5.10.Uit het voorgaande volgt dat verweerder in dit geval niet van eiser mocht verlangen, zoals in artikel 8 van de Beleidsregels is neergelegd, om de kantonrechter te verzoeken de [naam bank] als opvolgend bewindvoerder te benoemen en [naam bewindvoerdersgroep] te ontslaan als bewindvoerder, en daarbij als voorwaarde te stellen dat indien eiser dat verzoek niet zou doen, het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering zou stoppen per 31 december 2018.
6. De rechtbank vernietigt – onder verwijzing naar hetgeen onder 5.1 tot en met 5.9 is overwogen – het bestreden besluit op grond van strijd met de artikelen 3:2, 3;4, tweede lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond. Bezien dient te worden welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om deze zaak finaal te beslechten. Zij ziet voorts geen aanleiding verweerder de gelegenheid te geven om het gebrek te herstellen na toepassing van de bestuurlijke lus, nu in dit geval nog een gedegen onderzoek zal moeten plaatsvinden. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. Gelet op wat in 5.5 is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat eiser recht behoudt op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering door [naam bewindvoerdersgroep] na de dagtekening van deze uitspraak tot zes weken na de datum van het nieuwe besluit op bezwaar.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).