ECLI:NL:RBNNE:2020:1695

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1898
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid en rechtstreekse werking van artikel 12 van het VN Verdrag Handicap in relatie tot bijzondere bijstand voor bewindvoering

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2020, in de zaak tussen een bewindvoerder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, werd de vraag behandeld of artikel 12, vierde lid, van het VN Verdrag Handicap rechtstreekse werking heeft in de nationale rechtsorde. De eiseres, die optreedt als bewindvoerder van een onderbewindgestelde, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. De rechtbank oordeelde dat artikel 12, vierde lid, niet voldoet aan de eisen voor rechtstreekse werking, omdat het niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is. De rechtbank baseerde haar oordeel op de parlementaire geschiedenis en eerdere jurisprudentie, waarbij werd opgemerkt dat de Nederlandse regering van mening is dat deze bepaling onvoldoende concreet is voor rechtstreekse toepassing.

De rechtbank nam de feiten als vaststaand aan, waaronder de aanvraag van bijzondere bijstand door de eiseres en de afwijzing door de gemeente. De rechtbank overwoog dat de GKB als bewindvoerder niet passend was voor de onderbewindgestelde, maar dat de eiseres geen medische stukken had overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat de GKB niet geschikt was. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht geen bijzondere bijstand had verstrekt, omdat de persoonlijke omstandigheden van de onderbewindgestelde niet voldoende waren onderbouwd. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/1898

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , h.o.d.n. [naam kantoor] te [plaats] , in de hoedanigheid van bewindvoerder van L. [naam onderbewindgestelde], eiseres
(gemachtigden: mr. E. van Wolde en B.P. Brouwer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigden: mrs. I.M. Zandberg en E.F. Verhagen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd bijzondere bijstand te verstrekken voor de kosten van bewindvoering van L. [naam onderbewindgestelde] ( [naam onderbewindgestelde] ). Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Partijen hebben zich daar laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. [naam onderbewindgestelde] is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij brief van 18 oktober 2019 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat het onderzoek is heropend en dat de rechter heeft besloten de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 januari 2020. Partijen hebben zich op deze zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. [naam onderbewindgestelde] is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Bij beschikking van 3 juli 2018 heeft de kantonrechter van deze rechtbank bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan [naam onderbewindgestelde] vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand (de a-grond). Als bewindvoerder is benoemd [naam kantoor] te [plaats] (BGNN). [naam bewindvoerder] is zijn feitelijk bewindvoerder.
1.2
Op 14 september 2018 heeft eiseres voor [naam onderbewindgestelde] bijzondere bijstand aangevraagd voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van bewindvoering. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de GKB voor [naam onderbewindgestelde] niet passend en toereikend is. Daarnaast is eiseres van mening dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 12, vierde lid, van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (hierna het VN Verdrag Handicap of het Verdrag).
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
De rechtbank zal zich eerst buigen over de vraag of in dit geval het Verdrag op [naam onderbewindgestelde] van toepassing is. Daarna zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de GKB voor [naam onderbewindgestelde] een passende en toereikende voorliggende voorziening is.
De toepasselijkheid van het VN Verdrag Handicap
2.2
Het Verdrag is op 14 juli 2016 in Nederland inwerking getreden.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat [naam onderbewindgestelde] is aan te merken als een persoon met een handicap, zoals omschreven in artikel 1 van het Verdrag. Vervolgens is zij van mening dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 12, vierde lid, van het Verdrag. Uitgangspunt van het Verdrag is de zelfbeschikking van het individu. Op grond van artikel 12, vierde lid, van het Verdrag is bewind of curatele niet verboden, maar als ertoe wordt overgegaan, dan moeten de voorkeuren van de onderbewindgestelde ten aanzien van de te benoemen bewindvoerder wel worden gerespecteerd. Naar de mening van eiseres heeft verweerder hiermee ten onrechte geen rekening gehouden nu verweerder [naam onderbewindgestelde] feitelijk dwingt om de GKB als bewindvoerder te nemen.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat [naam onderbewindgestelde] , gelet op zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid, behoort tot de doelgroep van het Verdrag zoals die is beschreven in artikel 1 van dat Verdrag.
De rechtbank dient voorts te beoordelen of de bepaling waar eiseres zich op beroept, te weten artikel 12, vierde lid, van het Verdrag, rechtstreekse werking heeft. Daaraan doet niet af dat partijen ter zitting hebben aangegeven dat zij beiden van mening zijn dat die werking aan dat artikel toekomt. De rechtbank dient de vraag of er sprake is van rechtstreekse werking ambtshalve te beoordelen. Dat is het geval als die bepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast terwijl voor de uitvoering of werking daarvan geen verdere handeling is vereist. De rechtbank is van oordeel dat artikel 12, vierde lid, van het Verdrag daar niet aan voldoet, zodat aan die bepaling geen rechtstreekse werking toekomt. De rechtbank kent daarbij betekenis toe aan de parlementaire geschiedenis van de procedure tot goedkeuring van het Verdrag. Daaruit blijkt dat de Nederlandse regering de Tweede Kamer heeft voorgehouden dat naar haar oordeel (onder meer) aan artikel 12, vierde lid, geen rechtstreekse werking toekomt, omdat die bepaling onvoldoende nauwkeurig of concreet wordt bevonden. Bij dat oordeel is onder meer verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 maart 2014 (ECLI:EU:C:2014:159). Het is weliswaar aan de rechtbank om de doorwerking van rechtsgeldig tot stand gekomen verdragen in de nationale rechtsorde te beoordelen, maar bij die beoordeling weegt wel zwaar de betekenis en reikwijdte die de Nederlandse regering aan artikel 12, vierde lid, van het Verdrag heeft toegekend en die het parlement voor ogen heeft gehad bij de goedkeuring van het Verdrag. De rechtbank is daarbij niet gebleken dat bedoeld artikel zodanig gepreciseerde normen bevat dat die zich lenen voor rechtstreekse toepassing. Voor zover uit artikel 12, vierde lid, van het Verdrag zou volgen dat de gehandicapte (een zekere) keuzevrijheid heeft voor een bewindvoerder, verwijst de rechtbank, in het kader van zijn beoordeling van het beleid van verweerder, overigens naar de betreffende procedure bij de kantonrechter waarbij de keuze van degene die onder bewind is gesteld voor een bepaalde bewindvoerder bijna altijd door de kantonrechter wordt gerespecteerd en verder dat blijkens de uitspraak van deze rechtbank van 16 augustus 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3627, in zo’n geval de GKB door verweerder kennelijk niet (altijd) langer als een aan de Pw voorliggende voorziening wordt beschouwd. Voor zover het beroep van eiseres zich richt op de toepasselijkheid van artikel 12, vierde lid, van het VN Verdrag Handicap is het dan ook ongegrond.
De bewindvoering door het GKB.
2.4
Voor wat betreft de vraag of de GKB een voorliggende voorziening is, verwijst de rechtbank in eerste instantie naar haar uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:279. In deze uitspraak heeft deze rechtbank onder meer geoordeeld dat bewindvoering door de GKB als een aan de Pw voorliggende, toereikende en passende voorziening kan worden aangemerkt en dat het beleid om voor kosten van beschermingsbewind geen bijzondere bijstand te verstrekken niet kennelijk onredelijk is. De rechtbank heeft daarbij echter wel overwogen dat verweerder, alvorens over te gaan tot beëindiging van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, rekening dient te houden met de persoonlijke en individuele omstandigheden van de betrokkene.
2.5
De rechtbank is van oordeel dat deze overwegingen ook in de onderhavige zaak van belang zijn en dat verweerder acht had moeten slaan op deze omstandigheden. Weliswaar gaat het in de onderhavige zaak -in tegenstelling de uitspraak van 22 januari 2019 en die van deze rechtbank van 16 augustus 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3627- om een aanvraag om bijzondere bijstand, maar dat laat onverlet dat eiseres aan de aanvraag en ter onderbouwing daarvan persoonlijke en individuele omstandigheden van [naam onderbewindgestelde] ten grondslag heeft gelegd.
2.6
Eiseres heeft aangevoerd dat [naam onderbewindgestelde] haar nodig heeft als bewindvoerder. Zij wijst in dit verband op de specifieke persoonlijke omstandigheden en problematiek van [naam onderbewindgestelde] . De GKB is een grote organisatie met vele bewindvoerders. Het contact met de bewindvoerder is afstandelijk. Aangezien [naam onderbewindgestelde] geen standaard geval is, is naar de mening van eiseres de GKB voor hem niet passend. Verder heeft eiseres aangevoerd dat [naam onderbewindgestelde] lijdt aan PTSS en angst- en paniekaanvallen. Hij wil en kan de gebouwen van de gemeente niet binnengaan. Hij vertrouwt eiseres en wil haar hulp wel accepteren. De hulp van de GKB wenst hij niet te accepteren.
2.7
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen (medische) stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat de bewindvoering door de GKB voor [naam onderbewindgestelde] niet passend zou zijn. Zij heeft bijvoorbeeld geen stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat [naam onderbewindgestelde] lijdt aan PTSS dan wel angst- en paniekaanvallen heeft. Omdat de persoonlijke en individuele omstandigheden van [naam onderbewindgestelde] niet zijn onderbouwd, hoefde verweerder daar bij de totstandkoming van het besluit de bijzondere bijstand te weigeren geen rekening te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht en op goede gronden besloten geen bijzondere bijstand te verstrekken voor de kosten van de bewindvoering van [naam onderbewindgestelde] .
2.8
Het beroep is ongegrond.
2.9
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2020 door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. C.H. de Groot en mr. M. Nieuwenhuis, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier De voorzitter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.