ECLI:NL:RBNNE:2020:1695
Rechtbank Noord-Nederland
- Bodemzaak
- D.M. Schuiling
- C.H. de Groot
- M. Nieuwenhuis
- Rechtspraak.nl
Toepasselijkheid en rechtstreekse werking van artikel 12 van het VN Verdrag Handicap in relatie tot bijzondere bijstand voor bewindvoering
In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2020, in de zaak tussen een bewindvoerder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, werd de vraag behandeld of artikel 12, vierde lid, van het VN Verdrag Handicap rechtstreekse werking heeft in de nationale rechtsorde. De eiseres, die optreedt als bewindvoerder van een onderbewindgestelde, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. De rechtbank oordeelde dat artikel 12, vierde lid, niet voldoet aan de eisen voor rechtstreekse werking, omdat het niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is. De rechtbank baseerde haar oordeel op de parlementaire geschiedenis en eerdere jurisprudentie, waarbij werd opgemerkt dat de Nederlandse regering van mening is dat deze bepaling onvoldoende concreet is voor rechtstreekse toepassing.
De rechtbank nam de feiten als vaststaand aan, waaronder de aanvraag van bijzondere bijstand door de eiseres en de afwijzing door de gemeente. De rechtbank overwoog dat de GKB als bewindvoerder niet passend was voor de onderbewindgestelde, maar dat de eiseres geen medische stukken had overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat de GKB niet geschikt was. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht geen bijzondere bijstand had verstrekt, omdat de persoonlijke omstandigheden van de onderbewindgestelde niet voldoende waren onderbouwd. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.