ECLI:NL:RBNNE:2020:2848

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
C/17/159109 / HA ZA 18-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de overdracht van een vordering op basis van een cessieakte en de beoordeling van het bepaaldheidsvereiste

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een zaak tussen Payroll Intermediair B.V. en [B]. Payroll Intermediair c.s. vorderde betaling van een schadevergoeding op basis van een vordering die zou zijn overgedragen via een cessieakte. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 8 april 2020 overwogen dat Payroll Intermediair c.s. zich nog niet had kunnen uitlaten over de betwisting door [B] van de overdracht van de vordering. In het vonnis van 19 augustus 2020 heeft de rechtbank de cessieakte beoordeeld aan de hand van het bepaaldheidsvereiste uit artikel 3:84 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de cessieakte niet voldoende gegevens bevatte om vast te stellen dat de vordering op [B] in privé aan Payroll Intermediair c.s. was overgedragen. Hierdoor was niet voldaan aan het bepaaldheidsvereiste, wat leidde tot de conclusie dat Payroll Intermediair c.s. geen rechthebbende was van de vordering. De rechtbank verklaarde Payroll Intermediair c.s. niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelde haar in de proceskosten van [B].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/159109 / HA ZA 18-12
Vonnis van 19 augustus 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PAYROLL INTERMEDIAIR B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen,
hierna gezamenlijk te noemen: Payroll Intermediair c.s.,
advocaat: mr. N.J. Moens te Goes,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [B] ,
gedaagde,
advocaat: mr. R. Glas te Leeuwarden.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 8 april 2020 overwogen dat Payroll Intermediair c.s. zich nog niet heeft kunnen uitlaten over de betwisting door [B] van een stelling van Payroll Intermediair c.s. Het gaat daarbij om de stelling van Payroll Intermediair c.s. dat de bewindvoerder van de heer [C] , de vordering van [C] op [B] door middel van de bij conclusie van repliek overgelegde cessieakte aan Payroll Intermediair c.s. heeft overgedragen. In het tussenvonnis is Payroll Intermediair c.s. in de gelegenheid gesteld om bij akte op de betwisting van die stelling te reageren. [B] heeft als gedaagde de gelegenheid gekregen om vervolgens nog een antwoordakte te nemen.
1.2.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de processtukken, waaronder het tussenvonnis van 8 april 2020 dat hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte van de zijde van Payroll Intermediair c.s.,
  • de antwoordakte van de zijde van [B] .
1.3.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Payroll Intermediair c.s. legt - samengevat - aan haar vordering ten grondslag dat [B] als bestuurder van Bouwservice Almere B.V. onrechtmatig gehandeld heeft jegens de heer [C] (hierna: [C] ). [B] was persoonlijk aansprakelijk jegens [C] voor de schade die [C] door dat onrechtmatig handelen geleden heeft. De bewindvoerder van [C] heeft de schadevordering van [C] op [B] uit hoofde van onrechtmatige daad, door middel van de bij conclusie van repliek overgelegde cessieakte (hierna: de cessieakte) overgedragen aan Payroll Intermediair c.s., aldus telkens Payroll Intermediair c.s. [B] betwist dat de bedoelde vordering aan Payroll Intermediair c.s. is overgedragen.
2.2.
De cessieakte vermeldt onder meer het volgende:
"
Cessieakte/overeenkomst.
1. De heer
G. Benedictus qqin hoedanigheid als uitvoerend bewindvoerder in de wettelijke schuldsanering van de heer [C] en mevrouw [D] (…), hierna te nemen 'bewindvoerder' en/of 'boedel';
2. A. De besloten vennootschap
[A] B.V.(…);
B. De besloten vennootschap
Payroll Intermediair B.V.(…),
A en B hierna gezamenlijk te noemen 'kopers'.
In aanmerking nemende dat:
1. De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de heer [C] en mevrouw [D] op 18 februari 2014 heeft toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (…) (hierna te noemen: saniet of sanieten). (…)
2. De boedel een vordering claimt op Bouwservice Almere B.V. gevestigd te Almere en kantoor houdend aan Eigen Haard 25, 8561 EX Balk alsmede aan Bouwservice Almere B.V. en de heer [B] gelieerde ondernemingen.
(…)
4. Genoemde vordering een hoofdsom betreft van € 583.363,93 te verhogen met rente en kosten.
5. Bouwservice Almere B.V. middels een aangetekende brief op 25 april 2014 door mr. J.J. Hengst in verzuim is gesteld en aanspraak is gemaakt op rente en kosten, op dat moment € 24.131,23.
(…)
10. De bewindvoerder wenst de vordering van de boedel op Bouwservice Almere BV over te dragen aan één of meer schuldeisers van saniet. Hiertoe is een vergadering artikel 348 Fw belegd, waarbij alle bekende schuldeisers zijn uitgenodigd. Ter vergadering heeft de bewindvoerder een toelichting gegeven op de stand van zaken met betrekken tot de boedel en meer specifiek de vordering op Bouwservice Almere B.V. (…)
(…)
KOMEN OVEREEN:
1. De bewindvoerder draagt bij deze zijn hierboven in de considerans omschreven vordering op Bouwservice Almere B.V., Projectbouw Noord B.V. alsmede hieraan en/of aan de heer [B] gelieerde ondernemingen over aan kopers, welke overdracht kopers bij deze aanvaardt, een en ander in de considerans omschreven en met dien verstande dat een mededeling als bedoeld in artikel 3 nog gedaan moet of kan worden.
2. Alle hierboven in de considerans genoemde voor de vordering van de boedel op Bouwservice Almere B.V. verbonden nevenrechten waaronder begrepen de rechten uit hoofde van eventuele arbitrage-, mediatie- en bindend-adviesclausules, een en ander met inbegrip van de daaraan verbonden verplichtingen, gaan bij deze van rechtswege over op kopers. Voor zover dat niet zo mocht zijn, draagt de bewindvoerder deze nevenrechten bij deze over aan kopers. Tevens verschaft de bewindvoerder machtiging aan koper het dossier (in kopie) op te vragen welke door mr. J.J. Hengst wordt aangehouden met betrekking tot de overgaande rechten.
3. (…)
4. De koopsom voor de vordering bedraagt € 1,-- te verhogen met een percentage (hierna 'percentage') van het bedrag welke kopers innen van Bouwservice Almere B.V. uit hoofde van betaling van de vordering of het treffen van een schikking. (…)
(…)"
2.3.
Volgens Payroll Intermediair c.s. hebben partijen bij de cessieakte, de vordering van [C] op [B] in privé, met de cessieakte willen overdragen aan Payroll Intermediair c.s. Die partijbedoeling blijkt volgens haar onder meer uit de gesprekken die over dit onderwerp zijn gevoerd. Ook wijst zij op de verklaring van de bewindvoerder zoals gegeven in een e-mail van de bewindvoerder van 1 mei 2020. Payroll Intermediair c.s. stelt in dit verband dat de cessieakte uitgelegd dient te worden aan de hand van het Haviltexcriterium. De cessieakte bevat volgens Payroll Intermediair c.s. ook gegevens aan de hand waarvan vastgesteld kan worden dat de cessieakte mede betrekking heeft op de vordering op [B] in privé.
2.4.
[B] stelt zich op het standpunt dat niet voldaan is aan het bepaaldheidsvereiste van artikel 3:84 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens [B] kan aan de hand van de cessieakte namelijk niet vastgesteld worden dat die akte mede betrekking heeft op de gepretendeerde vordering op [B] in privé. [B] betoogt daarnaast dat de cessieakte aan de hand van het Haviltexcriterium niet aldus uitgelegd kan worden dat deze akte ertoe strekt dat de vordering op [B] in privé met deze akte wordt overgedragen.
2.5.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat voor het antwoord op de vraag of partijen bedoeld hebben een bepaalde vordering over te dragen, uitleg van de akte van cessie noodzakelijk is. Bij die uitleg komt het aan op de zin die de cedent en de cessionaris in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (het Haviltexcriterium). Een van die uitleg te onderscheiden en zelfstandig te beoordelen vraag is of is voldaan aan het uit artikel 3:84 lid 2 BW voortvloeiende vereiste dat de akte van cessie ten tijde van de overdracht, de over te dragen vordering in voldoende mate bepaalt (het bepaaldheidsvereiste). Aan dit tweede vereiste is volgens vaste rechtspraak voldaan als de akte van cessie zodanige gegevens bevat dat aan de hand daarvan, eventueel achteraf, vastgesteld kan worden om welke vordering het gaat.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat de cessieakte - zoals [B] betoogt - geen gegevens aan de hand waarvan, al dan niet achteraf, vastgesteld kan worden dat de vordering op [B] in privé, aan Payroll Intermediair c.s. is overgedragen. De cessieakte maakt in dit verband alleen melding van vorderingen van [C] op "Bouwservice Almere B.V., Projectbouw Noord B.V. alsmede hieraan en/of aan de heer [B] gelieerde ondernemingen" (artikel 1 van de cessieakte; zie hierboven, onder 2.2). Payroll Intermediair c.s. heeft overigens ook niet, ook niet bij nadere akte, duidelijk gemaakt aan de hand van welke gegevens uit de cessieakte volgens haar vastgesteld zou kunnen worden dat de akte mede betrekking heeft op overdracht van de vordering op [B] in privé. Er moet dan ook aangenomen worden dat niet voldaan is aan het bepaaldheidsvereiste als bedoeld in artikel 3:84 lid 2 BW. Dit betekent dat de vordering op [B] in privé, niet met de cessieakte aan Payroll Intermediair c.s. is overgedragen. Of partijen bij de cessieakte de bedoeling hadden om die vordering over te dragen, kan derhalve in het midden blijven.
2.7.
Een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad is geen nevenrecht in de zin van artikel 6:142 BW (zie onder meer HR 12 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3370). Dit betekent - zoals [B] terecht opmerkt - dat de door Payroll Intermediair c.s. gepretendeerde vordering op [B] uit hoofde van onrechtmatige daad, ook niet als nevenrecht op Payroll Intermediair c.s. is overgegaan.
2.8.
Slotsom is dat Payroll Intermediair c.s. geen rechthebbende is van de vordering waarvan zij in deze procedure betaling vordert. Het verweer van [B] slaagt derhalve. De rechtbank zal Payroll Intermediair c.s. om die reden niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De verdere verweren van [B] behoeven om die reden geen bespreking.
2.9.
Payroll Intermediair c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in de proceskosten. Daarbij zal ook de door [B] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen. De kosten aan de zijde van [B] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.565,00 (€ 3.946,00 - € 2.381,00)
- salaris advocaat €
7.747,50(2,5 punt × tarief € 3.099,00)
Totaal € 9.312,50.
2.10.
De door [B] gevorderde nakosten zijn in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart Payroll Intermediair c.s. niet-ontvankelijk in haar vordering,
3.2.
veroordeelt Payroll Intermediair c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden vastgesteld op € 9.312,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Payroll Intermediair c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Payroll Intermediair c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 3.2. en 3.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.J. Smelt en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 611