ECLI:NL:RBNNE:2020:1367

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
C/19/125426 / HA ZA 19-7
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vereffenaar-erfgenaam voor schulden uit nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen meerdere eisers, erfgenamen van de heer [naam 1], en de gedaagde, een kleindochter van de erflaatster. De eisers vorderden betaling van een bedrag dat hen toekwam uit de nalatenschap van hun vader, die op 20 maart 2007 was overleden. De gedaagde, die als vereffenaar was aangesteld, werd door de eisers aangesproken op haar persoonlijke aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap. De rechtbank overwoog dat de gedaagde in ernstige mate tekort was geschoten in haar verplichtingen als vereffenaar, maar dat deze tekortkomingen niet zodanig ernstig waren dat zij persoonlijk aansprakelijk kon worden gesteld. De rechtbank benadrukte dat aan een niet-professional zoals de gedaagde niet te hoge eisen mochten worden gesteld en dat de gevolgen van haar tekortkomingen voor de boedel in overweging moesten worden genomen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet verwijtbaar had gehandeld en dat de eisers niet waren benadeeld in hun vorderingen. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/125426 / HA ZA 19-7
Vonnis van 1 april 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[eiseres 1],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats 4] ,
5.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 5] ,
allen zowel in hoedanigheid van erfgenaam van wijlen de heer [naam 1] alsook in persoon,
eisers,
advocaat mr. E.R. Knoester te Steenbergen Nb,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 6] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.S.A.W. Wegter te Groningen.
Partijen zullen hierna [eisers ] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 maart 2019
  • de akte vermeerdering eis en wijziging grondslag van eis van [eisers ] ingekomen 6 september 2019;
  • het proces-verbaal van de mondelingen behandeling op 10 september 2019;
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eisers ] zijn de vijf kinderen uit het eerste huwelijk van de heer
[naam 1] (hierna: erflater). Erflater was voor de tweede keer gehuwd met mevrouw [naam 2] (hierna: erflaatster). [gedaagde] is een kleindochter van erflaatster.
2.2.
Erflater is overleden op 20 maart 2007. Hij heeft bij testament van
21 augustus 2004 over zijn nalatenschap beschikt. In zijn testament heeft hij bepaald dat alle goederen van de nalatenschap aan erflaatster toekomen en heeft hij ieder van zijn afstammelingen een vorderingsrecht toegekend wegens de overbedeling aan erflaatster, waarbij is bepaald dat die vorderingsrechten pas bij het overlijden van erflaatster opeisbaar zullen zijn.
2.3.
De omvang van de vorderingsrechten is bij akte van 23 juni 2008 in aanwezigheid van erflaatster vastgesteld op € 9.267,00 per kind. In de akte is verder vermeld dat erflaatster met [eisers ] is overeengekomen dat over de vorderingen jaarlijks een rente van 7,9% is verschuldigd, ingaande per overlijdensdatum van erflater.
2.4.
Het vermogen van erflaatster bedroeg volgens de IB-aangifte in 2010 € 90.578,00.
2.5.
In 2011 is erflaatster bij [gedaagde] gaan wonen. Op
9 januari 2011 heeft erflaatster [gedaagde] een bedrag van € 2.015,00 geschonken en op 6 januari 2012 een bedrag van € 2.012,00.
2.6.
Volgens de IB-aangifte van erflaatster bedroeg haar vermogen op 1 januari 2012
€ 16.138,00
2.7.
Op 22 november 2012 is erflaatster overleden. Erflaatster heeft bij testament van 28 oktober 2010 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft de twee kinderen van haar vooroverleden zoon, [gedaagde] en [naam 3] (hierna: [naam 3] ), tot haar erfgenamen benoemd, [gedaagde] voor drie vierde deel en [naam 3] voor een vierde deel. Zij heeft [gedaagde] tot executeur benoemd, die deze benoeming heeft aanvaard.
2.8.
[gedaagde] heeft zich gewend tot notaris Venekamp voor het opmaken van een verklaring van erfrecht. Bij brief van 5 februari 2013 heeft de notaris haar een volmacht tot beneficiaire aanvaarding toegestuurd met het verzoek die ondertekend terug te sturen. Daarbij heeft de notaris in vetgedrukte letters het volgende meegedeeld:
"De beneficiaire aanvaarding is in dit geval noodzakelijk omdat er nog vorderingen (nog niet uitgekeerde erfdelen die nu wel opeisbaar zijn geworden) zijn van kinderen van een overleden echtgenoot die verhaalbaar zijn op de nalatenschap!!".
Verder staat in de brief: "
U heeft, als executeur, deze bevoegdheden met uitsluiting van de erfgenamen, u heeft dus geen volmacht van uw zuster nodig".
2.9.
[gedaagde] en [naam 3] hebben de nalatenschap van erflaatster op 11 februari 2013 beneficiair aanvaard.
2.10.
Op of rond 22 februari 2013 heeft Uitvaartverzorging Grafkistenfabriek een bedrag van € 995,25 op de privérekening van [gedaagde] gestort.
2.11.
Bij brief van 19 maart 2013 heeft notaris G. Venekamp de erfgenamen van erflater via mevrouw [eiseres 1] meegedeeld dat [gedaagde] zich tot hem heeft gewend vanwege een verklaring van erfrecht in de nalatenschap van erflaatster, dat [gedaagde] en haar zus tot erfgenamen zijn benoemd en dat zij de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. Ook schrijft de notaris:
"U heeft als kinderen nog een vordering op de nalatenschap uit de erfenis van uw vader, die door het overlijden van uw stiefmoeder opeisbaar is geworden. Wel is de nalatenschap door de erven beneficiair aanvaardt en dit houdt in dat de erven uw vordering alleen maar hoeven te betalen als er nog geld in de nalatenschap zit, privé hoeven zij niet bij te passen. Simpel gezegd als er niets meer was bij het overlijden van stiefmoeder krijgt u ook niets meer.".
2.12.
Op 12 april 2013 hebben [eisers ] een aantal goederen uit de nalatenschap van erflater ontvangen van [gedaagde] .
2.13.
Bij brief van 10 januari 2014 hebben [eisers ] [gedaagde] een brief gestuurd. In deze brief vragen zij vanwege hun vorderingen op de nalatenschap uit de erfenis van erflater om informatie over de omvang van de nalatenschap van erflaatster.
2.14.
[gedaagde] heeft bij e-mail van 16 januari 2014
[eiseres 1] verzocht om informatie over de hoogte van de vordering en om een banknummer toe te sturen. Op 18 februari 2014 heeft zij de kantonrechter geïnformeerd over de nalatenschap en heeft zij een boedelbeschrijving toegestuurd. Uit de boedelbeschrijving blijkt dat het saldo van de bankrekening van erflaatster op het moment van overlijden € 5.967,38 bedroeg en dat daarvan na de afschrijving van de laatste lopende betalingen nog € 5.782,16 over is. Ook vermeldt de bedoelbeschrijving dat er een schuld is van € 71.594,15 vanwege een vordering uit het langstlevende testament. [gedaagde] heeft de kantonrechter daarbij meegedeeld dat de nalatenschap negatief is.
2.15.
Bij brief van 14 februari 2014 hebben [eisers ] zich via hun notaris tot [gedaagde] gewend en informatie verstrekt over de door hen bedoelde vorderingen en hebben zij verzocht om gegevens over de omvang van de nalatenschap. Dit verzoek is herhaald bij brieven van 25 maart 2014, 11 april 2014 en 6 juni 2014.
2.16.
Op 21 oktober 2014 hebben [eisers ] [gedaagde] gesommeerd om het bedrag uit de nalatenschap dat zich nog onder haar bevindt, over te maken op de derdengeldenrekening van hun advocaat. In die brief hebben zij tevens de schenkingen van erflaatster en overige onverplichte rechtshandelingen vernietigd, althans de vernietigbaarheid ingeroepen.
2.17.
Op 26 november 2014 heeft [gedaagde] een bedrag van
€ 5.888,68 betaald aan [eisers ]
2.18.
[naam 3] heeft [gedaagde] gedagvaard en gevorderd dat [gedaagde] een aantal bescheiden, waaronder de bankrekeningafschriften van erflaatster vanaf 1 april 2007 tot de opheffing ervan, de belastingaangiftes en de aanslagen over 2007 tot en met 2012, zal afgeven omdat zij als medevereffenaar recht en belang heeft bij inzage. Bij vonnis van 29 juni 2016 heeft de rechtbank [gedaagde] veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis de rekeningafschriften van de bankrekeningen van erflaatster over 2011 en 2012 aan [naam 3] af te geven, om [naam 3] te machtigen tot het verkrijgen van informatie bij banken en de belastingdienst over het vermogen van erflaatster, een en ander op straffe van een dwangsom.
2.19.
Op 4 december 2018 hebben [eisers ] conservatoir beslag gelegd op de (helft van de) woning van [gedaagde] aan de [adres] te [woonplaats 6] alsmede op de bankrekening van [gedaagde] .

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisers ] vorderen na vermeerdering van eis (verkort weergegeven):
I. primair veroordeling van [gedaagde] in persoon om aan ieder van [eisers ] een bedrag van € 9.267,00 te betalen vermeerderd met een enkelvoudige rente van 7,9% over dit bedrag vanaf 20 maart 2007 tot het moment van algehele betaling, vermeerderd met € 346,81 aan buitengerechtelijke kosten per eiser, op welke bedragen de betaling ad € 5.888,68 (€ 1.177,74 per eiser) in mindering kan strekken, en subsidiair veroordeling van [gedaagde] in persoon om aan ieder van [eisers ] een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te betalen,
II. primair: veroordeling van [gedaagde] in persoon om de proceskosten, inclusief de beslagkosten en nakosten te betalen, dan wel subsidiair een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag.
[eisers ] stellen hiertoe (samengevat) dat [gedaagde] zodanig in ernstige matige tekort is geschoten in de vervulling van haar verplichtingen als vereffenaar dat zij aansprakelijk is geworden voor de schulden uit de nalatenschap en die uit haar eigen vermogen moet voldoen. Het tekortschieten bestaat volgens [eisers ] daaruit dat [gedaagde] niet ten spoedigste aan de kantonrechter heeft meegedeeld dat sprake was van een negatieve nalatenschap, dat zij niet met bekwame spoed een boedelbeschrijving heeft opgemaakt en gedeponeerd, dat zij zich niet in verbinding heeft gesteld met de schuldeisers en dat zij haar taak als vereffenaar niet samen met de andere erfgename heeft uitgeoefend. Daarnaast stellen [eisers ] dat [gedaagde] is tekortgeschoten door schenkingen van erflaatster aan haarzelf te verzwijgen.
[eisers ] stellen dat [gedaagde] in april 2013 al op de hoogte was van de vorderingen maar dat zij hiervan pas op 26 februari 2014 mededeling heeft gedaan aan de kantonrechter. Verder heeft zij, nadat zij op 11 februari 2013 beneficiair heeft aanvaard, eerst op 26 februari 2014 een boedelbeschrijving ingediend. Ook heeft zij, hoewel zij wist dat [eisers ] als schuldeisers waren te beschouwen, geen contact met hen op genomen om te vragen hoe hoog de vordering was. Daarnaast heeft [gedaagde] haar zus nergens in gekend. [eisers ] hebben hun grondslag aangevuld en doen tevens een beroep op artikel 4:184, tweede lid, aanhef en sub b en c, BW
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans ontzegging van de vorderingen met veroordeling van [eisers ] in de proceskosten. Zij voert daartoe (samengevat) aan dat zij betwist in ernstige mate tekort geschoten te zijn maar binnen haar mogelijkheden alles gedaan te hebben om de laatste wil van erflaatster, met hulp van notaris Venekamp, uit te voeren. Zo heeft zij op het eerste verzoek van Van der Meer goederen uit de nalatenschap aan hen ter beschikking gesteld. Verder voert [gedaagde] aan dat zij tot de brief van 10 januari 2014 niet wist van een geldvordering en in de veronderstelling verkeerde dat het saldo van de nalatenschap ruimschoots toereikend was om de tot op dat moment bekende schulden te voldoen, reden waarom zij van vereffening heeft afgezien. Nadat zij bekend is geworden met de vorderingen, heeft zij echter alsnog met bekwame spoed haar taken als vereffenaar vervuld, aldus [gedaagde] . Zij betwist dat ze in 2011 en 2013 al op de hoogte was van de vorderingen. Zij heeft, toen ze bekend werd met de vordering, zo snel mogelijk mededeling gedaan bij de kantonrechter, zodat haar geen verwijt treft. [gedaagde] voert aan dat zij zich niet eerder had gerealiseerd dat zij een boedelbeschrijving moest opmaken en neerleggen en zij is daarop niet gewezen door notaris Venekamp. Die onwetendheid kan niet leiden tot een situatie waarin haar een ernstig verwijt kan worden gemaakt die leidt tot privéaansprakelijkheid, aldus [gedaagde] . Haar zus heeft herhaaldelijk te kennen gegeven dat zij niet bij de afwikkeling van de nalatenschap wil worden betrokken. [gedaagde] betwist niet dat twee schenkingen zijn gedaan, maar wel dat deze voor vernietiging in aanmerking komen. Volgens haar is de rechtsvordering tot vernietiging inmiddels verjaard. Van zoekmaken, verbergen of aan verhaal onttrekken van goederen van de nalatenschap is volgens [gedaagde] geen sprake. Een feitelijke tekortkoming van de vereffenaarstaken rechtvaardigt op zichzelf niet de situatie van artikel 4:184, tweede lid, BW. Het bij vergissing of uit onwetendheid niet naleven van verplichtingen kan niet leiden tot verwijtbaar handelen, aldus [gedaagde] .

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de goederen van de nalatenschap van erflaatster niet ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen en dat daarom de executele is geëindigd en de nalatenschap moest worden vereffend volgens de procedure van artikel 4:202 e.v. Ook is niet in geschil dat op de erfgenaam-vereffenaar de verplichting rust om ten spoedigste aan de kantonrechter mededeling te doen van een negatieve nalatenschap, om met bekwame spoed een boedelbeschrijving op te maken en ter inzage te leggen, om de schuldeisers aan te schrijven en om de vereffening samen met de mede-vereffenaar af te wikkelen. [eisers ] stellen zich op het standpunt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van die verplichting en dat zij daarom gehouden is de schulden van de nalatenschap ten laste van haar eigen vermogen te voldoen.
4.2.
Artikel 4:184, tweede lid, BW, bepaalt (voor zover hier van belang) dat een erfgenaam niet is verplicht een schuld der nalatenschap ten laste van zijn overig vermogen te voldoen, tenzij hij:
(…)
b. de voldoening van de schuld verhindert en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt;
c. opzettelijk goederen der nalatenschap zoek maakt, verbergt of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers der nalatenschap onttrekt;
d. vereffenaar is, in de vervulling van zijn verplichtingen als zodanig in ernstige mate tekortschiet, en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Omdat [eisers ] hun vordering hoofdzakelijk baseren op sub d, zal de rechtbank daarop eerst ingaan. De vraag is of [gedaagde] in de vervulling van haar verplichtingen als vereffenaar in ernstige mate is tekortgeschoten en haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Daarbij is van belang dat in de wetsgeschiedenis (MvA Parl. Gesch. Boek 4 BW, bladzijde 898) van art. 4:184 BW (art. 4.5.1.3 Ontwerp BW) is te lezen:
“Onder d (aanvankelijk c) is de redactie enigszins gewijzigd. Ook hier is thans aan het slot toegevoegd: en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. In de terminologie van het ontwerp ligt in “tekortschieten” niet opgesloten dat de tekortkoming aan degene die in de vervulling van zijn verplichtingen is tekort geschoten, kan worden toegerekend. De toevoeging dient dus om te verduidelijken dat een feitelijke tekortkoming van een beneficiaire erfgenaam in zijn taak als vereffenaar, hoe ingrijpend ook, op zichzelf de sanctie van persoonlijke aansprakelijkheid niet rechtvaardigt; (…)”
4.4.
Uit de wettekst en voornoemd citaat volgt dat niet licht tot de bedoelde persoonlijke aansprakelijkheid bij een feitelijke tekortkoming als hier aan de orde is, mag worden geconcludeerd. Behalve dat sprake moet zijn van ernstig tekortschieten, moet het tekortschieten aan de vereffenaar verwijtbaar zijn. De rechtbank neemt verder tot uitgangspunt dat het doel van de vereffening is om de positie van de schuldeisers te beschermen en ervoor te zorgen dat de schuldeisers zoveel mogelijk worden voldaan. De rechtbank overweegt dat van een vereffenaar-erfgenaam enerzijds verlangd kan worden dat zij nagaat wat haar rol als vereffenaar meebrengt en welke taken zij moet uitvoeren maar anderzijds dat van een vereffenaar-erfgenaam als [gedaagde] , een niet-professional, geen te hoge eisen mogen worden gesteld en niet verwacht kan worden dat zij op de hoogte is van alle verplichtingen die met de rol van vereffenaar gepaard gaan (arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 september 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2574). Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstig tekortschieten, dient naar het oordeel van de rechtbank, anders dan [eisers ] hebben aangevoerd, voorts te worden betrokken wat de gevolgen van het tekortschieten voor de omvang van de boedel zijn geweest. Zij vindt daarvoor steun in het arrest van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 maart 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:575).
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is geweest van feitelijke tekortkomingen maar dat de ernst van de tekortkoming of het verwijt dat [gedaagde] hiervoor gemaakt kan worden niet dusdanig ernstig is dat zij persoonlijk aansprakelijk is.
4.6.
[eisers ] stellen [gedaagde] op de volgende punten is tekortgeschoten:
- zij heeft niet met bekwame spoed een boedelbeschrijving opgemaakt;
- zij heeft niet met spoed mededeling gedaan aan de kantonrechter van een negatieve nalatenschap;
- zij heeft geen contact opgenomen met de schuldeisers ( [eisers ] );
- zij heeft haar taken als vereffenaar niet samen met de andere erfgenaam-vereffenaar [naam 3] uitgeoefend;
- zij heeft schenkingen verzwegen.
4.7.
Het enkele te lang wachten met het opmaken van een boedelbeschrijving en met het doen van mededeling aan de kantonrechter, acht de rechtbank onvoldoende om te oordelen van [gedaagde] in ernstige mate is tekortgeschoten. Hoewel de rechtbank met [eisers ] van oordeel is dat [gedaagde] door de brief van de notaris van 5 februari 2013 had kunnen en behoren te weten dat er een schuld was, acht de rechtbank de tekortkoming niet ernstig omdat [gedaagde] zo spoedig mogelijk nadat haar duidelijk werd dat ze moest vereffenen, haar tekortkomingen heeft hersteld en alsnog een boedelbeschrijving heeft opgemaakt, contact heeft gelegd met de schuldeisers en de kantonrechter mededeling heeft gedaan van de negatieve nalatenschap. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat het niet tijdig voldoen aan voornoemde verplichtingen is ingegeven door een poging tot benadeling van [eisers ] en dat een dergelijke benadeling daarvan ook niet het gevolg is geweest. De omvang van de boedel is niet benadeeld. Uit de door [eisers ] overgelegde IB-aangiften blijkt dat de mogelijkheid om hun vorderingen betaald te krijgen, beperkt zijn doordat het vermogen van erflaatster de jaren voor haar overlijden aanzienlijk is afgenomen. Het is daardoor en niet door het nalaten van [gedaagde] om tijdig een boedelbeschrijving over te leggen en contact op te nemen met schuldeisers dat de mogelijkheden voor [eisers ] om hun vorderingen op de nalatenschap te verhalen, zijn beperkt. Zonder deugdelijke toelichting, die door [eisers ] niet is gegeven, valt niet in te zien dat de positie van [eisers ] bij tijdige boedelbeschrijving beter zou zijn geweest dat nu het geval is.
4.8. Dat [gedaagde] de vereffening alleen op zich heeft genomen en niet samen met [naam 3] , kan haar niet worden verweten, nu [naam 3] , zoals [gedaagde] onbetwist heeft gesteld, had aangegeven dat zij zich verder niet bezig wilde houden met de vereffening, ook niet nadat ze in een procedure inzage in de stukken van de nalatenschap heeft gekregen.
4.9.
Voor zover [eisers ] stellen dat [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk is voor de schulden van de nalatenschap omdat zij de uitkering van de begrafenisverzekering op haar privérekening heeft laten storten, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht de tekortkoming wel verwijtbaar maar niet dusdanig ernstig dat dat dit tot persoonlijke aansprakelijkheid leidt. Het gaat er bij de vereffening om dat, in het belang van de schuldeisers, eerst de schuldeisers worden voldaan voordat er geldstromen naar de erfgenamen gaan. Gesteld noch gebleken is echter dat het laten storten van dit ene bedrag op de privérekening is ingeven door een poging om [eisers ] te benadelen. [gedaagde] heeft toegelicht dat zij dit bedrag apart heeft gezet en niet aan [eisers ] heeft uitgekeerd om met dit geld het grafmonument te herstellen. Niet betwist is dat het grafmonument hersteld moet worden en dat dit kosten met zich brengt. Naar het oordeel van de rechtbank vallen deze kosten onder de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 4:7, eerste lid, onder b, BW en betreft dit op grond van artikel 3:288 aanhef en onder b BW een preferente schuld
.Gesteld noch gebleken is van een (verdere) vermenging van het vermogen van de nalatenschap en het vermogen van [gedaagde] (zoals bijvoorbeeld in het vonnis van de rechtbank Arnhem van 26 juli 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:AY9014).
4.10. [eisers ] stellen dat het vermogen van erflaatster vanaf het moment dat zij bij [gedaagde] is gaan wonen, aanzienlijk is geslonken en dat daardoor niet valt te ontkomen aan de stellige indruk dat er bedragen zijn weggeschonken, vermoedelijk aan [gedaagde] Zij verbinden hieraan geen consequenties voor hun vorderingen, maar stellen wel dat [gedaagde] niet als goed vereffenaar heeft gehandeld door hen niet te informeren over de schenkingen en die schenkingen, na de vernietiging ervan, niet aan de nalatenschap terug te betalen en vervolgens aan [eisers ] De rechtbank is, anders dan [eisers ] , van oordeel dat een vereffenaar niet verplicht is om schuldeisers zoals [eisers ] te infomeren over schenkingen die een erflater voor het overlijden heeft gedaan. Op grond van artikel 4:211, derde lid, BW hebben de schuldeisers recht op inzage van de boedelbeschrijving. Boek 4 BW voorziet niet in andere mogelijkheden voor schuldeisers om informatie te krijgen over de nalatenschap. Schuldeisers zijn niet op één lijn te stellen met bijvoorbeeld legitimarissen die op grond van artikel 4:78 BW wel recht hebben op informatie (over onder anderen schenkingen) om hun legitieme portie te kunnen berekenen. Ook het beroep op vernietiging van de schenkingen door [eisers ] leidt niet zonder meer tot een verplichting voor [gedaagde] om opgave te doen van schenkingen.
4.11.
De conclusie is dat het beroep op artikel 4:184, tweede lid, sub d, BW niet slaagt.
4.12.
[eisers ] hebben de grondslag van hun vordering uitgebreid met een beroep op artikel 4:184, lid 2, sub b en c. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepen, in het verlengde van wat hiervoor is overwogen, ook niet slagen. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de voldoening van de vordering van [eisers ] heeft verhinderd. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat niet is gebleken dat [eisers ] zijn benadeeld in het verhalen van hun vordering. Daarnaast is wel de suggestie gewekt maar niet onderbouwd dat [gedaagde] opzettelijk goederen van de nalatenschap zoek heeft gemaakt, verborgen of op andere wijze aan het verhaal van de schuldeisers heeft onttrokken.
4.13.
De vorderingen tot betaling van de vorderingen uit de nalatenschap van erflater, worden afgewezen. Als gevolg daarvan worden ook de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de beslagkosten, afgewezen.
4.14.
[eisers ] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 914,00
- salaris advocaat €
2.685,00(2,5 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 3.599,00
4.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers ] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.599,00,
5.3.
veroordeelt [eisers ] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken door mr. J. de Vroome op 1 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CvdD