ECLI:NL:RBNNE:2019:3627

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
18/3604
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/3604

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 augustus 2019 in de zaak tussen

J.J.H.A. [naam bewindvoerder] h.o.d.n. [naam kantoor], gevestigd te Assen, in de hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van H.M. [naam] , eiser
(gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer),
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen, verweerder
(gemachtigden: mr. I.M. Zandberg en K. Polman).

Procesverloop

Bij beschikking van 8 februari 2018 heeft de kantonrechter ten behoeve van H.M. [naam] (hierna: [naam] ), J.J.H.A. [naam bewindvoerder] h.o.d.n. [naam kantoor] (eiser), tot beschermingsbewindvoerder benoemd.
Bij besluit van 24 juli 2018 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder [naam] met ingang van 3 juli 2018 bijzondere bijstand verleend ten behoeve van kosten van bewindvoering. Daarbij heeft verweerder de voorwaarde gesteld dat [naam] de kantonrechter voor 25 oktober 2018 verzoekt om zijn huidige bewindvoerder te ontslaan en de gemeente Groningen, afdeling Groningse Kredietbank (hierna: de GKB) als zijn bewindvoerder te benoemen. Verweerder heeft de bijzondere bijstand verleend totdat de kantonrechter uitspraak doet.
Bij brief van 27 augustus 2018 heeft [naam] hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 november 2018 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank begrijpt daarnaast dat eiser het hiervoor genoemde optreden van [naam] heeft bekrachtigd.
Verweerder heeft bij brief van 21 december 2018 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 januari 2019 heeft eiser nadere gronden van beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. [naam] was tot 3 juli 2018 woonachtig in de gemeente Tynaarlo en ontving daar bijzondere bijstand voor de kosten die [naam kantoor] in verband met de bewindvoering in rekening bracht. Op 3 juli 2018 is [naam] naar de gemeente Groningen verhuisd en heeft hij een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand voor de kosten van zijn bewindvoering.
2. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen en daarin uiteengezet dat dit besluit is gebaseerd op de Beleidsregels bijzondere bijstand beschermingsbewind van verweerders gemeente (hierna: de Beleidsregels), waaruit volgt dat de GKB de bewindvoering gratis kan uitvoeren voor personen met een inkomen dat gelijk is aan of lager dan 120% van de bijstandsnorm.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Daarin heeft verweerder opgemerkt dat het [naam] vrij staat om het bewind nog steeds te laten uitvoeren door [naam kantoor] , maar dat hij dan de kosten die dit met zich meebrengt zelf moet betalen.
4. Eiser voert in beroep aan - voor zover hier van belang en samengevat - dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, dat verweerder ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat het monopolie van het benoemen van een bewindvoerder op grond van artikel 1:435, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek bij de rechthebbende ligt, dat de kantonrechter bij het benoemen van een bewindvoerder gehouden is de voorkeur van de rechthebbende te volgen, dat [naam] graag zijn huidige bewindvoerder behoudt, dat [naam] tevreden is over de huidige bewindvoerder, dat de bewindvoering door de GKB niet als een passende en toereikende voorziening kan worden aangemerkt, dat verweerder aan het toekennen van bijzondere bijstand niet de voorwaarde mag verbinden dat [naam] een procedure bij de kantonrechter moet voeren tegen zijn huidige bewindvoerder en dat verweerder zich hiermee schuldig maakt aan détournement de pouvoir.
5. In reactie op de gronden van beroep stelt verweerder zich op het standpunt dat de bewindvoering door de GKB is aan te merken als een voorliggende voorziening, die kosteloos wordt uitgevoerd, dat eiser niet heeft onderbouwd waarom de bewindvoering door de GKB niet passend en toereikend is en waarom [naam] niet kan overstappen naar de GKB.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. In artikel 5, aanhef en onder e, van de Participatiewet (hierna: de PW) wordt onder voorliggende voorziening verstaan elke voorziening die buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
In artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW is bepaald dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de PW heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
8. Met ingang van 1 maart 2018 zijn de Beleidsregels in werking getreden. Op grond van artikel 2 van de Beleidsregels wordt voor de kosten van beschermingsbewind geen bijzondere bijstand (meer) verstrekt. In de toelichting bij deze bepaling is opgenomen dat de hoofdregel is dat geen bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind wordt verstrekt en dat de reden daarvan is dat de gemeente Groningen deze dienst “gratis” verleent. Verder is daarin opgenomen dat de dienst gezien wordt als een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat de doelgroep overeenkomt met de doelgroep van het draagkrachtbeleid in dezen.
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit geen belastend besluit is, maar een besluit op aanvraag. Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering door [naam kantoor] aan [naam] heeft mogen toekennen onder de voorwaarde dat [naam] de kantonrechter voor 25 oktober 2018 verzoekt om zijn huidige bewindvoerder te ontslaan en de GKB als bewindvoerder te benoemen.
10. In haar uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:279, heeft deze rechtbank onder meer geoordeeld dat bewindvoering door de GKB als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening kan worden aangemerkt en dat het beleid om voor kosten van beschermingsbewind geen bijzondere bijstand te verstrekken niet kennelijk onredelijk is. De rechtbank heeft daarbij echter wel overwogen dat verweerder, alvorens over te gaan tot beëindiging van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, rekening dient te houden met de persoonlijke en individuele omstandigheden van de betrokkene.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze overwegingen ook van toepassing op de zaak van eiser, ook al gaat het hier - anders dan in de uitspraak van 22 januari 2019 - strikt genomen niet om een beëindiging van het recht op bijzondere bijstand.
10.2.
Mede in het licht van de uitspraak van 22 januari 2019 volgt de rechtbank het standpunt van eiser niet dat de GKB niet als toereikende voorliggende voorziening kan worden beschouwd. Eiser heeft geen feiten aangevoerd die ertoe leiden dat de conclusie die de rechtbank in die zaak trok, niet mag worden gevolgd. De rechtbank verwijst dan ook naar die uitspraak. Evenmin volgt de rechtbank de stelling dat verweerder met het beleid zich schuldig maakt aan détournement de pouvoir, nu de rechtbank in voornoemde uitspraak het beleid niet als kennelijk onredelijk heeft aangemerkt.
10.3.
Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder bij de besluitvorming in voldoende mate rekening heeft gehouden met de persoonlijke en individuele omstandigheden van [naam] .
10.4.
Eiser brengt in zijn gronden van beroep naar voren dat [naam] tevreden is over zijn bewindvoerder en dat [naam] geen reden ziet om tot diens ontslag over te gaan. Voorts heeft eiser ter zitting uiteengezet dat hij twintig jaar in een gevangenis met gedetineerden heeft gewerkt en dat hij de gedachtegang van voormalig gedetineerden kent. Aangezien [naam] in het verleden gedetineerd is geweest, wil [naam] graag met zijn huidige bewindvoerder verder.
10.5.
De rechtbank stelt vast dat pas ter zitting namens [naam] is betoogd dat hij zijn huidige bewindvoerder wil behouden vanwege diens ervaring met gedetineerden. Verweerder kon hiermee ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen rekening houden. Wat daar echter ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat wat hij [naam] kan bieden, niet via de GKB geboden kan worden en dat de GKB om die reden geen toereikende voorliggende voorziening zou zijn. Van andere persoonlijke en individuele omstandigheden die tot de conclusie moeten leiden dat het bestreden besluit geen stand kan houden is de rechtbank niet gebleken.
10.6.
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat het monopolie van het benoemen van een bewindvoerder bij de kantonrechter ligt en dat deze bij die benoeming rekening houdt met de voorkeur van de rechthebbende, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd opgemerkt dat, indien de kantonrechter - in het kader van een verzoek van eiser om de GKB als bewindvoerder te benoemen - zou bepalen dat de huidige bewindvoerder dient aan te blijven, de GKB niet langer kan worden beschouwd als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening. Dit betekent dat [naam] in dat geval aanspraak kan blijven maken op bijzondere bijstand ten behoeve van [naam kantoor] . De rechtbank acht het bestreden besluit - mede in dit licht bezien - evenmin onredelijk.
11. Het voorgaande leidt de rechtbank naar de conclusie dat het beroep ongegrond is.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzitter, en mr. C.H. de Groot en mr. L.E.A. Jonkers, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.