een geneeskundige verklaring, op 18 juni 2018 opgemaakt en ondertekend door A.E. Brinker, forensisch arts i.o., opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 2] , datum onderzoek 28 mei 2018.
Letselbeschrijving
1. Oog links: donkerpaarse verkleuring van bovenooglid en huid onder het oog, passend bij een onderhuidse bloeduitstorting. In het oogwit is in de buitenooghoek aan de onderzijde een felrode verkleuring zichtbaar, passend bij een bloeduitstorting in het oogwit. Boven de buitenste ooghoek van het linkeroog is een bloedige lijnvormige huiddoorbreking met een lengte van ongeveer 1 cm zichtbaar. De verwonding wijkt niet, passend bij het lijmen van de wond.
2. Oog rechts: roodpaarse verkleuring van bovenooglid en huid onder het oog, passend bij een onderhuidse bloeduitstorting. In het oogwit is in de buitenooghoek een felrode verkleuring zichtbaar, passend bij een bloeduitstorting in het oogwit,
3. Neus: op de rechterzijde van de neusrug bevindt zich een ronde roodpaarse huidverkleuring, met een diameter van ongeveer 0.5 cm. Naast de rechterneusvleugel bevindt zich een streepvormige rode huidverkleuring met een lengte van ongeveer 2.5 cm, passend bij een onderhuidse bloeduitstorting,
4. Aan de binnenzijde van de onderlip bevindt zich een roodpaarse verkleuring met grillige vorm, van ongeveer 1 x 1 cm, passend bij onderhuidse bloeduitstorting,
5. Ter plaatse van de linkerslaap bevindt zich een drukgevoelig gebied met rode verkleuring van ongeveer 5 x 4 cm, passend bij onderhuidse bloeduitstorting en kneuzing.
6. Oor links: op en achter het linker oor bevindt zich roodpaarse en blauwpaarse verkleuring op meerdere plaatsen, passend bij onderhuidse bloeduitstorting,
7. Op de achterzijde van de rechterbovenarm bevinden zich meerdere en ovale verkleuringen met diameters tussen de 2 en 4 cm.
8. Op het rechterschouderblad bevindt zich een ovale rode huidverkleuring met oppervlakkige huidbeschadiging met aan de randen een grillig patroon van ongeveer 2 x 2cm op het breedste punt, passend bij een schaafverwonding.
9. In de rechterzij is een blauwgroene huidverkleuring zichtbaar met een afmeting van ongeveer 4 x 4 cm, passend bij een onderhuidse bloeduitstorting,
10. Op de rechterzijde van de rug bevindt zich een gebied van ongeveer 11 x 14 met blauwpaarse en rode huidverkleuringen met een grillig patroon, passend bij onderhuidse bloeduitstorting en schaafverwonding.
11. Op de rechterheup bevindt zich een ovale rode huidverkleuring met oppervlakkige huidbeschadiging en korstvorming met grillig patroon van ongeveer 4 x 5 cm op het breedste punt, passend bij een schaafverwonding.
De grotere letsels zijn hierboven uitgebreider beschreven. Daarnaast zijn er op hoofd, hals, nek, borst, rug en armen diverse kleinere oppervlakkige huidbeschadigingen en huidverkleuringen, passend bij krasverwondingen, schaafverwondingen en onderhuidse bloeduitstortingen.
conclusie:
De geconstateerde letsels kunnen passen bij de toedracht zoals betrokkene heeft verklaard, te weten betrokkene kreeg meerdere vuistslagen op het hoofd van de verdachten. Eén verdachte hield zijn hoofd vast, terwijl de anderen sloegen. Het werd hem zwart voor de ogen, geen bewustzijnsverlies, maar hij weet het allemaal ook niet zo goed meer. Hij is ook op de nek, schouders, onderrug en zij geslagen. Hij is met het hoofd op de bar geslagen.
bijzondere mededeling:
Gezien de uitgebreidheid van de letsels, lijkt het erop dat betrokkene geluk heeft gehad dat hij geen ernstig inwendig letsel aan hoofd en lijf heeft opgelopen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 juni 2018, opgenomen op pagina 115 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 26 mei 2018 ben ik naar het tentfeest Frourock in Vrouwenparochie gegaan. Ik zag dat de bar meters verschoof. Ik zag dat iemand aan zijn haar werd vastgepakt en vervolgens met kracht met zijn hoofd op de bar werd geslagen. Toen had ik nog niet door dat dit [slachtoffer 2] was. Het was één grote groep en er stonden een hoop mensen om heen. Ik stapte naar voren om te kijken wat er aan de hand was. Ik zag dat een aantal jongens om iemand heen stonden. Ik herkende die jongen en dacht: "Fuck, dat is [slachtoffer 2] ". Daarna zag ik dat de groep jongens op hem bleef inslaan. De groep hing als het ware over hem heen. Ze gingen als beesten te keer. [slachtoffer 2] kwam op een gegeven moment op de grond terecht. De jongens hingen nog steeds over [slachtoffer 2] heen en bleven op hem inslaan. Het ging verschrikkelijk hard. Ik zag dat hij ook tegen zijn hoofd werd geraakt. [slachtoffer 2] lag compleet machteloos op de grond, terwijl de groep jongens gewoon door sloeg. De groep mensen, die er om heen stonden, kon geen grip op deze jongens krijgen, omdat ze te "buffelig" waren.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 mei 2018, opgenomen op pagina 120 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 5] :
Ik zag twee grote jongens op iemand in slaan. Ik zag dat deze twee grote jongens, [medeverdachte 1] en [verdachte] uit Vrouwenparochie waren. Ik zag dat [medeverdachte 1] en [verdachte] vol op de jongen in sloegen met gebalde vuisten. Ik zag dat [medeverdachte 1] en [verdachte] met harde vuistslagen op het hoofd van het slachtoffer sloegen. Ik zag het slachtoffer vervolgens bewusteloos op de grond liggen en dat de beveiliging [medeverdachte 1] en [verdachte] weghaalden.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 juni 2018, opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 9]:
Ik was op 26 mei 2018 in de feesttent in Vrouwenparochie. Ik zag dat er een gevecht gaande was achter de bar. Ik herkende [slachtoffer 2] . Ik zag dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ook betrokken waren bij de vechtpartij. Ik zag meer personen staan maar ik herkende van hen alleen [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ik zag dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] bij zijn hoofd vast had. Ik zag dat hij [slachtoffer 2] vast had aan zijn haar. Ik zag dat [slachtoffer 2] op dat moment stond. Ik zag dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] één keer met zijn hoofd hard op de bar sloeg. Ik zag daarna dat [slachtoffer 2] aan de zijkant van der bar belandde. Ik zag dat ze [slachtoffer 2] naar de grond werkten. Met ze bedoel ik [medeverdachte 1] , [verdachte] en de onbekende man. Ik weet dat er meer dan drie personen waren misschien wel vijf of zes. Ik herkende alleen [verdachte] en [medeverdachte 1] daarom spreek ik alleen over hen. Ik zag dat [slachtoffer 2] op de grond lag en dat de mannen om [slachtoffer 2] heen stonden. Ik zag dat ze [slachtoffer 2] vast hielden en door gingen met slaan. Ik zag dat ze [slachtoffer 2] sloegen op zijn hoofd.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 juni 2018, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 7] :
Op 26 mei 2018 was ik naar Frourock in Vrouwenparochie. Ik zag dat [slachtoffer 2] door vier of vijf grote mannen werd aangevallen. Ik zag dat [slachtoffer 2] overal op zijn lichaam en op zijn gezicht werd geslagen. Ik zag dat [slachtoffer 2] bij zijn hoofd werd vast gehouden bij het haar. Ik zag dat [slachtoffer 2] , toen ze hem vast hielden bij zijn haar, werd geslagen op zijn gezicht. Ik zag dat [slachtoffer 2] op de grond terecht kwam en ook op dat moment werd hij vast gehouden. Ik zag dat, terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag, de mannen nog steeds aan het slaan waren. Ik zag dat [slachtoffer 2] geraakt werd tegen zijn gezicht. Ik herkende de mannen die [slachtoffer 2] aan het slaan waren. De mannen heten [verdachte] en [medeverdachte 1] .
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 juni 2018, opgenomen op pagina 132 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4] :
Op 26 mei 2018 was ik naar Frourock in Vrouwenparochie. Op een gegeven moment zag ik [slachtoffer 2] hardlopen richting de hoek waar de bar stond in de tent. Ik zag dat [slachtoffer 2] door meerdere mannen werd aangevallen. Ik zag dat hij op zijn gehele lichaam en zijn hoofd werd geslagen door deze mannen. Ik zag dat één man hem vasthad en de rest ging door met het slaan van [slachtoffer 2] . Ik heb niet gezien waar [slachtoffer 2] precies is geraakt en wie [slachtoffer 2] sloeg. Het ging allemaal zo snel. Twee van deze mannen waren in ieder geval [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ik zag dat [slachtoffer 2] achter de bar belandde. Ik zag dat één man [slachtoffer 2] bij zijn haar vast had en hem sloeg met zijn hoofd tegen de bar. Ik zag dat de andere mannen door gingen met het slaan van [slachtoffer 2] . Ik zag dat [slachtoffer 2] op de grond terecht kwam. Ik zag dat er een groep van vijf of zes mannen om [slachtoffer 2] heen stonden en hem nog steeds sloegen. Ik herkende [verdachte] en [medeverdachte 1] . Ik weet zeker dat [verdachte] [slachtoffer 2] heeft geslagen. Ik zag namelijk meerdere vuisten in de directe richting van het hoofd van [slachtoffer 2] gaan. Ik heb gezien dat [medeverdachte 1] de beveiliger een duw gaf, kennelijk met de bedoeling om hem bij [slachtoffer 2] weg te houden. Hierna zag ik [medeverdachte 1] slaande bewegingen maken in de directe richting van het hoofd van [slachtoffer 2] . Ik zag voornamelijk vuisten in de lucht in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] gaan.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 mei 2018, opgenomen op pagina 138 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 8] :
Op 26 mei 2018 was ik als beveiliger aan het werk op het feestterrein van Frourock. Wij troffen een groep jongens aan die volop aan het slaan waren. Ik kon zien dat het ging om vier jongens. Het slachtoffer lag op de grond. Ik zag dat hij meerdere malen werd geslagen. Ik heb samen met mijn collega geprobeerd tussen de groep te komen om zo het slachtoffer te beschermen. Ik zag dat mijn collega over het slachtoffer heen kon liggen om hem zo te beschermen. Wat ik zag was dat het hoofd van het slachtoffer behoorlijk kapot was geslagen. Ik dacht echt dat ze deze jongen dood wilden slaan. Het waren namelijk echt grote jongens en beresterk. Ik doe dit werk al 21 jaar, maar dit heb ik nog nooit zo heftig meegemaakt.
bewijsoverwegingen
medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte zag dat een kameraad van hem, genaamd [medeverdachte 2] , een klap kreeg. Hij is vervolgens samen met zijn broer [medeverdachte 1] naar die persoon, het slachtoffer, toegegaan en heeft het slachtoffer met zijn vuisten geslagen. Ook zijn broer [medeverdachte 1] sloeg het slachtoffer met de vuisten in het gezicht. Er waren ongeveer vier tot zes mannen betrokken bij het plegen van het geweld. Op enig moment heeft de broer van verdachte, [medeverdachte 1] , het slachtoffer bij zijn haren vastgepakt en hem hard met het hoofd op de bar geslagen. Ook kreeg het slachtoffer, toen verdachte zijn broer hem bij de haren vast had, van een ander of anderen, vuistslagen in het gezicht. Het slachtoffer is op enig moment op de grond gevallen en toen hij op de grond lag, is het geweld tegen hem doorgegaan. Ook verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] zijn doorgegaan met het geweld tegen het slachtoffer en dit geweld stopte pas toen zij door beveiligers van het slachtoffer werden gehaald.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten bij het plegen van de geweldshandelingen, zoals ze hierna zijn bewezenverklaard. Deze samenwerking bestaat in de kern uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
voorwaardelijk opzet
Verdachte ontkent dat hij de bedoeling heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van het slachtoffer- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Aan de hand van het strafdossier en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat het geweld dat door verdachte en zijn medeverdachten is gepleegd voornamelijk was gericht op het gezicht en hoofd van het slachtoffer. Nadat het slachtoffer een aantal harde vuistslagen tegen het hoofd had gekregen is het slachtoffer bij de haren vastgepakt, zodat anderen het slachtoffer hard in het gezicht konden stompen. Ook is het slachtoffer, terwijl hij bij de haren werd vastgehouden, hard met zijn hoofd op de bar geslagen. Het slachtoffer kwam vervolgens op de grond terecht en ook daar werd hij vastgehouden en is het stompen tegen onder meer zijn hoofd doorgegaan totdat verdachte en zijn medeverdachten van het slachtoffer werden afgehaald.
Het geweld werd ook op de linker slaap van het slachtoffer uitgeoefend, want uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer daar nadien een forse bloeduitstorting en kneuzing had.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Door de opeenvolgende, buitensporige en onmatige geweldshandelingen die tegen het hoofd van het slachtoffer werden uitgeoefend, namelijk:
- het geven van harde klappen tegen het (achter)hoofd;
- het met kracht slaan van het hoofd tegen de bar;
- het door meerdere personen met kracht stompen tegen het hoofd, terwijl het slachtoffer bij de haren werd vastgehouden;
- het door meerdere personen doorgaan met hard stompen tegen het hoofd van het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag,
bestond er naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte en zijn broer beiden ongeveer 2 meter en 120 kilo zijn, en de overige onbekend gebleven deelnemers aan de geweldshandelingen door getuigen worden omschreven als stevige mannen of ‘buffelige’ types, terwijl het slachtoffer -zoals de rechtbank ter zitting heeft waargenomen- een lang en tenger postuur heeft.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte, die geweld pleegde tegen het slachtoffer, moet hebben waargenomen dat zijn broer het slachtoffer hard met zijn hoofd op de bar sloeg. Op geen enkel moment heeft verdachte getracht het geweld te stoppen. In tegenstelling, verdachte is samen met zijn mededaders ook na deze klap doorgegaan met het plegen van fors geweld tegen het hoofd van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en de medeverdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2. primair
hij op 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en verdachtes mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met verdachtes mededaders,
- die [slachtoffer 2] meermalen, met kracht tegen diens hoofd heeft gestompt en
- het hoofd van die [slachtoffer 2] met kracht op een bar heeft geslagen en
- die [slachtoffer 2] tegen de grond heeft gewerkt en
- - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen tegen diens hoofd en elders tegen diens lichaam heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. primair Medeplegen van poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 2. ten laste gelegde medeplegen van poging tot het toebrengen van zware mishandeling wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht bij Reclassering Nederland, de verplichting deel te nemen aan de gedragsinterventie Alcohol en geweld of een andere gedragsinterventie die is gericht op agressiebeheersing, een verplichte ambulante behandeling door de forensische poli GGZ of een soortgelijke zorgverlener, locatieverboden voor de woonadressen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een straal van 100 meter daar omheen, de verplichting zijn medewerking te geven aan controle op het gebruik van alcohol en drugs en de verplichting mee te werken aan schadeherstel. Alsmede de voorwaarde van een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Tevens heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van voornoemde voorwaarden en het reclasseringstoezicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke werkstraf met een eventuele proeftijd van één jaar, maar in ieder geval niet langer dan twee jaren. Aan deze voorwaardelijke straf kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld en hier verzet zij zich niet tegen, met uitzondering van de verplichting tot schadeherstel en het contactverbod. Voor laatstgenoemd verbod voorziet zij moeilijkheden, omdat de slachtoffers en verdachte in hetzelfde dorp wonen en elkaar tegen kunnen komen. Indien de rechtbank van oordeel is dat een werkstraf niet passend is, bepleit de raadsvrouw de ernst van het feit uit te drukken in een voorwaardelijke gevangenisstraf. Zij heeft bepleit verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan hij in voorarrest heeft gezeten. Ter onderbouwing hiervoor heeft zij de volgende omstandigheden genoemd:
- verdachte is de afgelopen vijf jaren niet voor een geweldsdelict veroordeeld;
- verdachte heeft een koopwoning en een jong gezin. Verdachte verdient met zijn eigen bedrijf net voldoende om rond te komen en zijn gezin is afhankelijk van dit inkomen. De gevolgen van een detentie zou voor zijn bedrijf en zijn gezin desastreus zijn;
- er is formeel sprake van overschrijding van de redelijke termijn en dit moet tot strafvermindering leiden. Dit tijdsverloop roept echter ook de vraag op wat een onvoorwaardelijke straf twee jaar naar dato nog toe voegt.
- verdachte en zijn gezin hebben destijds veel last gehad van de media aandacht. Dit heeft er uiteindelijk zelfs tot geleid dat verdachte ontslag heeft genomen bij zijn werkgever en dat hij tijdelijk in een andere regio heeft gewerkt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland op 30 juli 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag. Een kameraad van verdachte sloeg in de feesttent in Vrouwenparochie op een man in. Toen het slachtoffer, de tweelingbroer van de man, hem wilde helpen, is verdachte samen met zijn eigen broer naar deze tweelingbroer toegegaan en heeft samen met onder meer zijn broer fors geweld tegen het slachtoffer gepleegd. Ze hebben het slachtoffer harde vuistslagen gegeven en het slachtoffer is op een gegeven moment bij de haren vastgepakt en hard met zijn hoofd op de bar geslagen. Ook kreeg het slachtoffer harde vuistslagen in zijn gezicht, terwijl hij aan zijn haren werd vastgehouden. Door dit geweld is het slachtoffer op de grond gevallen en ook op de grond ging dit forse geweld tegen het slachtoffer door. Verdachte en zijn mededaders moesten door beveiligers van het slachtoffer worden afgetrokken.
Uit het dossier blijkt van aanwijzingen dat in de vriendengroep van verdachte voorafgaand is besproken dat het slachtoffer en zijn tweelingbroer degenen zijn geweest die het broertje van verdachte op een eerder moment zouden hebben mishandeld. Toen één van verdachtes medeverdachten geweld pleegde tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem probeerde te ontzetten, heeft verdachte geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige strafbare feit. Verdachte heeft daarbij voor lief genomen dat het slachtoffer ten gevolge hiervan dodelijk letsel had kunnen oplopen. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat hij een lang en lastig revalidatietraject heeft moeten ondergaan. Het delict en de nasleep hiervan hebben een grote impact gehad op zijn gezin, zijn omgeving en zijn boerenbedrijf. De gevolgen voelt hij nu, ruim twee jaar later, nog steeds. Verder heeft dit soort geweld in het openbaar niet alleen gevolgen voor de slachtoffers, maar zorgt ook voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, meer in het bijzonder in de gemeenschap van Vrouwenparochie. Uit het procesdossier blijkt ook van de verontwaardiging van de getuigen over het gebruikte geweld. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van het delict en het grove geweld dat is toegepast, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn is in de onderhavige strafzaak aangevangen met de inverzekeringstelling van verdachte, te weten 28 mei 2018. Van bijzondere omstandigheden, zoals hiervoor genoemd is niet gebleken, zodat de redelijke termijn is overschreden met drie maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen gevangenisstraf tot gevolg moet hebben.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor een geweldsdelict. De reclassering heeft echter geconcludeerd dat binnen de vriendengroep van verdachte sprake lijkt te zijn van groepspolarisatie; de neiging om in een groep extremere besluiten te nemen dan zij zelfstandig en alleen zouden doen. Tijdens het delict was verdachte onder invloed van alcohol, hetgeen een ontremmend effect heeft gehad op zijn gedrag.
Voorts blijkt uit het reclasseringsadvies en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het delict veel impact heeft gehad op verdachte en zijn gezin. Mede doordat het delict in de eigen kleine gemeenschap plaatsvond en er veel publiciteit is geweest werden verdachte, zijn vrouw en ouders met de nek aangekeken. Zijn vrouw werd ook uitgescholden en genegeerd door dorpsgenoten. Diverse opdrachtgevers van zijn werkgever wilden niet dat verdachte voor hen werkte. Noodgedwongen heeft verdachte ontslag genomen en is hij samen met zijn broer in Noord-Holland als ZZP-er gaan werken. De partner van verdachte heeft geen inkomen en verdachte is kostwinnaar voor zijn gezin.
Gelet op voornoemde omstandigheden adviseert de reclassering geen lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een gecombineerde straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling door de forensische poli GGZ of een soortgelijke zorgverlener, deelname aan de gedragsinterventie Alcohol en geweld of een andere gedragsinterventie, een locatieverbod voor de adressen van het slachtoffer en zijn broer, de verplichting mee te werken aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen en de voorwaarde van schadeherstel door mee te werken aan de schadevergoedingsmaatregel. Tevens adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde voorwaarden en het reclasseringstoezicht. Met de geadviseerde voorwaarden kan hij aan zichzelf werken om recidive in de toekomst te voorkomen, aldus de reclassering
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de media aandacht die deze strafzaak heeft gehad matigend moet werken op de straf. De rechtbank deelt dit oordeel niet. Deze aandacht is bij een dergelijk delict te verwachten en heeft verdachte door zijn gedrag over zichzelf afgeroepen. In de omstandigheid dat verdachte de afgelopen twee jaar -zonder opnieuw met justitie in aanraking te zijn gekomen- zijn leven weer heeft opgebouwd met zijn gezin en werk, ziet de rechtbank aanleiding om het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de hierna te noemen duur.
Alles afwegend, waarbij de rechtbank enerzijds uitdrukkelijk rekening houdt met de ernst van het strafbare feit en anderzijds met de overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ruim twee jaar naar dato voor verdachte, zijn gezin en zijn inkomen zal hebben, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren passend en oplegging daarvan geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, de geadviseerde ambulante behandeling, de geadviseerde gedragsinterventie en meewerken aan middelencontrole opleggen. Ook zal de rechtbank de voorwaarde van een locatieverbod, betreffende de woning van het slachtoffer en de woning van zijn broer opleggen, zodat zij niet bang hoeven te zijn dat zij naar aanleiding van deze strafzaak worden opgezocht. De rechtbank zal de voorwaarde van medewerking aan schadeherstel niet opleggen, omdat dit naast de toewijzing van de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel geen toegevoegde waarde heeft. De voorwaarde van een contactverbod zal ook niet worden opgelegd, omdat verdachte en het slachtoffer in hetzelfde dorp wonen en elkaar daardoor toevallig kunnen tegenkomen.
De rechtbank zal niet bepalen dat de voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat niet is voldaan aan het daarvoor geldende wettelijk criterium, dat luidt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 181,20 ter zake van materiële schade en € 3.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 47.181,76 ter vergoeding van materiële schade en
€ 7.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [getuige 3] , tot een bedrag van € 62,40 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente, integraal toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregelen. Waarbij de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [getuige 3] hoofdelijk moeten worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] bepleit toewijzing van de materiële schade tot een bedrag van € 1.175,64. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De kosten van het medisch advies ad. € 498,12 moeten worden afgewezen. Dit rapport heeft geen meerwaarde, omdat geen deskundig medisch oordeel is toegevoegd.
De post voor verlies aan arbeids- (of verdien-) vermogen moet niet-ontvankelijk worden verklaard. De raadsvrouw heeft hiervoor gemotiveerd aangevoerd dat een goede onderbouwing ontbreekt. Met name de mate en de duur van de arbeidsongeschiktheid is onvoldoende onderbouwd en lijkt niet te rijmen met de medische gegevens in het dossier.
De gevorderde immateriële schade moet, gelet op de door de raadvrouw overgelegde jurisprudentie, worden gematigd.
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering van de benadeelde partij [getuige 3] af te wijzen, subsidiair heeft zij bepleit het gevorderde schadebedrag te matigen.
Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Uit het schrijven van de psycholoog en de psychiater blijkt dat de PTSS is geluxeerd door het zien van de mishandeling. Nu uit de intake ook blijkt dat de benadeelde partij eerder ook bij een psycholoog is geweest ontbreekt de causaliteit met het strafbare feit, zodat de vordering moet worden afgewezen. Indien de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van causaliteit dan moet bij de vaststelling van de hoogte van de schade rekening worden gehouden met de eerdere psychische klachten van de benadeelde partij, te meer nu deze laatste gebeurtenis slechts de laatste druppel is geweest, waardoor het gevorderde bedrag fors moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Vordering van [slachtoffer 1]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Vordering van [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsvrouw de schade met betrekking tot het medisch advies en de schade door verlies aan arbeids- (of verdien-) vermogen betwist.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Hoewel aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden doordat hij niet (volledig) kon werken door het bewezenverklaarde feit, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Hiervoor is een nadere onderbouwing en een partijdebat daarover noodzakelijk. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De post ‘kosten medisch advies’ is zodanig verbonden met de post ‘verlies aan verdienvermogen’ dat de vordering ook in zoverre niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2. primair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de rechtbank het fysiek en geestelijk letsel uitdrukkelijk meeweegt, schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 5.000,--. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de overig gestelde materiële ad. € 1.175,64 en de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,-- heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2. primair bewezen verklaarde. De vordering zal daarom tot deze bedragen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een of meer van zijn medeverdachten deze al heeft of hebben, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering van [getuige 3]
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2201 en ECLI:NL:HR:2016:2241).
De benadeelde partij [getuige 3] heeft de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de waarneming van het geweld dat op 26 mei 2018 tegen [slachtoffer 2] , haar partner, is gepleegd. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten PTSS.
Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank stelt het schadebedrag naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval vast op een bedrag van € 1.500,--. Voor zover uit de stukken kan worden afgeleid dat de benadeelde vóór 26 mei 2018 al kampte met psychische klachten, leidt dat niet tot matiging van de shockschade. Algemeen beginsel in het schadevergoedingsrecht in letselschadezaken is onder meer dat de dader het slachtoffer heeft te nemen zoals hij dit aantreft bij zijn handelen en dit beginsel geldt ook voor de vergoeding van shockschade.
De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot voornoemd bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018, toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade ter hoogte van € 62,40 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een of meer van zijn medeverdachten deze al heeft of hebben, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, 1. subsidiair en 1. meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich vervolgens op afspraken met de reclassering blijft melden zo vaak en zolang de reclassering nodig vindt;
2. dat de veroordeelde op aanwijzing van de reclassering, zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit de gedragsinterventie Alcohol en geweld of een andere gedragsinterventie die is gericht op agressiebeheersing, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door de trainer of begeleider aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de forensische poli GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt;
4. dat de veroordeelde op aanwijzing van de reclassering zijn medewerking zal verlenen aan controles op het gebruik van alcohol en drugs, door mee te werken aan ademonderzoek en urineonderzoek;
5. dat de veroordeelde zich niet zal bevinden in een straal van 100 meter van het adres [adres 1] en het adres [adres 2] .
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de onder 5. genoemde voorwaarde, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Geeft aan de politie de opdracht toezicht te houden op de naleving van de hiervoor onder 5. genoemde voorwaarde.

Benadeelde partijen

feit 1. [slachtoffer 1]
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
feit 2. [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 6.175,64 (zegge: zesduizend honderd vijfenzeventig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering voor de overige gevorderde materiële schade, te weten € 46.006,12, niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering voor de overig gevorderde immateriële schade, te weten € 2.500,--, af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 6.175,64 (zegge: zesduizend honderd vijfenzeventig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018. Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Dit bedrag bestaat uit € 1.175,64 aan materiële schade en € 5.000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededaders aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag hebben betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
feiten 1. en 2. [getuige 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 3] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.562,40 (zegge: éénduizend vijfhonderd tweeënzestig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [getuige 3] , te betalen een bedrag van € 1.562,40 (zegge: éénduizend vijfhonderd tweeënzestig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018. Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Dit bedrag bestaat uit € 1.500,-- immateriële schade en € 62,40 materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [getuige 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededaders aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag hebben betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 augustus 2020.