ECLI:NL:RBNNE:2020:2860

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
C/18/172183 / HA ZA 16-272
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over vaststellingsovereenkomst tussen projectontwikkelaar en woningcoöperatie-vehikel met aangepaste afspraken over groot woningbouwproject in Groningen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap Vierwaarde B.V. en de vennootschappen Gorecht7 B.V. en Gorecht Holding B.V. over een vaststellingsovereenkomst die is gesloten in het kader van een groot woningbouwproject in Groningen. Vierwaarde had een aanbetaling gedaan van € 7,5 miljoen voor de aankoop van bouwkavels, maar na een aantal jaren bleek dat de betrokken vennootschappen niet in staat waren om aan hun verplichtingen te voldoen. De rechtbank oordeelt dat zowel Gorecht7 als Gorecht Holding in verzuim zijn met hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat Gorecht7 in verzuim is met haar leveringsverplichtingen en Gorecht Holding met haar garantieverplichtingen. De schade van Vierwaarde, die voortvloeit uit deze tekortkomingen, moet nog worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door de bestuurders van Gorecht Holding en Gorecht7, omdat niet is komen vast te staan dat zij wisten of behoorden te begrijpen dat de vennootschappen niet aan hun verplichtingen konden voldoen. De vorderingen van Vierwaarde tegen de bestuurders zijn afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van Gorecht c.s. tot opheffing van de gelegde beslagen afgewezen, omdat het belang van Vierwaarde bij het in stand houden van de beslagen zwaarder weegt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/172183 / HA ZA 16-272
Vonnis van 19 augustus 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VIERWAARDE B.V.,
gevestigd te Groningen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.P.A.M. van Balen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GORECHT 7 B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.J. Ubbens te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GORECHT HOLDING B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.J. Ubbens te Groningen,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.J. Ubbens te Groningen,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.J. Ubbens te Groningen.
Eiseres in conventie, verweerster in reconventie zal hierna Vierwaarde worden genoemd.
Gedaagden in conventie zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als Gorecht7, Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] en tezamen als Gorecht c.s. (in vrouwelijk enkelvoud).

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • het proces-verbaal van pleidooien gehouden op 18 november 2019 met de aangehechte pleitnota van mr. Van Balen;
  • de akte tot vermeerdering van eis van Vierwaarde;
  • de antwoordakte vermeerdering van eis van Gorecht c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis in de hoofdzaak bepaald.
1.3.
De dagvaarding is uitgebracht aan in totaal zeven gedaagde partijen, maar de zaak is op 15 maart 2017 ten aanzien van CBRE Valuation Advisory B.V. (gedaagde sub 7) doorgehaald en op 6 juni 2018 ten aanzien van KPMG Accountants N.V. en Coöperatieve Rabobank U.A. (gedaagden sub 5 en 6).
1.4.
Bij faxbericht van 5 december 2019 heeft de advocaat van Gorecht c.s. opgemerkt dat het proces-verbaal op een aantal punten aanvulling en correctie behoeft. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Juist is de opmerking dat de intrekking van de incidentele vordering, zoals vermeld op pagina 4 bij de (tweede) verklaring van mr. Jurdik-Klement, betrekking had op de incidentele vordering die gericht was tegen CBRE (in plaats van tegen Gorecht c.s.). Het proces-verbaal dient in deze zin als verbeterd te worden gelezen. De overige opmerkingen over het proces-verbaal laat de rechtbank buiten beschouwing, nu deze geen betrekking hebben op fouten en/of onvolkomenheden in het proces-verbaal.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zelfs als de voorgestelde wijzigingen zouden zijn overgenomen, zulks niet tot een ander dan onderstaand oordeel zou hebben geleid.

2.De feiten in de hoofdzaak

2.1.
Vierwaarde is een besloten vennootschap die is opgericht door vier Groningse woningcorporaties. Eén van de doelen bij de oprichting was het verwerven van bouwkavels en het ontwikkelen en exploiteren daarvan voor de nieuwbouw van (sociale huur)woningen.
2.2.
Gorecht Holding (voorheen genaamd: Hanzevast Holding B.V.) is de voormalige houdstervennootschap van verschillende vennootschappen die behoren tot de Hanzevast-groep met als voornaamste activiteiten van haar (klein)dochtermaatschappijen: het plaatsen en beheren van vastgoed- en scheepsbeleggingsfondsen c.q. het ontwikkelen van vastgoedobjecten. [gedaagde sub 3] is sinds de oprichting op 2 januari 2007 bestuurder van Gorecht Holding. [gedaagde sub 4] is van 1 januari 2010 tot en met 1 oktober 2012 bestuurder geweest van Gorecht Holding.
2.3.
Gorecht7 (voorheen genaamd: Hanzevast Projectrealisatie 4 B.V.) is een vennootschap die zich bezighoudt met projectontwikkeling. Gorecht Holding is bestuurder van Gorecht7.
2.4.
Op 28 september 2005 is een aantal private en publieke partijen een samenwerkingsovereenkomst aangegaan in het kader van de ontwikkeling en realisatie van het project Meerstad Groningen. Het doel van dit project was om circa 10.000 woningen in een door partijen als hoogwaardig gekwalificeerd landschap te realiseren op bouwkavels ten oosten van de stad Groningen.
2.5.
Eén van de private partijen bij genoemde samenwerkingsovereenkomst was Geveke Ontwikkeling B.V. Medio 2007 heeft Geveke aan de participanten te kennen gegeven uit de samenwerkingsovereenkomst te willen treden. Vervolgens is Gorecht7 partij geworden bij de samenwerkingsovereenkomst. In het kader van haar toetreding verwierf Gorecht7 het recht om 1.500 bouwkavels toegedeeld te krijgen.
2.6.
Deze participatie is onder meer gefinancierd via een raamovereenkomst die op 15 maart 2007 met Vierwaarde is gesloten. Op basis van die raamovereenkomst was Vierwaarde gerechtigd tot aankoop van een deel (namelijk 641) van aan Gorecht7 toe te delen bouwkavels. In de daartoe opgemaakte overeenkomst is bepaald (voor zover hier van belang):
7.1
Hanzevast [rechtbank: Gorecht7] is uiterlijk op het moment van betaling van de aanbetaling verplicht tot meerdere zekerheid voor de nakoming van haar verplichtingen uit de Overeenkomst een borgtocht te laten stellen door een tot de groep van Hanzevast behorende vennootschap, welke vennootschap ten tijde van de borgtocht een eigen vermogen - zoals dit is omschreven in artikel 2:373 van het Burgerlijk Wetboek - dient te hebben ten minste bedragende zeven miljoen vijfhonderdduizend euro (€ 7.500.000,00).
Deze concerngarantie dient gesteld te worden overeenkomstig de als Bijlage 1 aan de Overeenkomst gehechte concerngarantie.
7.2
Mocht de 7.1 bedoelde vennootschap op enig moment niet meer voldoen aan de in bijlage 1 omschreven eigen vermogenstoets, dan is Hanzevast terstond verplicht de borgtocht te laten stellen door een tot de groep van Hanzevast behorende vennootschap, onder gelijke voorwaarden, waarvoor tevens het in dit sub 7.2 bepaalde zal gelden. Kan Hanzevast op enig moment niet aan het in 7.1 en 7.2 bepaalde voldoen, dan is zij terstond verplicht de Aanbetaling of het na de ingevolge de Overeenkomst toegepaste verrekeningen resterende gedeelte daarvan aan Vierwaarde terug te betalen door creditering van een bankrekening van Vierwaarde.
2.7.
Op 15 maart 2007 is een concerngarantie verstrekt door Gorecht Holding. In de daartoe opgemaakte overeenkomst is bepaald (voor zover hier van belang):
1. De Garant stelt zich tegenover Vierwaarde onherroepelijk en onvoorwaardelijk als borg garant voor al hetgeen Hanzevast uit hoofde van de Overeenkomst [rechtbank: de raamovereenkomst] aan Vierwaarde verschuldigd is of zal worden ingevolge (een) in kracht van gewijsde gegane beslissing(en) van de bevoegde rechter gewezen tegen Hanzevast. (…)
(…)
8. De Garant verklaart dat thans haar eigen vermogen - zoals dit is omschreven in artikel 2:373 van het Burgerlijk Wetboek - ten minste bedraagt zevenmiljoen vijfhonderdduizend euro (€ 7.500.000,00).
Het eigen vermogen van de Garant dient vervolgens gedurende de looptijd van deze borgtocht ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van de Aanbetaling verminderd met de in de Overeenkomst overeengekomen en plaatsgevonden verrekeningen.
2.8.
Medio maart 2007 heeft Vierwaarde de aanbetaling van € 7,5 miljoen aan Gorecht7 voldaan.
2.9.
In de loop van 2011 heeft Vierwaarde naar aanleiding van voor haar verontrustende berichten in de media over de ontwikkeling van het project Meerstad en over de Hanzevast-groep, informatie over de vermogenspositie opgevraagd van Gorecht Holding. Hierover hebben (de vertegenwoordigers van) Vierwaarde en Gorecht Holding vervolgens diverse malen met elkaar gecorrespondeerd en gesproken. Tijdens één van die besprekingen, gehouden op 18 november 2011, zijn de (geconsolideerde) jaarstukken van Gorecht Holding over 2010 - die op dat moment nagenoeg gereed waren - alsmede de bekende tussencijfers besproken en toegelicht. Voorts is - voor zover van belang - aan de orde gekomen dat een duurzame waardevermindering ter zake van het project Meerstad (dat als concessie was opgenomen in de immateriële vaste activa) in de jaarrekening over 2010 tot een afboeking van ruim € 14 miljoen heeft geleid. Op een uitdrukkelijk door of namens Vierwaarde gestelde vraag of de waarderingsmethodiek ten aanzien van de materiële vaste activa zou wijzigen, is geantwoord dat van een wijziging geen sprake was. Bij deze bespreking waren [gedaagde sub 4] en de heer [naam 1] van KPMG Accountants N.V. namens Gorecht Holding aanwezig. [gedaagde sub 3] was afwezig vanwege gezondheidsproblemen. Namens Vierwaarde waren haar toenmalige bestuurders de heer [naam 2] en de heer [naam 3] - die een opleiding tot registeraccountant heeft gevolgd - aanwezig en de heer [naam 4] van Deloitte Accountants B.V.
2.10.
Vierwaarde heeft op 28 november 2011 Gorecht Holding en Gorecht7 gesommeerd tot het doen afgeven van een nadere borgstelling dan wel tot terugbetaling van de aanbetaling, omdat volgens haar niet aan de minimumvermogenseis werd voldaan. Op de sommatie tot nadere borgstelling en tot terugbetaling van de aanbetaling is afwijzend gereageerd bij brief van 7 december 2011, waarin het standpunt wordt ingenomen dat de eigen vermogenspositie van Gorecht Holding meer dan € 10,3 miljoen bedraagt per 31 december 2010 "
exclusief herwaarderingen die pas aan het eind van het jaar bij de opmaak van de jaarrekeningen worden doorgevoerd."
2.11.
Op 1 december 2011 heeft Vierwaarde het financieel verslag van Gorecht Holding over 2010, met daarin onder meer de (geconsolideerde) jaarrekening en de controleverklaring van KPMG ontvangen. Volgens deze jaarrekening bedraagt het eigen vermogen per 31 december 2010 € 10.335.904 (bij een waarde van materiële vaste activa van € 93.129.905). In de toelichting op bladzijde 29 staat dat de materiële vaste activa zijn gewaardeerd op aanschafwaarde, verminderd met lineair berekende afschrijvingen, gebaseerd op de verwachte economische levensduur en eventuele bijzondere waardeverminderingen. Op bladzijde 30 staat dat duurzaam geachte afwaarderingen van vastgoedbeleggingen slechts verantwoord worden "
indien - in overeenstemming met de wijze waarop de vastgoedportefeuille als één kasgenererende eenheid wordt gemanaged - voor het collectief sprake is van een actuele waarde welke lager ligt dan de boekwaarde." In de controleverklaring staat - voor zover van belang - het volgende op pagina 56:
Benadrukking van onzekerheid omtrent continuïteit
Wij vestigen de aandacht op de paragraaf "Going-concern" op bladzijde 27 in de toelichting van de jaarrekening, waarin uiteengezet is dat onderhandelingen inzake her- en/of doorlopende financiering nog niet in alle gevallen is afgerond. Deze condities duiden op het bestaan van een onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap. Deze situatie doet geen afbreuk aan ons oordeel.
De paragraaf waar in de controleverklaring naar wordt verwezen, ontbreekt op bladzijde 27 van de toegestuurde jaarrekening.
2.12.
Kort daarna is de jaarrekening van Gorecht Holding over 2010 gedeponeerd, met een (goedkeurende) controleverklaring van KPMG. In de gedeponeerde jaarrekening staat op pagina 27 nog het volgende:
Going concern
Als uitvloeisel van de crises, zijn in 2009 en 2010 substantiële verliezen gerealiseerd en is het vermogen van de groep sterk afgenomen. Naast substantiële afwaarderingen welke wel het vermogen en het resultaat, maar niet direct de liquiditeit hebben beïnvloed, is ook sprake geweest van operationele verliezen en aanzienlijke liquiditeitskrapte. Eerder genomen reorganisatiemaatregelen hebben deze tendens in 2011 nog onvoldoende kunnen ombuigen. Zoals ook in het jaarverslag toegelicht, heeft de directie vergaande maatregelen genomen welke vanaf 2012 moeten leiden tot herstel van het resultaat voor afschrijvingen en rentelasten. Op basis van dit uitgangspunt is door de bank een financieringsarrangement aangeboden welke voorziet in de financiering van de operationele activiteiten voor 2011/2012.
Daarnaast expireren in 2011 een aantal langlopende leningen welke op basis van de expiratiedata voorhans als kortlopend zijn geclassificeerd. Ook in 2012 zullen regulier meerdere leningen expireren welke ultimo 2010 nog als langlopend zijn geclassificeerd. De directie verwacht op basis van de (voortgang in de) gesprekken met de betrokken financiers dat zowel de in 2011 expirerende leningen volledig kunnen worden geherfinancierd.
Tot slot is het project Meerstad langlopend gefinancierd, deels op basis van een lening waarvan aflossing en garantstelling afhankelijk zijn van het vermogen van de groep. Ultimo 2010 voldoet de groep aan de gestelde eisen zodat deze financiering niet binnen 12 maanden opeisbaar is. Om deze reden is de lening nog als langlopend geclassificeerd. Afhankelijk van de resultaatontwikkeling 2011, kan echter een situatie ontstaan waarin deze situatie zich wijzigt. Wanneer dit zich voordoet, verwacht de directie dat het terugbrengen van de lening/additionele garantstelling niet behoeft te leiden tot een uitstroom van middelen, omdat middels doorlevering van eigen kavels de vennootschap de pro-resto lening versneld kan terugbrengen door in tegenstelling tot de contractafspraken niet alleen de afgesproken voorschotbedragen per geleverde kavel zoals toegelicht op bladzijde 38, maar de hele waarde te verrekenen met het saldo lening.
Door voornoemde drie oorzaken is sprake van een onzekerheid over de continuïteitsveronderstelling van de groep. Het uitgewerkte financieringsvoorstel door de bank voor de financiering van operationele activiteiten, de voortgang in de gesprekken over herfinanciering van de vastgoedbeleggingen en de mogelijke oplossing voor een eventuele 'breach' ultimo 2011 in de vermogenseis welke aan de Meerstadfinanciering is gekoppeld, geven de directie het vertrouwen dat in de liquiditeitsbehoefte kan worden voorzien tot tenminste eind [rechtbank: onleesbaar jaartal]. Op grond daarvan vindt de waardering van activa en passiva plaats op basis van going concern.
2.13.
Bij brief van 13 december 2011 heeft Vierwaarde de raamovereenkomst ontbonden en conservatoire beslagen ten laste van (tenminste) Gorecht7 gelegd. Vervolgens hebben (de vertegenwoordigers van) Vierwaarde en Gorecht Holding diverse malen met elkaar gesproken en gecorrespondeerd over de ontstane situatie.
2.14.
Op 20 februari 2012 hebben Gorecht Holding, Gorecht7 en Vierwaarde een vaststellingsovereenkomst gesloten. In de akte waarin deze overeenkomst is vastgelegd is bepaald (voor zover van belang):

2.Ontbinding

2.1.
Door ondertekening van deze Vaststellingsovereenkomst verklaart Hanzevast in te stemmen met de door Vierwaarde ingeroepen ontbinding van de Raamovereenkomst en aanvaardt Hanzevast die ontbinding als onherroepelijk, zonder daaraan nog nadere voorwaarden te verbinden en zien zij onherroepelijk af van het treffen van (rechts)maatregelen terzake.
2.2.
Door ondertekening van deze Vaststellingsovereenkomst verklaren Partijen de Concerngarantie als beëindigd en zal geen der Partijen daaraan nog enig recht kunnen ontlenen, noch zal één der Partijen uit hoofde daarvan nog gehouden kunnen worden enige verplichting na te komen.

3.Gevolgen Ontbinding en nieuwe afspraken

3.1
De ontbinding van de Raamovereenkomst en de in deze Vaststellingsovereenkomst vastgelegde nieuwe afspraken hebben tot gevolg dat Vierwaarde is ontheven van haar verplichting tot het afnemen van 641 kavels en daartegenover het recht heeft verworven om 400 kavels voor sociale huurwoningen te kopen, tegen het verlagen van de aanbetaling van Vierwaarde van € 7.500.000,- naar € 6.000.000,- en dat Hanzevast de daartegenover staande verplichtingen dienovereenkomstig heeft gewijzigd, respectievelijk op zich heeft genomen.
3.2
Vierwaarde heeft in het kader van de gewijzigde afspraken een gedeelte van de in lid 1 bedoelde aanbetaling, ter grootte van € 1.500.000,- (één miljoen vijfhonderd euro) als niet afdwingbaar aan Hanzevast kwijtgescholden en haar hierbij daarvoor kwijting verleend, zodat het bedrag van de aanbetaling thans € 6.000.000,- (zes miljoen euro) bedraagt.
3.3
Hanzevast Holding verklaart zich bij inwerkingtreding van de Vaststellingsovereenkomst jegens Vierwaarde aansprakelijk voor de terugbetaling van de aanbetaling door Hanzevast, zodra uit een vonnis in kracht van gewijsde gewezen tegen Hanzevast volgt dat Hanzevast haar verplichtingen uit hoofde van deze Vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen:
- tot een bedrag van maximaal € 6.000.000,- (zes miljoen euro) (“de Vordering”);
Hanzevast verklaart bij inwerkingtreding van de Vaststellingsovereenkomst:
- aan Vierwaarde onherroepelijk het recht te verlenen tot het kopen en in eigendom verkrijgen van Bouwkavels en is derhalve verplicht om aan Vierwaarde Bouwkavels te koop aan te bieden, op voorwaarden als nader bepaald in deze overeenkomst.
(…)
4. Recht tot koop van Bouwkavels en verrekening Aanbetaling
4.1
Hanzevast verstrekt hierbij aan Vierwaarde het recht tot koop, gelijk Vierwaarde dat recht aanvaardt, van 400 Bouwkavels tegen een prijs voor bouwkavels voor sociale huurwoningen volgens het door de Gemeente Groningen bij aanbieding gehanteerde grondprijzenbeleid. Iedere Bouwkavel strekt tot de bouw van één (1) sociale huurwoning (…)
(…)
4.6
De in deze vaststellingsovereenkomst vastgelegde regeling geldt slechts voor Bouwkavels, die voldoen aan de volgende voorwaarden:
- de datum van levering ligt ná 1 januari 2017;
- (…)
- Hanzevast zal nimmer gehouden zijn op jaarbasis meer dan 60 Bouwkavels te leveren;
(…)
2.15.
Vierwaarde heeft de door haar ten laste van (tenminste) Gorecht7 gelegde beslagen vervolgens opgeheven.
2.16.
Op 31 januari 2013 is een voorlopige jaarrekening van Gorecht Holding over 2011 gedeponeerd, zonder een (goedkeurende) controleverklaring van een accountant. Volgens deze jaarrekening bedraagt het eigen vermogen per 31 december 2011 € −8.865.971 (bij een waarde van materiële vaste activa van € 78.696.196). Volgens de vergelijkende cijfers bedraagt het eigen vermogen per 31 december 2010 € 4.557.724 (bij een waarde van materiële vaste activa van € 86.218.521). In de toelichting op de balans wordt over de materiële vaste activa vermeld (pagina 32):
Eventuele duurzame waardeverminderingen op de vastgoedbeleggingen zijn beoordeeld voor de individuele vastgoedbeleggingen.
In het jaarverslag van 2010 werden eventuele duurzame waardeverminderingen op de vastgoedbeleggingen beoordeeld voor de portefeuillebelegging als het geheel. In het verslagjaar van 2011 wordt de aanwezigheid van duurzame waardeverminderingen beoordeeld per individuele vastgoedbeleggingen. Hierdoor zijn de vergelijkende cijfers 2010 aangepast.
2.17.
Gedurende de controle van deze jaarrekening door KPMG is een meningsverschil ontstaan over de noodzakelijk geachte aard, omvang en diepgang van de controlewerkzaamheden (en de daarmee gemoeide kosten). Dit heeft ertoe geleid dat KPMG de controle van de jaarrekening van Gorecht Holding over 2011 tussentijds heeft beëindigd.
2.18.
In 2014 heeft een herstructurering van de Hanzevast-groep plaatsgevonden waarbij Gorecht7 en Gorecht Holding hun huidige statutaire namen hebben gekregen. De door Gorecht Holding gehouden aandelen in de dochterondernemingen zijn verkocht en geleverd aan (een nieuw opgerichte vennootschap) Hilghestede B.V. [gedaagde sub 3] is enig bestuurder van laatstgenoemde vennootschap; de aandeelhouder is Zonneborgh B.V. waarvan [gedaagde sub 3] eveneens enig bestuurder is. Op 14 februari en 28 mei 2014 hebben (de vertegenwoordigers van) Vierwaarde en Gorecht Holding besprekingen gehad over de herstructurering en het project Meerstad. Gorecht Holding heeft Vierwaarde daarbij verzocht afstand te doen van haar recht om kavels te kopen en op haar vordering van € 6.000.000 aanmerkelijk af te boeken. Vierwaarde heeft hier niet mee ingestemd.
2.19.
Bij afzonderlijke brieven van 6 november 2014 heeft Vierwaarde Gorecht Holding en Gorecht7 bericht dat zij in verzuim verkeerden omdat verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet konden worden nagekomen. Vierwaarde heeft hierbij een beroep op vervangende schadevergoeding (in plaats levering van de kavels c.q. in plaats van terugbetaling van de aanbetaling) gedaan. Diezelfde dag heeft Vierwaarde zich tevens tot [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] gericht en heeft zij hen aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.
2.20.
Op 23 februari 2015 is de definitieve jaarrekening van Gorecht Holding over 2011 gedeponeerd, met een (goedkeurende) controleverklaring van de nieuwe accountant van Gorecht Holding, BDO Audit&Assurance B.V. Volgens deze jaarrekening bedraagt het eigen vermogen per 31 december 2011 € −15.253.359 (bij een waarde van materiële vaste activa van € 72.479.812). Volgens de vergelijkende cijfers bedraagt het eigen vermogen per 31 december 2010 € 4.045.162 (bij een waarde van materiële vaste activa van € 86.218.521). In de toelichting op de balans wordt over de materiële vaste activa hetzelfde vermeld als hiervoor onder rov. 2.16 is weergegeven, met daaraan toegevoegd (pagina 22): "
Gelet op het tijdstip van opstellen van de jaarrekening zijn bij de bepaling van de waarde per eind 2011 tevens de taxaties van 2012 en 2013 in de waardering betrokken. Reeds duurzame waardeverminderingen op basis van taxaties van 2012 en 2013 zijn verwerkt."
2.21.
Vierwaarde heeft op 15 november 2016 en 2 december 2016 ten laste van Gorecht Holding, Gorecht7, [gedaagde sub 3] respectievelijk [gedaagde sub 4] diverse conservatoire beslagen gelegd op onroerende zaken, certificaten van aandelen op naam en onder derden. Bij vonnis in kort geding van 31 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de conservatoire beslagen op de huurpenningen onder diverse huurders opgeheven. Kort hierna heeft Vierwaarde aanvullend beslag gelegd ten laste van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] onder de Ontvanger der rijksbelastingen.
2.22.
Tot op heden zijn er geen kavels aan Vierwaarde geleverd. Vierwaarde heeft haar aanbetaling van € 6.000.000 (het restant van de oorspronkelijke aanbetaling van € 7.500.000) niet terugontvangen.
2.23.
Bij deze rechtbank is een procedure aanhangig geweest (onder zaak-/rolnummer 187611 / HA ZA 18-218), waarbij Vierwaarde als eisende partij tegen (onder meer) Gorecht Holding en [gedaagde sub 3] als gedaagde partijen vorderingen heeft ingesteld wegens - kort gezegd - benadeling van Vierwaarde als schuldeiser als gevolg van de onder rov. 2.18 genoemde herstructurering (de zogenaamde 'actio pauliana' ex artikel 3:45 BW). In die procedure is op 17 juni 2020 eindvonnis gewezen.

3.Het geschil in de hoofdzaak in conventie

3.1.
De vorderingen onder a tot en met h zijn ingesteld in de door Vierwaarde bij dagvaarding opgeworpen incidenten ex artikel 843a Rv en 223 Rv, waarop de rechtbank bij vonnissen van 22 november 2017, 25 april 2018 en 30 mei 2018 heeft beslist.
3.2.
Vierwaarde vordert in de hoofdzaak - na wijziging van eis - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. voor recht te verklaren dat Gorecht7 in verzuim is met haar verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst;
j. voor recht te verklaren dat Gorecht Holding in verzuim is met haar verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst;
k. voor recht te verklaren dat de in 2010 door Gorecht Holding gehanteerde systematiek van collectieve waardering van de bijzondere waardeverminderingen, in strijd is met de wet en de richtlijnen voor de jaarverslaggeving;
l. voor recht te verklaren dat Gorecht Holding jegens Vierwaarde onrechtmatig heeft gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door Vierwaarde geleden schade;
m. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 3] jegens Vierwaarde onrechtmatig heeft gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door Vierwaarde geleden schade;
n. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 4] jegens Vierwaarde onrechtmatig heeft gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door Vierwaarde geleden schade;
o. te veroordelen tot vergoeding van de door Vierwaarde geleden schade:
primair: Gorecht Holding, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk als gevolg van het door hen gepleegde onrechtmatige handelen;
subsidiair: Gorecht Holding en Gorecht7 hoofdelijk als gevolg van de niet nakoming van de vaststellingsovereenkomst;
primair en subsidiair: de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
p. Gorecht c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure, het griffierecht, de deurwaarderskosten , waaronder mede begrepen de kosten voor het leggen van conservatoire beslagen en overige incasso- en executiekosten daaronder begrepen;
q. Gorecht c.s. te veroordelen in de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 131 zonder betekening en € 199 met betekening, laatstbedoeld bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover niet binnen een termijn van twee dagen na betekening van het vonnis daaraan is voldaan.
Het standpunt van Vierwaarde
3.3.
Vierwaarde heeft - samengevat weergegeven - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag gelegd.
Tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst
3.4.
Vierwaarde stelt zich om te beginnen op het standpunt dat zowel Gorecht Holding als Gorecht7 in verzuim zijn met de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiende uit de vaststellingsovereenkomst. Het onder i en j gevorderde strekt ertoe om dienovereenkomstige verklaringen voor recht te verkrijgen. De subsidiaire vordering onder o is gericht op betaling door Gorecht Holding en Gorecht7 van - in een schadestaatprocedure nader te begroten - vervangende schadevergoeding uit hoofde van (kort gezegd) wanprestatie.
3.5.
Voor wat betreft Gorecht7 ziet het verzuim op de verplichting om aan Vierwaarde 400 bouwkavels te koop aan te bieden voor sociale huur die na 1 januari 2017 zouden worden geleverd. Volgens Vierwaarde heeft zij uit de mededelingen die [gedaagde sub 3] tijdens de besprekingen van 14 februari en 28 mei 2014 heeft gedaan, moeten afleiden dat Gorecht7 aan die leveringsverplichting niet zou kunnen voldoen. Het verzuim is daarom op grond van artikel 6:80 lid 1 onder b BW al ingetreden.
3.6.
Voor wat betreft Gorecht Holding ziet het verzuim op de garantieverplichting, uit hoofde waarvan zij aansprakelijk is voor de terugbetaling van de aanbetaling tot een bedrag van maximaal € 6 miljoen, zodra uit een vonnis in kracht van gewijsde volgt dat Gorecht7 haar verplichtingen voortvloeiende uit de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen. Volgens Vierwaarde heeft zij uit de mededelingen die [gedaagde sub 3] tijdens de overleggen van 14 februari en 28 mei 2014 heeft gedaan, moeten afleiden dat Gorecht Holding aan die garantieverplichting niet zou kunnen voldoen. Bij brieven van 6 november 2014 heeft Vierwaarde aangegeven dat Gorecht Holding gehouden is om de aanbetaling terug te betalen, maar hieraan is geen gehoor gegeven. Het verzuim is daarom op grond van artikel 6:80 lid 1 onder b én c BW al ingetreden.
Onrechtmatig handelen
3.7.
Vierwaarde stelt zich voorts op het standpunt dat Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] in meerdere opzichten onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. Het gevorderde onder l tot en met n strekt ertoe om dienovereenkomstige verklaringen voor recht te verkrijgen. De primaire vordering onder o is gericht op het verkrijgen van een - in een schadestaatprocedure nader te begroten - schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad.
1. Schending Beklamel-norm
3.8.
Ten eerste stelt Vierwaarde dat Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij op 20 februari 2012 de vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan, terwijl zij wisten of behoorden te weten dat Gorecht Holding de aangegane garantieverplichting niet zou nakomen en onvoldoende verhaal zou bieden om de door de wanprestatie in de vaststellingsovereenkomst veroorzaakte schade te vergoeden. Als bestuurders treft [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hiervan een persoonlijk ernstig verwijt. Beide bestuurders kenden de door de Hanzevast-groep beheerde vastgoedportefeuille en de vastgoedmarkt zeer goed, zodat zij ook wisten of behoorden te weten dat diezelfde vastgoedportefeuille ongeveer twee maanden eerder - per 31 december 2011 - tientallen miljoenen euro's minder waard was en dat Gorecht Holding niet over een eigen vermogen van € 6 miljoen beschikte maar over een negatief eigen vermogen van € 15 miljoen. Verder was Gorecht c.s. eind 2011 voor € 10 miljoen extra schulden aangegaan en had zij alle bestaande en toekomstige vorderingen verpand, waardoor alle toekomstige liquiditeiten zouden worden aangewend ter aflossing van de schulden aan de Rabobank. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] wisten ook daarom dat Gorecht Holding haar terugbetalingsverplichting nooit zou kunnen nakomen.
3.9.
Vierwaarde begroot haar schade op ten minste het bedrag dat zij voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst had, te weten € 7,5 miljoen, maar wenst de omvang van de schade te doen vaststellen in een schadestaatprocedure.
2. Verstrekken onjuiste gegevens/doen van onjuiste mededelingen
3.10.
Ten tweede stelt Vierwaarde ten grondslag aan de verweten onrechtmatige daad dat Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld door het doen van onjuiste mededelingen en het verstrekken van onjuiste gegevens over de financiële vermogenspositie. Zij hebben in de periode van november 2011 tot en met februari 2012 welbewust een te rooskleurig beeld geschetst en daarbij wezenlijke informatie achtergehouden. De mededelingen die tijdens de bespreking van 18 november 2011 zijn gedaan over het eigen vermogen per 31 december 2010, per 31 december 2011, over het verwachte bedrijfsresultaat 2011 en over de waarderingsmethoden voor het boekjaar 2011, wijken sterk af van de - aan Vierwaarde achteraf gebleken - werkelijke situatie. Namelijk dat het eigen vermogen van Gorecht Holding per ultimo 2010 ongeveer € 6,9 miljoen lager was en dat er geen toekomstige liquiditeiten beschikbaar waren voor terugbetaling aan Vierwaarde. Achteraf is Vierwaarde bovendien gebleken dat op de jaarrekening over 2010, die zij op 1 december 2011 heeft ontvangen, een cruciale passage (over de continuïteit) op bladzijde 27 was verwijderd. Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben Vierwaarde dus welbewust en op verschillende manieren en momenten onjuist of juist niet geïnformeerd over feiten waarvan zij wisten dat die voor Vierwaarde van eminent belang waren om haar vordering te kunnen opeisen. Vierwaarde stelt dat zij, indien zij destijds juist en volledig was geïnformeerd, de vaststellingsovereenkomst nimmer had gesloten en de door haar in februari 2012 gelegde conservatoire beslagen nimmer had opgeheven.
3.11.
Vierwaarde begroot haar schade op ten minste het bedrag dat zij voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst had, te weten € 7,5 miljoen, maar wenst de omvang van de schade te doen vaststellen in een schadestaatprocedure. Met de begin 2012 gelegde conservatoire beslagen had Vierwaarde zich destijds kunnen verhalen voor deze schade.
3. Balansaansprakelijkheid
3.12.
Ten derde stelt Vierwaarde ten grondslag van de verweten onrechtmatige daad dat Gorecht Holding en op grond van artikel 2:249 BW ook [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] onrechtmatig hebben gehandeld door het geven van een misleidende voorstelling van de toestand van de vennootschap. Deze onrechtmatigheid ziet in het bijzonder op de voorstelling van zaken/toestand van de vennootschap die wordt gegeven in de jaarrekening over 2010. Deze voorstelling van zaken is onjuist omdat uit de jaarrekening over 2011 blijkt dat ten gevolge van de wijziging van de waarderingsgrondslagen de waarde van het eigen vermogen is aangepast, in welk kader ook de vergelijkingscijfers per ultimo 2010 in de jaarrekening over 2011 aan de gewijzigde waarderingsgrondslag zijn aangepast en waarbij het eigen vermogen aanzienlijk minder is.
3.13.
Verder heeft Vierwaarde in 2017 bij toeval ontdekt dat er een essentieel verschil zit tussen de jaarrekening over 2010, die Vierwaarde op 1 december 2011 ontvangen heeft, en de gedeponeerde jaarrekening over 2010: alleen de gedeponeerde jaarrekening bevat op pagina 27 een going-concernpassage. Uit de lay-out van pagina 27 (het ontbreken van een witregel en de stempel van KPMG) valt op te maken dat de betreffende passage is verwijderd. Er is kortom sprake van een gemanipuleerde jaarrekening. Het betreft hier een essentiële passage, omdat zich daarin openbaart dat er zich eind 2011 een situatie kan voordoen dat Gorecht Holding niet meer aan haar verplichting tot vermogensinstandhouding kon voldoen.
4. Strijd met jaarrekeningenrecht
3.14.
Vierwaarde heeft zich in haar conclusie van repliek op het standpunt gesteld dat de weergave van het eigen vermogen per 31 december 2010 in de jaarrekening over 2010 in strijd is met Titel 2.9 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de richtlijnen voor de jaarverslaggeving opgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ). Gorecht Holding heeft een niet toegestaan systeem gehanteerd door de materiële vaste activa op een collectieve grondslag te waarderen in plaats van op een individuele grondslag. De in de conclusie van repliek aangekondigde eiswijziging heeft Vierwaarde pas vijf dagen voorafgaande aan het pleidooi ingediend.
3.15.
Vierwaarde heeft de grondslag van de gewijzigde eis ter gelegenheid van het pleidooi als volgt nader toegelicht, onder verwijzing naar de door haar overgelegde productie 70. In 2010 hanteerde Gorecht c.s. een methode waarbij de duurzame waardevermindering van bepaalde panden werd gecompenseerd met de waardestijging van andere panden, zodat alleen het saldo daarvan zichtbaar is in de jaarrekening. Deze methode is in strijd met artikel 2:385 lid 1 BW en RJ 121.501, die beide voorschrijven dat activa en passiva afzonderlijk gewaardeerd moeten worden. De vastgoedportefeuille van Gorecht c.s. bestond uit verhuurde kantoorgebouwen, die bij uitstek afzonderlijk gewaardeerd konden en dus moesten worden. De manier waarop Gorecht c.s. vormgaf aan het managen van panden is geen valide reden om hiervan af te wijken. Het zou daardoor mogelijk worden om op grond van puur subjectieve overwegingen het eigen vermogen hoger of lager voor te stellen. Dat is evident in strijd met artikel 2:362 lid 1 BW. Volgens artikel 2:387 lid 4 BW moet een duurzame waardevermindering van materiële vaste activa jaarlijks in de jaarrekening worden verantwoord.
3.16.
De actuele waardering (per november 2011) van alle individuele panden was bij Gorecht c.s. bekend. Dit ziet Vierwaarde bevestigd in de brief van 7 december 2011, daar waar staat: "
exclusief herwaarderingen die pas aan het eind van het jaar bij de opmaak van de jaarrekeningen worden doorgevoerd." Ook verwijst zij naar een krantenartikel uit het Financieel Dagblad van 12 maart 2012 waarin staat dat de eigen kantoorpanden van Gorecht c.s. in september 2011 zijn getaxeerd, waaruit een afwaardering van 21% volgde. Met die wetenschap wist of behoorde Gorecht Holding ook te weten dat ook de door haar beheerde vastgoedportefeuille substantieel zou moeten worden afgewaardeerd. Er is dus geen sprake van wijsheid achteraf. Gorecht Holding heeft bij de presentatie van haar eigen vermogen aan Vierwaarde een waardedaling van € 6,9 miljoen welbewust buiten de boeken gehouden en met datzelfde bedrag te hoog aan Vierwaarde voorgesteld. Het verschil tussen de gepresenteerde cijfers en de daadwerkelijke cijfers vloeit volgens de eigen stellingen van Gorecht c.s. immers uitsluitend voort uit de latere stelselwijziging; hiertoe verwijst Vierwaarde naar voetnoot 22 bij de conclusie van dupliek van Gorecht c.s.
3.17.
Voor de beoordeling of de door Gorecht c.s. gehanteerde verantwoording van de duurzame waardeverminderingen van haar vastgoedportefeuille en daarmee de voorstelling van haar eigen vermogen in de jaarrekening over 2010 was toegelaten, verzoekt Vierwaarde de rechtbank om een deskundigenbericht te bevelen (op grond van artikel 194 Rv).
Nevenvorderingen
3.18.
Vierwaarde vordert een uitvoerbaar bij voorraad verklaring, buitengerechtelijke kosten conform de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 6.775,00, en de proceskosten inclusief de beslagkosten en de nakosten.
Het standpunt van Gorecht c.s.
3.19.
Gorecht c.s. voert verweer en concludeert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, alle vorderingen van Vierwaarde af te wijzen, dan wel Vierwaarde in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast concludeert zij om Vierwaarde te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 246 zonder betekening, dan wel € 328 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.20.
Gorecht c.s. heeft - samengevat weergegeven - het volgende aan haar verweer ten grondslag gelegd.
Tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst
3.21.
Gorecht c.s. heeft ter gelegenheid van het pleidooi erkend dat Gorecht7 en Gorecht Holding in de nakoming van hun respectievelijke verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst zijn tekortgeschoten.
3.22.
De schadevergoedingsvordering is slechts subsidiair ingesteld, voor het geval de vorderingen gebaseerd op onrechtmatige daad zouden stranden. Deze betalingsvordering strekt tot vergoeding van schade die Vierwaarde lijdt ten gevolge van niet nakoming van de vaststellingsovereenkomst, welke schade in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld. Het is Gorecht c.s. niet duidelijk welke schade wordt gevorderd, omdat Vierwaarde niet duidelijk maakt of zij nog steeds nakoming door Gorecht7 wenst van de leveringsverplichtingen voortvloeiende uit de vaststellingsovereenkomst.
Onrechtmatig handelen
3.23.
Gorecht Holding en haar bestuurders konden en behoorden niet te voorzien dat de destijds (eind 2011) beschikbare financiële informatie, zoals uitgewerkt en goedgekeurd door de accountant, later (in 2013) met terugwerkende kracht zou worden aangepast. Zij konden en hoefden Vierwaarde dus niet anders over de vermogenspositie van Gorecht Holding te informeren, dan zij gedaan hebben. Vierwaarde baseert haar vordering dus ten onrechte op wijsheid achteraf. Alle mededelingen die destijds aan Vierwaarde zijn gedaan, zijn met een volledige openheid van zaken en te goeder trouw gedaan, zodat van enige onrechtmatigheid geen sprake is. Gorecht c.s. heeft begin 2013 besloten haar accountant KPMG te vervangen door BDO. Pas toen is een discussie gevoerd over het wijzigen van waarderingsgrondslagen. Daarbij speelden onder meer de taxaties opgesteld in 2012 en 2013 een rol, stukken die in de beslissende periode eind 2011 / begin 2012 nog niet bekend waren. Gorecht Holding noch haar bestuurders hebben dit toen kunnen voorzien.
3.24.
Het handelen van Gorecht c.s. heeft geen schade veroorzaakt en het causaal verband ontbreekt. Schade is enkel en alleen het gevolg van ontwikkelingen op de woningmarkt vanaf 2008 (buiten de invloed van de participerende partijen). Vierwaarde heeft zich niet over de status van de oorspronkelijke raamovereenkomst uitgelaten, die zij ontbonden had maar waarna de vaststellingsovereenkomst is gesloten. De discussie in 2011 was ingeleid door de overtuiging van Vierwaarde dat Gorecht7 en Gorecht Holding niet in staat waren om te voldoen aan de oorspronkelijke garantie of potentiële terugbetalingsverplichting van € 7,5 miljoen (of een verplichting tot toekomstige levering van 641 percelen). In de fictieve situatie waarin geen vaststellingsovereenkomst zou zijn gesloten, zou Vierwaarde zich met exact dezelfde verhaalsproblematiek geconfronteerd gezien als thans het geval is. Het project Meerstad was technisch failliet en dat faillissement kon alleen door herstructurering van dat project worden vermeden. Via de in 2012 gelegde beslagen op de aandelen van Gorecht7 in de (commanditaire) projectvennootschap en de vorderingen van Gorecht7 op die vennootschap zou Vierwaarde geen verhaal hebben gevonden. Er was geen beslag gelegd op enig actief van Gorecht Holding.
3.25.
De vaststellingsovereenkomst is bovendien niet onder enige invloed van de in november 2011 door Gorecht Holding, haar bestuurders en haar accountant verstrekte informatie gesloten, noch zijn de beslagen om die reden opgeheven. Zonder de vaststellingsovereenkomst en opheffing van beslagen was niet alleen het project Meerstad failliet gegaan, maar ook Gorecht Holding, terwijl met de vaststellingsovereenkomst en opheffing van de beslagen zowel door Gorecht Holding als door Vierwaarde een kans is verkregen dat het project in de vernieuwede vorm ooit (afhankelijk van de ontwikkeling van de economie) tot stand zou komen, waarmee de verliezen van alle deelnemende partijen zoveel mogelijk beperkt zouden kunnen worden. Vierwaarde was zich hier maar al te goed van bewust.
1. Schending Beklamel-norm
3.26.
Volgens Gorecht c.s. is er geen sprake van schending van de Beklamel-norm. Er zijn namelijk geen nieuwe of verdergaande verplichtingen aangegaan, maar de oorspronkelijke verplichtingen uit 2007 zijn ingeperkt als gevolg van externe omstandigheden buiten de invloed van partijen.
3.27.
Gorecht c.s. mocht naar beste wetenschap van toen redelijkerwijs ervan uitgaan dat zij wel in staat zou zijn om na een periode van vijf jaren aan die ingeperkte verplichtingen te voldoen. Wat Gorecht c.s. toen nog niet kon weten is dat door de in 2011 ontstane eurocrisis de situatie dermate zou verergeren, dat haar vastgoedportefeuille in de daarop volgende jaren zodanig afgewaardeerd zou gaan worden dat de financiers hun krediet voortijdig gingen opeisen en Gorecht Holding haar bezit gedwongen voor lage prijzen moest verkopen. Pas daardoor ontstond een situatie waardoor Gorecht Holding niet meer van een aantrekkende markt kon profiteren en Vierwaarde dus ook niet meer zou kunnen bedienen.
3.28.
Tijdens de bespreking van 18 november 2011 zijn vooral de geconsolideerde jaarstukken van Gorecht Holding over 2010 en de bekende tussentijdse cijfers besproken en toegelicht door de accountant van Gorecht c.s. (KPMG). Twaalf dagen na die bespreking zijn deze stukken in ongewijzigde vorm definitief voorzien van een goedkeurende verklaring van de accountant. Gorecht Holding en haar bestuurders waren volledig te goeder trouw. De bestuurders valt geen persoonlijk en ernstig verwijt te maken. [gedaagde sub 4] was nog maar kort daarvoor als (financieel) directeur aangetreden en zijn aanstelling heeft nog geen drie jaren geduurd; dit was zijn eerste en enige ervaring bij een vastgoedonderneming. [gedaagde sub 3] is weliswaar een ervaren vastgoedondernemer, maar was toentertijd ernstig ziek en heeft zich veel minder met het bestuur bemoeid dan normaal het geval zou zijn. Bij de bespreking van 18 november 2011 was hij niet aanwezig.
2. Verstrekken onjuiste gegevens/doen van onjuiste mededelingen
3.29.
Tijdens de bespreking van 18 november 2011 is onder andere gesproken over de waardering van het project Meerstad en daarnaast ook over de toegepaste waarderingsmethode. In het bijzonder kwam aan de orde dat de duurzame waardevermindering ter zake van het project Meerstad in de jaarrekening over 2010 tot een afboeking van ruim € 14 miljoen heeft geleid. Uit bladzijde 30 van de besproken jaarrekening over 2010 kan worden opgemaakt dat er sprake was van een actuele waarde van het collectief die lager was dan de boekwaarde. Deze wijze van waarderen was consistent met de voorgaande jaren en was besproken met de accountant. Vierwaarde heeft tijdens het overleg vragen over de waarderingsmethodiek gesteld, waarop geantwoord is dat van een wijziging geen sprake was. Vierwaarde werd toen bijgestaan door haar eigen accountant en bovendien heeft een van haar bestuurders een opleiding tot registeraccountant gevolgd. Gorecht Holding heeft zich overigens niet verbonden om de toegepaste waarderingsgrondslagen nimmer in de toekomst te wijzigen; dat kon zij ook niet.
3.30.
De mededelingen omtrent de situatie die op dat moment speelde, zijn gedaan met de kennis van toen. Over wijzigingen van de waarderingsgrondslagen voor de toekomst was op dat moment nog helemaal niet gesproken en er was toen ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de waarderingsmethodiek voor het jaar 2011 (in 2013) zou wijzigen.
3. Balansaansprakelijkheid
3.31.
Van enige misleiding is geen sprake geweest. Geen enkele crediteur was op dat moment beter geïnformeerd dan Vierwaarde. De waarderingsmethode was toen al bij Vierwaarde bekend. Sterker nog, de waarderingsmethode was met zoveel woorden een onderwerp van gesprek tussen partijen, in welk gesprek Vierwaarde (bijgestaan door haar eigen accountant) zelfs een bevestiging vroeg dat het toen toegepaste waarderingsstelsel (de waardering op portefeuillebasis) niet zou worden veranderd. Van misleiding is dus geen sprake geweest. De in 2011 aan Vierwaarde gepresenteerde waarden over 2010 sloten juist goed aan bij de algemene ontwikkeling. Pas na 2011 was sprake van een forse daling bij kantoorruimtes volgens de ontwikkeling van de prijsindex van het Nederlands Verbond van Makelaars (NVM). De taxaties die uiteindelijk hebben geleid tot de stelselwijziging en de sterke daling van de waarde van het eigen vermogen van Gorecht Holding over het jaar 2011, bestonden eerder nog niet.
3.32.
Tussen de aan Vierwaarde overhandigde jaarrekening over het jaar 2010 en de gedeponeerde jaarrekening van dat jaar bestaat een onverklaarbaar verschil: de going-concernparagraaf op bladzijde 27 ontbreekt in de eerste. Beide stukken zijn overigens cijfermatig identiek. Gorecht c.s. houdt het ervoor dat per abuis de oudere, niet aangevulde versie van de jaarrekening naar de Kamer van Koophandel is verzonden. Uit eigen onderzoek is niet gebleken dat Gorecht Holding iets uit haar jaarrekening zou hebben verwijderd, in ieder geval is geen aantekening gevonden omtrent het verwijderen van de betreffende passage en heeft geen van de destijds bij het opstellen van de jaarrekening betrokkenen enige herinnering aan het verwijderen van enig stuk tekst of discussies daaromtrent.
3.33.
Vierwaarde beschikte overigens wel over de goedkeuringsverklaring, waarin met zoveel woorden wordt verwezen naar de going-concernparagraaf en deze is samengevat. Vierwaarde heeft kennelijk de jaarrekening niet goed gelezen.
4. Strijd met jaarrekeningenrecht
3.34.
Gorecht c.s. concludeert om te beginnen tot niet-ontvankelijkverklaring ter zake van de vermeerderde eis. Het belang van Vierwaarde ontbreekt volgens haar (artikel 3:303 BW). Aan de gevorderde verklaring voor recht wordt om te beginnen geen enkele andere (schadevergoedings-) vordering gekoppeld. Vierwaarde had bovendien bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam naleving van de voorschriften voor financiële verslaggeving kunnen eisen, maar de daarvoor gelende (verval)termijn is al verstreken. Het gaat niet aan om in de onderhavige procedure zo'n vordering opnieuw aan de orde te stellen.
3.35.
Gorecht c.s. beroept zich voorts op verjaring. Vierwaarde was al in november 2011 op de hoogte van de gewraakte waarderingsmethode. De verjaringstermijn is toen gaan lopen en - nu deze niet gestuit is - in november 2016 verstreken.
3.36.
Ook voert Gorecht c.s. aan dat niet is voldaan aan de stelplicht. Uit hoofde van het incidentele vonnis beschikt Vierwaarde over een grote hoeveelheid aan bescheiden uit de relevante periode. Elke onderbouwing van de beweerdelijke materiële onjuistheid van de jaarrekening ontbreekt echter. Bovendien kon Vierwaarde die vermeende onjuistheid destijds zelf al inhoudelijk beoordelen. Van misleiding kan geen sprake zijn geweest, simpelweg omdat Vierwaarde werd bijgestaan door een accountant én was vertegenwoordigd door een bestuurder die een opleiding tot registeraccountant had afgerond.
3.37.
Gorecht c.s. betwist dat de jaarrekening over 2010 in strijd is met de wet of de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Die richtlijnen zijn niet wettelijk verankerd en kunnen hooguit een oriëntatiepunt zijn voor wat in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar kan worden beschouwd. Het is aan Vierwaarde om te stellen en bewijzen dat de jaarrekening niet het wettelijk vereiste inzicht verschaft; zij kon daarbij niet volstaan met de enkele stelling dat sprake is van een afwijking van de richtlijnen.
3.38.
De jaarrekening over 2010 is voorzien van een controleverklaring van een (ter zake deskundige) accountant. De controle omvat "
het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor de financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algemene beeld van de jaarrekening". Daarom dient tot uitgangspunt te worden genomen dat de jaarrekening wel degelijk aan de wettelijke eisen voldoet. Binnen de Hanzevast-groep is sinds de oprichting een bestendige lijn van (conservatieve) waardering gevolgd zowel voor de beheerde vastgoedfondsen als voor de eigen vastgoedportefeuille. In het boekjaar 2010 bestonden geen gegronde redenen om hiervan af te wijken.
3.39.
Er bestonden geen aanwijzingen voor een bijzondere daling van de waarde van de onroerende zaken van Gorecht Holding. Er waren geen externe of interne indicaties. Uit het krantenartikel van 12 maart 2012, waarop Vierwaarde zich beroept, kan het in elk geval niet worden afgeleid. Gorecht c.s. beschikte in 2011 niet over taxaties waaruit enige waardedaling van haar eigen panden (laat staan 21%) zou kunnen worden afgeleid. De taxaties van CBRE Valuation Advisory B.V. hadden alleen betrekking op het in de fondsen ondergebrachte vastgoed en zijn niet representatief voor de vastgoedportefeuille. Dat de toezichthouders AFM en DNB de vastgoedsector hebben gewaarschuwd voor te lage afboekingen wegens toen oprukkende leegstand, betreft iets van (veel) latere datum. De huurinkomsten en leegstand(prognoses) van het eigen vastgoed van Gorecht Holding waren in die periode betrekkelijk stabiel en gaven geen redenen tot zorg.
3.40.
De eurocrisis leidde ertoe dat de banken vanaf 2012 strengere eisen gingen stellen aan de dekking van de door hen verstrekte leningen en in dat kader (onder andere ) het verbonden vastgoed jaarlijks lieten taxeren. Door die ontwikkeling gingen accountants hogere eisen stellen aan de (actuele) onderbouwing van de waardes vermeld in de jaarrekening, dan in de jaren daarvoor gebruikelijk (en algemeen maatschappelijk aanvaard) was. Het waren deze ontwikkelingen die in 2013 bij Gorecht c.s. hebben geleid tot de discussie over de waarderingsgrondslagen.
Nevenvorderingen
3.41.
Vierwaarde is een louter lege (project)vennootschap, uitsluitend opgericht om deel te nemen aan het project Meerstad. Gorecht c.s. verzoekt de uitvoerbaar bij voorraad verklaring achterwege te laten vanwege het restitutierisico dat zij noodzakelijk loopt in het geval de veroordeling in eerste instantie in hoger beroep zou worden teruggedraaid. Gorecht c.s. heeft belang bij de schorsende werking van het hoger beroep in de hoofdzaak om te voorkomen dat zij in een schadestaatprocedure tot betaling wort veroordeeld, terwijl het vonnis in het hoofdgeding in hoger beroep wordt vernietigd.
3.42.
Gorecht c.s. verzet zich tegen een deskundigenbericht. Het was aan Vierwaarde om haar vordering eerder deugdelijk te onderbouwen en zo nodig expertise daartoe in te schakelen. Het daartoe strekkende verzoek tijdens het pleidooi is te laat gedaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Gorecht c.s. vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- alle door Vierwaarde op grond van het door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 14 november 2016 verleende verlof gelegde beslagen, zoals ook onder randnummer 151 van de conclusie van eis in reconventie nader omschreven, met onmiddellijke ingang op te heffen;
- alle door Vierwaarde op grond van de beschikking van 31 januari 2017 (zaak/rekestnummer C/18172356 / PR RK 16-486) onder de Ontvanger der rijksbelastingen gelegde beslagen, zoals ook in randnummer 152 van de conclusie van eis in reconventie nader omschreven, met onmiddellijke ingang op te heffen;
- Vierwaarde te veroordelen om (voor zover dat voor opheffing van het beslag rechtens vereist is) binnen twee dagen na betekening van het vonnis de hiervoor onder 1 (rechtbank: het eerste liggende streepje) vermelde beslagen in de openbare registers te doen doorhalen, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000 per dag of dagdeel dat Vierwaarde in gebreke blijft in de nakoming aan dit bevel te voldoen;
en daarnaast om Vierwaarde te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 246 zonder betekening, dan wel € 328 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Het standpunt van Gorecht c.s.
4.2.
Vierwaarde heeft - samengevat weergegeven - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag gelegd.
4.3.
Uit het verweer in conventie volgt dat Vierwaarde ten onrechte beslagen ten laste van Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] heeft gelegd op basis van het op 14 november 2016 verleende verlof. De beslagen op onroerende zaken ten laste van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] en de derdenbeslagen onder enkele banken ten laste van Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] dienen te worden opgeheven. Dit geldt ook voor de derdenbeslagen onder de Ontvanger der rijksbelastingen ten laste van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] . De vorderingen van Vierwaarde, waarvoor deze beslagen zijn gelegd, zijn ondeugdelijk.
4.4.
Weliswaar is eerder vergeefs een kort geding gevoerd, maar in het kader van deze bodemprocedure kan een volledige integrale toetsing plaatsvinden. Afwijzing in conventie leidt tot de conclusie dat de vorderingen van Vierwaarde ondeugdelijk zijn.
4.5.
De beslagen hebben schade veroorzaakt. Het was voor [gedaagde sub 3] onmogelijk over de hypotheek over te sluiten, waardoor geen financiering kon worden verkregen om woningen bestemd voor verhuur te renoveren. Ook zijn [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hierdoor een rentevoordeel misgelopen, die zij hadden kunnen realiseren door het oversluiten van hun hypotheken.
Het standpunt van Vierwaarde
4.6.
Vierwaarde voert verweer met conclusie de gevorderde opheffing van beslagen af te wijzen en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie.
4.7.
Vierwaarde heeft - samengevat weergegeven - het volgende aan haar verweer ten grondslag gelegd. Gorecht c.s. heeft niet de ondeugdelijkheid van de vorderingen van Vierwaarde aangetoond en evenmin dat het leggen van beslagen ten laste van Gorecht c.s. onnodig is tot verhaal van haar vorderingen.
4.8.
Partijen hebben over de beslagen al een keer een opheffingskortgeding gevoerd. De gelegde beslagen zijn nagenoeg allemaal in stand gebleven. Het feit dat een vordering in een bodemprocedure niet wordt toegewezen, noopt niet tot opheffing van de tot zekerheid van die vordering gelegde beslagen. Op grond van artikel 704 lid 2 Rv vervalt een beslag pas van rechtswege bij het in kracht van gewijsde gaan van de eis in de hoofdzaak. Vierwaarde betwist dat de beslagen schade veroorzaken en benadrukt haar eigen belang bij het in stand blijven van de beslagen: het is haar enige mogelijkheid van verhaal.

5.De beoordeling in conventie

Inleiding

5.1.
Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven, om het volgende. In 2007 heeft Gorecht7 een positie verworven in het project Meerstad, hetgeen past bij de binnen de Hanzevast-groep uitgeoefende activiteiten. Door het sluiten van de raamovereenkomst (rov. 2.6) heeft Vierwaarde een deel van de toekomstig door Gorecht7 te verkrijgen bouwkavels naar zich toegetrokken, hetgeen (in elk geval toen) paste bij de sociale en maatschappelijke doelstellingen van de achterliggende woningcorporaties. Vierwaarde heeft daarvoor miljoenen euro's aanbetaald.
Doordat de vastgoedmarkt het zwaar te verduren heeft gekregen als gevolg van de nadien ingetreden economische crisis, bleek enkele jaren later dat het project Meerstad niet overeenkomstig de oorspronkelijke opzet gerealiseerd kon worden. Een herstructurering van die opzet, waaronder de financiering aan de (commanditaire) projectvennootschap, was noodzakelijk. Begin 2012 zijn Gorecht7, Gorecht Holding en Vierwaarde een vaststellingsovereenkomst aangegaan en hebben zij hun oorspronkelijke afspraken vervangen en ingeperkt (rov. 2.14). Dit hebben zij mede onder druk van de andere bij het project Meerstad betrokken partijen, waaronder de lokale overheden, gedaan. Niet alleen Vierwaarde heeft afstand gedaan van een/vijfde deel van haar eerder gedane aanbetaling, maar meerdere betrokkenen bij de samenwerkingsovereenkomst uit 2015 (rov. 2.4) hebben een verlies op het project Meerstad genomen. Als gevolg van de nadien ingetreden kredietcrisis beschikt Gorecht7 thans niet meer over de middelen om kavels in het project Meerstad aan te kopen en daarmee is ook Vierwaarde haar positie in wezen kwijtgeraakt.
Vierwaarde heeft deze procedure aanhangig gemaakt om haar schade vergoed te krijgen doordat levering van de kavels en/of terugbetaling van haar aanbetaling tot op heden zijn uitgebleven. Aangezien Gorecht Holding en Gorecht7 geen verhaal bieden, tracht zij haar schade af te wentelen op de indirecte bestuurders [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] . Daarbij ligt het accent sterk op de periode vlak voor en tijdens het sluiten van de vaststellingsovereenkomst (ongeveer van november 2011 tot en met februari 2012).
Wanprestatie van Gorecht7 en Gorecht Holding
5.2.
In de onderhavige zaak is erkend dat Gorecht7 de aangegane leveringsverplichting en Gorecht Holding de aangegane garantieverplichting (conform het onder rov. 3.5 en 3.6 weergegeven standpunt van Vierwaarde) niet kunnen nakomen en geen verhaal bieden voor de schade van Vierwaarde. Voor wat betreft Gorecht Holding geldt (op grond van artikel 3.3 van de vaststellingsovereenkomst) dat de garantieverplichting gekoppeld is aan een onherroepelijke veroordeling van Gorecht7 ter zake van de leveringsverplichting, waarvan thans nog geen sprake is. Vierwaarde heeft evenwel onweersproken gesteld dat zij uit mededelingen van Gorecht Holding (tijdens de in de loop van 2014 gevoerde gesprekken, rov. 2.18) heeft moeten afleiden dat deze vennootschap in de nakoming zal tekortschieten, zodat op grond van artikel 6:80 lid 1 onder b BW de gevolgen van niet-nakoming al zijn ingetreden. De rechtbank oordeelt dan ook dat beide vennootschappen in verzuim zijn en dat sprake is van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van hun respectieve verbintenissen jegens Vierwaarde (artikel 6:74 BW) voortvloeiende uit de vaststellingsovereenkomst. De onder i en j gevorderde verklaringen voor recht liggen daarmee voor toewijzing gereed.
5.3.
Ook de onder o subsidiair gevorderde veroordeling tot schadevergoeding, waaraan - zoals hierna uit het onderdeel "Onrechtmatige Daad" zal blijken - wordt toegekomen, ligt voor toewijzing gereed. Op grond van artikel 6:74 BW zijn Gorecht7 en Gorecht Holding gehouden de door Vierwaarde als gevolg van hun respectieve tekortkomingen geleden schade te vergoeden. In het kader van de onderhavige vordering, waarin een verwijzing wordt gevraagd naar de schadestaat, is het aan Vierwaarde om de schade aannemelijk te maken. Gelet op het feit dat Vierwaarde noch kavels geleverd heeft gekregen noch ter zake van de aanbetaling iets heeft terugontvangen, is daarmede naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij schade lijdt.
5.4.
Voor wat betreft de meegevorderde hoofdelijkheid ontbreekt enige toelichting van Vierwaarde. De rechtbank overweegt dat de tekortkomingen van Gorecht7 en Gorecht Holding andere verbintenissen betreffen. Voor wat betreft Gorecht7 gaat het om een leveringsverplichting, die bij brief van 6 november 2014 is omgezet in een vervangende schadevergoeding (rov. 2.19) Daarmee behoeft de door Gorecht c.s. opgeworpen vraag of Vierwaarde nog steeds de nakoming door Gorecht7 van de leveringsverplichting wenst, dus geen beantwoording. Voor wat betreft Gorecht Holding gaat het om een garantieverplichting. Beide verbintenissen hangen nauw met elkaar samen, zodat het denkbaar is dat de tekortkomingen in elk geval deels tot dezelfde schade van Vierwaarde hebben geleid (wat op grond van artikel 6:102 BW tot hoofdelijke aansprakelijkheid leidt). Op basis van de stellingen van partijen kan de rechtbank thans echter niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen of en in hoeverre hiervan sprake is, zodat een hoofdelijke veroordeling in dit stadium van de procedure achterwege zal blijven. In het kader van de nog te voeren schadestaatprocedure zal alsnog de hoofdelijkheid aan de orde kunnen komen.
5.5.
Tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring heeft Gorecht c.s. verweer gevoerd. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Volgens vaste jurisprudentie kan aangenomen worden dat degene, die een veroordeling tot betaling van een geldsom vordert, het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft (zie: HR 27 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2602), terwijl een daartegenover gesteld restitutierisico geconcretiseerd moet worden (zie: HR 17 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1400). Gorecht c.s. heeft niet onderbouwd dat en waarom uitvoerbaar bij voorraadverklaring voor haar zal leiden tot financieel nadelige gevolgen. Het gestelde restitutierisico is niet geconcretiseerd. Het belang van Gorecht c.s. weegt niet zwaarder dan het belang van Vierwaarde, zodat de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring toegewezen zal worden.
Onrechtmatige daad
5.6.
De rest van het geschil gaat in de kern over de vraag of naast Gorecht7 en Gorecht Holding, welke vennootschappen zelf geen verhaal bieden, hun bestuurders aansprakelijk zijn voor de schade van Vierwaarde. Daartoe heeft Vierwaarde meerdere feitelijke en juridische grondslagen naar voren gebracht, die de rechtbank hierna afzonderlijk zal bespreken.
1. Schending Beklamel-norm
5.7.
Om te beginnen wordt Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] het verwijt gemaakt dat zij als bestuurders bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst met Vierwaarde wisten of behoorden te begrijpen dat Gorecht7 de aangegane leveringsverplichting c.q. Gorecht Holding de aangegane garantieverplichting niet zouden kunnen nakomen en geen verhaal zouden bieden voor de schade. Dit verwijt valt onder de zogenaamde Beklamel-norm, aldus Vierwaarde.
5.8.
De rechtbank stelt bij de beoordeling of dit verwijt terecht wordt gemaakt, het volgende voorop. Uitgangspunt is dat enkel de vennootschap aansprakelijk is voor door haar aangegane verplichtingen. Slechts indien haar bestuurder zich zodanig heeft gedragen dat deze daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, kan ook die bestuurder worden aangesproken (zie HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627,
RCI Financial Services). Daarvan is onder meer sprake indien de zogenaamde Beklamel-norm is overschreden (zie HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521,
Beklamel). Die norm houdt het volgende in. Indien een bestuurder van een vennootschap in naam van de vennootschap verplichtingen is aangegaan, terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen en geen verhaal zal bieden voor de als gevolg van de niet-nakoming door de wederpartij te lijden schade, zal in het algemeen - behoudens door de bestuurder aan te voeren, zijn handelwijze rechtvaardigende of verontschuldigende omstandigheden - moeten worden aangenomen dat de bestuurder een zodanig verwijt treft dat hij persoonlijk jegens de wederpartij van de vennootschap aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen. Het ligt op de weg van de benadeelde crediteur om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de desbetreffende bestuurder persoonlijk jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
5.9.
Artikel 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is (de zogeheten indirect bestuurder). Dit wetsartikel is ook van toepassing op de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken I, 1985-86, 16 631, nr. 27b, p. 22). Dat betekent dat indien in het onderhavige geval de rechtbank zou oordelen dat Gorecht Holding aansprakelijk is ter zake van het verzuim van Gorecht7, daarmee de hoofdelijke aansprakelijkheid [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] als indirecte bestuurders van Gorecht7 gegeven is.
5.10.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schending van de zogenaamde Beklamel-norm, neemt de rechtbank mede in aanmerking de hiervoor onder rov. 5.1 geschetste achtergrond en dan vooral het feit dat het in de relevante periode (november 2011 tot en met februari 2012) voor partijen duidelijk was dat het project Meerstad niet overeenkomstig de oorspronkelijke opzet gerealiseerd zou kunnen worden. Mede onder de druk die dit met zich bracht zijn in de vaststellingsovereenkomst de oorspronkelijke verbintenissen van Gorecht7 en Gorecht Holding vervangen door nieuwe afspraken, waarbij kort gezegd de leveringsverplichting van Gorecht7 is verminderd van 641 naar 400 kavels en de garantieverplichting van Gorecht Holding met € 1,5 miljoen is teruggebracht. De rechtbank gaat in dit verband voorbij aan de stelling van Gorecht c.s. dat geen nieuwe of verdergaande verbintenissen zijn aangegaan. In artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst is de eerder door Vierwaarde gedane buitengerechtelijke ontbinding aanvaard; hiermee hebben de oorspronkelijke verbintenissen uit de raamovereenkomst en de concerngarantie een einde genomen. Met de nieuwe afspraken in de vaststellingsovereenkomst zijn Gorecht Holding en Gorecht7 naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk nieuwe verbintenissen aangegaan, waarop de zogenaamde Beklamel-norm van toepassing is.
5.11.
De stelling van Vierwaarde dat Gorecht c.s. op 20 februari 2012 wist of behoorde te weten dat deze nieuwe afspraken niet zouden kunnen worden nagekomen, berust hoofdzakelijk op het argument dat [gedaagde sub 4] en (vooral) [gedaagde sub 3] vanwege hun kennis over en ervaring met de vastgoedmarkt hadden moeten begrijpen dat de waarde van de vastgoedportefeuille van de Hanzevast-groep in werkelijkheid miljoenen euro's lager was dan waarvoor deze in de boeken stond. De rechtbank kan Vierwaarde hierin zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet volgen. De vaststellingsovereenkomst gaat uit van een uitvoering niet eerder dan 1 januari 2017, de datum waarop door Gorecht7 verkregen kavels door Vierwaarde gefaseerd afgeroepen zouden kunnen worden (artikel 4.6 van de vaststellingsovereenkomst, rov. 2.14). De rechtbank maakt hieruit op dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten met de kennelijke verwachting dat de economie in de loop van vijf jaren weer (voldoende) zou herstellen om uitvoering te kunnen geven aan de leveringsverplichting van Gorecht7 dan wel - indien nakoming wederom zou haperen - aan de garantieverplichting van Gorecht Holding. Dat er tijdens het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 20 februari 2012 al concrete aanwijzingen waren dat de economie zich niet voldoende zou herstellen of dat er zelfs een tweede economische crisis zat aan te komen, is gesteld noch gebleken. Dat geldt in elk geval voor [gedaagde sub 4] , die onweersproken naar voren heeft gebracht dat zijn korte bestuursperiode bij de Hanzevast-groep de eerste en enige ervaring in de vastgoedbranche vormt. Maar ook voor [gedaagde sub 3] geldt dat hij als meer ervaren vastgoedondernemer de kredietcrisis en het ontbreken van middelen bij Gorecht7 om te zijner tijd kavels in het project Meerstad te verwerven, niet heeft (hoeven) zien aankomen. Dus zelfs als het juist zou zijn - maar wat Gorecht c.s. betwist - dat de waarde van het actief en daarmee de vermogenspositie van Gorecht Holding ultimo 2011 aanmerkelijk lager was dan waarvoor deze in de boeken stond (en Gorecht Holding, Wolter en [gedaagde sub 4] daarmee bekend zouden zijn), zegt dat op zichzelf nog niets over de mogelijkheid van de vennootschappen om op de middellange termijn (vanaf 1 januari 2017) hun nieuwe verbintenissen na te komen. Ook aan het argument van Vierwaarde dat Gorecht Holding eind 2011 voor € 10 miljoen extra schulden is aangegaan en alle bestaande en toekomstige vorderingen heeft verpand, wat op zichzelf niet is weersproken, gaat de rechtbank om die reden voorbij.
5.12.
Daarmee is niet komen vast te staan dat Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ten tijde van de het sluiten van de vaststellingsovereenkomst wisten of redelijkerwijs behoorden te begrijpen dat Gorecht Holding en Gorecht7 niet aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen. In het midden kan blijven wat hen toen bekend was of had moeten zijn ter zake van (toekomstig) verhaal op Gorecht Holding en Gorecht7. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] als (indirect) bestuurders niet wegens schending van de zogenaamde Beklamel-norm onrechtmatig jegens Vierwaarde hebben gehandeld.
2. Verstrekken onjuiste gegevens/doen van onjuiste mededelingen
5.13.
Verder wordt het verwijt gemaakt dat aan Vierwaarde tijdens de bespreking van 18 november 2011 onjuiste mededelingen zijn gedaan over de vermogenspositie van Gorecht Holding en op 1 december 2011 daarover onjuiste gegevens zijn verstrekt. Vierwaarde heeft op grond van de deze onjuiste gegevens en/of onjuiste mededelingen de vaststellingsovereenkomst gesloten en de destijds gelegde beslagen opgeheven, waar zij dat anders niet zou hebben gedaan. Dit verwijt behelst een (zelfstandige) onrechtmatige daad, aldus Vierwaarde.
5.14.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vraag of dit verwijt terecht wordt gemaakt, het volgende voorop. Op grond van artikel 6:162 BW is onder meer sprake van een onrechtmatige daad in geval van een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarvan kan naar het oordeel van de rechtbank sprake zijn, indien in rechte vast zou komen te staan dat aan Vierwaarde onjuiste gegevens zijn verstrekt en/of onjuiste mededelingen zijn gedaan over de vermogenspositie van Gorecht Holding, terwijl die onjuistheden bekend waren of redelijkerwijs hadden moeten zijn bij Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] . Daarbij is van belang dat het gesprek op 18 november 2011 en de gegevensverstrekking op 1 december 2011 hebben plaatsgevonden nadat een discussie was gerezen over de vermogenspositie van Gorecht Holding, in het bijzonder over de vraag of deze zodanig gedaald was dat Vierwaarde haar aanbetaling (mede op grond van de in rov. 2.7 genoemde concerngarantie) kon opeisen. In het heetst van die discussie is Vierwaarde overgegaan tot ontbinding van de raamovereenkomst en beslaglegging ten laste van (tenminste) Gorecht7, hetgeen de directe aanleiding is geweest voor het voeren van gesprekken over het aanpassen van de raamovereenkomst en de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Dat mogelijk ook andere redenen zijn aan te wijzen waarom Vierwaarde de vaststellingsovereenkomst is aangegaan, zoals druk van de andere betrokkenen bij het project Meerstad, neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat Vierwaarde toen bij die gesprekken ook rekening heeft gehouden (en mogen houden) met de informatie waarover zij door de bespreking van 18 november 2011 en de op 1 december 2011 verkregen stukken beschikte. Daarbij houdt de rechtbank er rekening mee dat Vierwaarde, met Deloitte en de heer [naam 3] , voldoende financiële kennis in huis had om de ontvangen inlichtingen en stukken te kunnen doorgronden en daar gedetailleerd op door te kunnen vragen (zoals tijdens de bespreking van 18 november 2011 ook is gedaan).
5.15.
Daarmee staat de rechtbank voor de vraag of er sprake is geweest van onjuiste mededelingen en/of onjuiste gegevens over de vermogenspositie van Gorecht Holding. De stelling van Vierwaarde dat haar een te rooskleurig beeld is geschetst omdat het eigen vermogen ultimo 2010 'in werkelijkheid' € 6,9 miljoen lager was dan in de jaarrekening staat vermeld, berust kennelijk op een vergelijking tussen en haar interpretatie van de cijfers in de jaarrekeningen van Gorecht Holding over 2010 en 2011. De rechtbank kan Vierwaarde hierin zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet volgen. Het klopt dat het eigen vermogen per ultimo 2010 volgens de jaarrekening over 2010 € 10.335.904 bedraagt (rov. 2.11) en volgens de (voorlopige) jaarrekening over 2011 € 4.558.000 (rov. 2.16) althans € 4.045.162 volgens de (definitieve) jaarrekening over 2011 (zie rov. 2.20). Vierwaarde miskent echter dat het in de jaarrekeningen over 2011 om vergelijkende cijfers gaat die - zoals Gorecht c.s. onweersproken heeft aangevoerd - enkel zijn aangepast vanwege een in 2011 doorgevoerde stelselwijziging ter zake van de waardering van de materiële vaste activa. Uit het verschil tussen de eigen vermogens kan dan niet worden geconcludeerd dat de activa in de jaarrekening 2010, bij het toepassen van de voor die jaarrekening geformuleerde grondslagen, te hoog zouden zijn gewaardeerd. In het boekjaar 2010 was immers geen sprake van een stelselwijziging. Verder is ook niet gesteld of gebleken dat de stelselwijziging in het boekjaar 2011 anderszins - met terugwerkende kracht - gevolgen heeft voor het eigen vermogen in het daaraan voorafgaande boekjaar 2010.
5.16.
Voor zover Vierwaarde heeft willen betogen dat haar tijdens de bespreking van 18 november 2011 de toezegging is gedaan dat er geen stelselwijziging zou worden doorgevoerd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Vierwaarde heeft - tegenover de betwisting van Gorecht c.s. - geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat er sprake is van een rechtens afdwingbare verplichting van Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] of [gedaagde sub 4] , in die zin dat zij zich verbonden hebben om in de toekomst, doch in elk geval voor het toen nog lopende boekjaar 2011 geen stelselwijziging te zullen hanteren. Nog daargelaten of een zodanige toezegging zou kunnen worden gedaan, heeft Gorecht c.s. onweersproken tot haar verweer aangevoerd dat de taxatierapporten ter zake van de vastgoedportefeuille pas later (in 2012 of 2013) zijn uitgebracht zodat zij daar op dat moment geen rekening mee heeft kunnen houden.
5.17.
Daarmee is niet komen vast te staan dat aan Vierwaarde tijdens de bespreking van 18 november 2011 onjuiste mededelingen zijn gedaan over de vermogenspositie van Gorecht Holding en op 1 december 2011 daarover onjuiste gegevens zijn verstrekt. De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] niet uit dien hoofde onrechtmatig jegens Vierwaarde hebben gehandeld.
3. Balansaansprakelijkheid
5.18.
In het verlengde van het voorgaande verwijt, beroept Vierwaarde zich op de zogenaamde balansaansprakelijkheid. In de dagvaarding heeft zij zich ook ter zake van deze grondslag beroepen op de in de jaarrekeningen over 2011 (naar aanleiding van de stelselwijziging aangepaste) vergelijkende cijfers over het boekjaar 2010. Daarnaast is er sprake van een misleidende voorstelling doordat de going-concernpassage op bladzijde 27 ontbreekt in de door haar op 1 december 2011 ontvangen jaarrekening 2010, aldus Vierwaarde.
5.19.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 2:249 BW bepaalt, voor zover van belang, dat indien een jaarrekening van een besloten vennootschap een misleidende voorstelling van de toestand van die vennootschap geeft, de bestuurders tegenover derden aansprakelijk zijn voor de schade die dezen hierdoor hebben geleden. Voor deze aansprakelijkheid is geen (aanvullende) schuld in termen van een (al dan niet: ernstig) verwijt aan het adres van de bestuurders vereist; het enkele misleidend zijn van de jaarrekening zelf impliceert het verwijt, en daarmee is de aansprakelijkheid in beginsel gegeven (dit is, ondanks de enigszins ambigue parlementaire geschiedenis van deze bepaling, heersende leer: bijv. Asser/Maeijer/Van Solinge/Nieuwe Weme 2-II* 2009/470, M.J. Kroeze, ‘Bange bestuurders’,
OR2006, 3, D.A.M.H.W. Strik, ‘Aansprakelijkheid voor financiële verslaglegging in het licht van de Transparantierichtlijn’,
OR2005, 48 en Assink/Slagter 2013, p. 1096-1097).
5.20.
Voor zover Vierwaarde zich ook ter zake van deze grondslag op de vergelijkende cijfers in de jaarrekening van Gorecht Holding over 2011 beroept, gaat de rechtbank daaraan voorbij om dezelfde redenen als hiervoor onder rov. 5.15 tot en met 5.17 overwogen.
5.21.
Vast staat dat de op 1 december 2011 door Vierwaarde ontvangen jaarrekening over 2010 van Gorecht Holding afwijkt van de gedeponeerde jaarrekening, daar waar de going-concernpassage (zoals geciteerd in rov. 2.12) op bladzijde 27 ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat het enkele ontbreken van deze passage in de aan Vierwaarde ter beschikking gestelde versie, daar waar Gorecht c.s. onweersproken naar voren heeft gebracht dat de stukken cijfermatig identiek zijn, niet de conclusie rechtvaardigt dat de aan Vierwaarde verstrekte jaarrekening een misleidende voorstelling over de toestand van de vennootschap geeft. Verder overweegt de rechtbank dat de going-concernpassage niet op zichzelf staat, maar dat op bladzijde 56 (die de controleverklaring van KPMG bevat) niet alleen uitdrukkelijk is verwezen naar de bewuste passage maar dat hiervan ook een samenvatting is opgenomen (zie rov. 2.11). De rechtbank is dan ook van oordeel dat Vierwaarde op 1 december 2011 wist dat uitvoering was gegeven aan de verplichting (op grond van artikel 2:384 lid 3 BW) om melding te maken dat de continuïteitsveronderstelling aan gerede twijfel onderhevig is. Indien Vierwaarde het van belang had gevonden om kennis te nemen van de exacte tekst van de going-concernpassage, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van haar gelegen om daarover navraag te doen bij Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] . Dit geldt temeer omdat de stukken haar op 1 december 2011 juist zijn verstrekt omdat Vierwaarde na afloop van de bespreking van 18 november 2011 nog steeds twijfels had over de vermogenspositie van Gorecht Holding.
5.22.
Over hoe het zo heeft kunnen komen dat de going-concernpassage ontbreekt in de door Vierwaarde ontvangen jaarrekening, is geen opheldering gegeven. Het door Vierwaarde uitgesproken vermoeden dat de passage is geschrapt om haar op het verkeerde been te zetten, wordt door Gorecht c.s. gemotiveerd betwist en vindt ook overigens geen steun in de jaarrekening zelf. De door haar gestelde afwijkingen in de opmaak van de jaarrekening (een ontbrekende witregel en stempel van KPMG) rechtvaardigt deze conclusie naar het oordeel van de rechtbank in elk geval nog niet. Voor wat betreft de stempel van KPMG merkt de rechtbank op dat deze op alle pagina's van de op 1 december 2011 door Vierwaarde ontvangen jaarrekening over 2010 ontbreekt, en niet alleen op pagina 27.
5.23.
Daarmee is niet vast komen te staan dat de jaarrekening van Gorecht Holding over 2010 een misleidende voorstelling bevat, zodat de rechtbank tot het oordeel komt dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] als bestuurders van deze vennootschap niet op grond van de zogenaamde balansaansprakelijkheid aangesproken kunnen worden.
4. Strijd met jaarrekeningenrecht
5.24.
Met het laatste verwijt stelt Vierwaarde ter discussie dat de in de jaarrekening van Gorecht Holding over 2010 gehanteerde waarderingsgrondslag ter zake van de materiële vaste activa in overeenstemming met het jaarrekeningenrecht is.
5.25.
Gorecht c.s. heeft in haar antwoordakte na het gehouden pleidooi, waarin zij in de gelegenheid is gesteld om op dit laatste verwijt te reageren, enkele (nieuwe) bevrijdende verweren ter zake van het ontbreken aan belang (als bedoeld in artikel 3:300 BW) en verjaring (als bedoeld in artikel 3:310 BW) ingeroepen. Vierwaarde heeft hier nog niet op kunnen reageren, zodat de rechtbank niet aan de beoordeling daarvan kan toekomen zonder eerst Vierwaarde de gelegenheid te geven daarop te reageren. De rechtbank hecht eraan op te merken dat dit processuele obstakel het directe gevolg is van een slordige procesvoering van Vierwaarde. Door slechts vijf dagen voorafgaande aan het pleidooi de in de conclusie van repliek al aankondigde eiswijziging in te dienen en de grondslag daarvan pas in de ter zitting voorgedragen pleitnotities concreet uit te werken, heeft Gorecht c.s. zich hierop niet adequaat kunnen voorbereiden en kon hierover verder op de zitting niet meer inhoudelijk gesproken worden. Uitsluitend ter voorkoming van een verdere vertraging van de procedure, kiest de rechtbank ervoor om de nieuwe verweren van Gorecht c.s. - die normaal gesproken als meest verstrekkende verweren als eerste behandeld zouden worden - onbesproken te laten en gaat zij direct over tot een inhoudelijke beoordeling van dit laatste door Vierwaarde geuite verwijt.
5.26.
De rechtbank begrijpt de stellingen van Vierwaarde aldus - zo nodig onder aanvulling van de rechtsgronden op grond van artikel 25 Rv - dat zij zich (naast de onder k gevorderde verklaring voor recht) tevens wenst te beroepen op de zogenaamde balansaansprakelijkheid. Onder verwijzing naar het hiervoor onder 5.19 geschetste wettelijk kader ter zake van de zogenaamde balansaansprakelijkheid, oordeelt de rechtbank dat indien in deze zaak in rechte zou komen vast te staan dat in de jaarrekening over 2010 ter zake van de materiële vaste activa een waarderingsgrondslag is toegepast die in strijd is met het jaarrekeningenrecht, in beginsel sprake is van balansaansprakelijkheid.
5.27.
Voor de beoordeling van de vraag of de jaarrekening van Gorecht Holding over 2010 in strijd met het jaarrekeningrecht is opgemaakt, stelt de rechtbank het volgende voorop. Vierwaarde heeft tijdens het pleidooi verwezen naar productie 70 ter onderbouwing van haar stellingen, zijnde haar pleitaantekeningen in het kort geding waarin op 13 januari 2017 vonnis is gewezen (zie rov. 2.21). De rechtbank merkt op dat producties ter ondersteuning van stellingen kunnen dienen, maar niet ter vervanging daarvan. Het is aan Vierwaarde om haar vorderingen te gronden op heldere en toetsbare stellingen en deze te onderbouwen met producties, waarvan zij begrijpelijk moet aanduiden welke delen daarvan relevant zijn voor de verschillende vorderingen. Het is niet aan de rechtbank om uit producties te destilleren welke stellingen Vierwaarde had kunnen en moeten innemen ter motivering van haar vorderingen en welke feiten daarbij ondersteuning kunnen leveren. Dat betekent dat de rechtbank alleen acht zal slaan op hetgeen Vierwaarde in haar pleitnotities in de onderhavige procedure (op 18 november 2019) naar voren heeft gebracht.
5.28.
Artikel 2:362 BW stelt - voor zover hier van belang - als eis dat de jaarrekening volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht geeft dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat van de rechtspersoon (lid 1) en dat de balans met de toelichting getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het vermogen en zijn samenstelling in actief- en passiefposten op het einde van het boekjaar weergeeft (lid 2).
5.29.
Artikel 2:384 BW bepaalt - voor zover hier van belang - dat bij de keuze van een grondslag voor de waardering van een actief, de rechtspersoon zich laat leiden door (onder meer) de hiervoor weergegeven voorschriften van artikel 2:362 BW. Als grondslag komen in aanmerking de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en, voor de materiële en financiële vaste activa, tevens de actuele waarde (lid 1). Bij de toepassing van de grondslagen moet voorzichtigheid worden betracht (lid 2). De grondslag van de waardering van de activa moet met betrekking tot elk der posten worden uiteengezet (lid 5).
5.30.
Artikel 2:385 lid 1 BW bepaalt - voor zover hier van belang - dat de activa afzonderlijk worden gewaardeerd, voor zover zij in hun betekenis voor het in artikel 2:362 lid 1 BW bedoelde inzicht verschillen.
5.31.
In artikel 2:387 lid 3 BW is bepaald - voor zover hier van belang - dat bij de waardering van de vaste activa rekening wordt gehouden met een vermindering van hun waarde, indien deze naar verwachting duurzaam is.
5.32.
Voor de uitleg van deze wettelijke bepalingen zijn van belang - als gezaghebbende kenbronnen van in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar te beschouwen normen - de “Richtlijnen voor de jaarverslaggeving” (hierna te noemen: RJ). In (de toenmalige versie van) RJ 121.501 was bepaald:
Indien er enige aanwijzing bestaat dat een actief aan een bijzondere waardedaling onderhevig kan zijn, dient de realiseerbare waarde voor het individuele actief te worden geraamd. Indien het niet mogelijk is de realiseerbare waarde voor het individuele actief te bepalen, dient de rechtspersoon de realiseerbare waarde te bepalen van de kasstroom genererende eenheid waartoe het actief behoort.
5.33.
Blijkens de toelichting op de jaarrekening van Gorecht Holding over 2010 zijn de materiële vaste activa op aanschafwaarde gewaardeerd en zijn duurzame waardeverminderingen ten aanzien van de vastgoedportefeuille als collectief gesaldeerd (bladzijden 29 en 30, zie rov. 2.11). Artikel 2:384 lid 1 BW staat de waardering op aanschafwaarde toe. Artikel 2:385 lid 1 BW vereist slechts individualisering voor zover de activa in hun betekenis voor het wettelijk vereiste inzicht (zodanig dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat van de rechtspersoon, artikel 2:362 lid 1 BW) verschillen; hier borduurt RJ 121.501 op voort. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank Vierwaarde niet volgen in haar stelling dat in het boekjaar 2010 een noodzaak tot individualisering bestond. Naar het oordeel van de rechtbank mocht Gorecht Holding de vastgoedportefeuille in beginsel groepsgewijs waarderen nu het om een grote hoeveelheid panden gaat die voor dat inzicht gelijke betekenis plegen te hebben. De stelling van Vierwaarde dat de vastgoedportefeuille van Gorecht Holding uit verhuurde kantoorpanden bestaat die zich bij uitstek afzonderlijk laten waarderen, zegt dus op zichzelf nog niets. Dat de actuele waardering van alle individuele panden al bij Gorecht Holding bekend was, wordt door Gorecht c.s. betwist en vindt verder ook onvoldoende steun in de stukken. Uit de vermelding in de brief van 7 december 2011 dat aan het eind van het jaar herwaarderingen doorgevoerd zullen worden (zie rov. 2.10), kan tenminste niet de conclusie worden getrokken dat alle individuele panden toen al getaxeerd waren. In dit verband herhaalt de rechtbank dat Gorecht c.s. juist onweersproken heeft aangevoerd dat de taxatierapporten ter zake van de vastgoedportefeuille pas later (in 2012 of 2013) zijn uitgebracht. Ook gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van Vierwaarde dat een krantenartikel uit het Financieel Dagblad van 12 maart 2012 aantoont dat de eigen kantoorpanden van de Hanzevast-groep in september 2011 zijn getaxeerd en afgewaardeerd met 21%. Vierwaarde heeft namelijk niet tevens gesteld dat of toegelicht waarom deze eigen kantoorpanden representatief zijn voor de vastgoedbeleggingen van Gorecht Holding, hetgeen ook twijfelachtig is omdat Gorecht c.s. in haar antwoordakte vermeerdering van eis aanvoert dat de vastgoedportefeuille juist niet uit kantoren in satellietsteden bestaat, maar (veelal monumentale) panden in grote steden in Nederland en Duitsland. Tot slot snijdt de verwijzing naar voetnoot 22 in de conclusie van dupliek van Gorecht c.s. geen hout, omdat Vierwaarde hiermee wederom miskent dat aanpassing van de vergelijkende cijfers over 2010 als gevolg van de stelselwijziging in 2011 niets zegt over de juistheid van de cijfers in de jaarrekening van Gorecht Holding over 2010.
5.34.
Uit het voorgaande volgt dat Vierwaarde haar stelling dat in het boekjaar 2010 een noodzaak tot individualisering bestond, onvoldoende heeft onderbouwd. Aan verdere bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Het door Vierwaarde gedane verzoek tot benoeming van een deskundige (op grond van artikel 194 Rv) wordt daarom gepasseerd, nog daargelaten dat het verzoek een zeer laat stadium van deze procedure is gedaan en ook daarom op gespannen voet staat met de eisen van een goede procesorde. Aldus is niet vast komen te staan dat de jaarrekening van Gorecht Holding over 2010 in strijd is met het jaarrekeningenrecht, zodat de daartoe strekkende verklaring voor recht, zoals gevorderd onder k, voor afwijzing gereed ligt.
Resumerend
5.35.
Uit hetgeen hiervoor vanaf rov. 5.6 is overwogen en beslist, volgt dat geen sprake is van enig onrechtmatig handelen van Gorecht Holding, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] jegens Vierwaarde. De daartoe strekkende verklaringen voor recht (zoals gevorderd onder l, m en n) zullen daarom worden afgewezen. De primair onder o gevorderde schadevergoeding, nader op te maken bij staat, is evenzeer niet toewijsbaar. Van strijd met het jaarrekeningenrecht is geen sprake, zodat de daartoe strekkende verklaring voor recht, zoals gevorderd onder k, ook zal worden afgewezen. Op het subsidiair onder o gevorderde heeft de rechtbank hiervoor onder rov. 5.3 reeds beslist.
De proceskosten
5.36.
De vorderingen van Vierwaarde zullen deels worden toegewezen en deels afgewezen. Van belang voor de vaststelling van de proceskosten in conventie is het feit dat Gorecht c.s. per een gezamenlijke advocaat zijn verschenen. Gorecht Holding en Gorecht7 zullen als de in het ongelijk te stellen partijen jegens Vierwaarde worden veroordeeld in de volledige aan haar zijde gemaakte proceskosten, terwijl Vierwaarde als de in het ongelijk te stellen partij jegens [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zal worden veroordeeld in de helft (twee/vierde) van de aan de zijde van Gorecht c.s. gemaakte proceskosten.
5.37.
De kosten aan de zijde van Vierwaarde worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 79,81
- betaald griffierecht 619,00
- salaris advocaat
2.443,50(4,5 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 3.142,31.
5.38.
De beslagkosten aan de zijde van Vierwaarde worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 543,00 (1 punt × tarief € 543,00).
Aangezien Vierwaarde alleen het beslagverlof maar geen beslagexploten in het geding heeft gebracht, zullen de verschotten op nihil worden gesteld.
5.39.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] worden vastgesteld op:
- betaald griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
2.443,50(4,5 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 3.062,50,
waarvan de helft € 1.531,25 bedraagt.
5.40.
Het gevorderde nasalaris zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
In het verlengde van het verweer in conventie, vordert Gorecht c.s. op grond van artikel 705 Rv opheffing van de door Vierwaarde conservatoire gelegde beslagen (rov. 2.21).
6.2.
Nu in conventie Gorecht Holding wordt veroordeeld (uit hoofde van kort gezegd wanprestatie) en voor het overige voor deze vennootschap geen belang bij opheffing van de beslagen is gesteld, is er geen grondslag om de ten laste van haar gelegde conservatoire beslagen op te heffen.
6.3.
Voor wat betreft de ten laste van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] gelegde conservatoire beslagen stelt de rechtbank voorop dat met het oog op een situatie als de onderhavige van belang is, dat een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de grond dat de vordering tot verzekering waarvan het beslag is gelegd door de bodemrechter is afgewezen niet zonder meer moet worden toegewezen. Ook in een dergelijke situatie moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen, waarbij de omstandigheid dat de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd is afgewezen wél moet worden meegewogen (zie Hoge Raad 30 juni 2006, ECLI:HR:2006:AV1559).
6.4.
Vierwaarde heeft onweersproken aangevoerd belang te hebben bij instandhouding van de conservatoire beslagen omdat het haar enige mogelijkheid van verhaal is. Daartegenover is gesteld het belang van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] om ieder zijn eigen hypotheek over te kunnen sluiten met het oog op behalen van rentevoordeel en (in het geval van [gedaagde sub 3] ) om aanvullende financiering voor de renovatie van door hem verhuurde woningen te kunnen verkrijgen. Hun gestelde belang is wel betwist, waarna Gorecht c.s. heeft nagelaten om te concretiseren en, zo mogelijk, aan de hand van bewijsstukken aan te tonen dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] daadwerkelijk voornemens waren/zijn om hun hypotheken over te sluiten en als gevolg van de beslagleggingen daarin belet worden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het belang van Vierwaarde dient te prevaleren, ook al zal zij in conventie ten aanzien van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] in het ongelijk worden gesteld.
6.5.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen in reconventie integraal zullen worden afgewezen. Gorecht c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Vierwaarde worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 543,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 543,00).

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
verklaart voor recht dat Gorecht7 in verzuim is met haar verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst en veroordeelt Gorecht7 tot vergoeding van de door Vierwaarde geleden schade als gevolg van deze niet-nakoming van de vaststellingsovereenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
7.2.
verklaart voor recht dat Gorecht Holding in verzuim is met haar verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst en veroordeelt Gorecht Holding tot vergoeding van de door Vierwaarde geleden schade als gevolg van deze niet-nakoming van de vaststellingsovereenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
7.3.
veroordeelt Gorecht Holding en Gorecht7 in de proceskosten, aan de zijde van Vierwaarde tot op heden vastgesteld op € 3.142,31;
7.4.
veroordeelt Gorecht Holding en Gorecht7 in de beslagkosten, aan de zijde van Vierwaarde tot op heden vastgesteld op € 543,00;
7.5.
veroordeelt Gorecht Holding en Gorecht7 in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van Vierwaarde begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Gorecht Holding en Gorecht7 niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
7.6.
veroordeelt Vierwaarde in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] tot op heden vastgesteld op € 1.531,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
7.7.
veroordeelt Vierwaarde in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Vierwaarde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
7.8.
verklaart dit vonnis tot zover, behoudens ten aanzien van de uitgesproken verklaringen voor recht, uitvoerbaar bij voorraad;
7.9.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.10.
wijst het gevorderde af;
7.11.
veroordeelt Gorecht c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Vierwaarde tot op heden vastgesteld op € 543,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna, mr. J. Wichers en mr. N.A. Baarsma en in het openbaar uitgesproken door mr. N.A. Baarsma op 19 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.750