ECLI:NL:RBNNE:2020:1291

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
18/096297-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, computervredebreuk en brandstichting na beëindiging liefdesrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, computervredebreuk en brandstichting. De aanleiding voor deze strafbare feiten was de beëindiging van de liefdesrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer. Gedurende meer dan een maand heeft de verdachte intensief en ongewenst contact gezocht met het slachtoffer, wat culminerde in het in brand steken van haar auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor omringende goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/096297-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Speksnijder, advocaat te Akkrum.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 13 maart 2019 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor omringende auto’s, in de auto
aanwezige goederen en/of beplanting, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 13 maart 2019 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto en/of in de auto aanwezige goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] en/of [benadeelde partij]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2019 tot en met 13 maart 2019 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- meermalen hinderlijk en/of ongewenst te bellen en/of
- meermalen hinderlijk en/of ongewenst berichten te sturen via verscheidene social media-accounts en/of
- hinderlijk en/of ongewenst een pakket bij bol.com te bestellen en bij die [slachtoffer] af te laten leveren en/of
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2019 tot en met 13 maart 2019, te Heerenveen, althans in Nederland, meermalen op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten (een) server(s) met daarop
- het email-account van [emailadres] en/of
- het bol.com-account van die [slachtoffer] en/of
- het Facebook-account van die [slachtoffer] ,
is binnengedrongen
a. door het doorbreken van een beveiliging en/of
c. met behulp van valse signalen of een valse sleutel, te weten het
wachtwoord behorend bij voornoemd(e) account(s) en/of
d. door het aannemen van een valse hoedanigheid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezen geacht dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan. De raadsman heeft daarbij, voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde, aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk had om het slachtoffer vrees aan te jagen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Aangezien verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij moet worden opgemerkt dat de rechtbank, anders dan de raadsman heeft bepleit, wel bewezen acht dat verdachte het oogmerk heeft gehad om aangeefster vrees aan te jagen. Hij heeft haar immers een bericht gestuurd met de tekst ‘I will find you and I will kill you’, wat hij tijdens de terechtzitting van 3 maart 2020 heeft erkend.
De rechtbank heeft daarbij ieder bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 13 maart 2019, opgenomen op pagina 31 en verder van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met nummer 2019063299 / 2019053340 d.d. 18 april 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2019, opgenomen op pagina 40 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2019, opgenomen op pagina 46 en verder van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 8 maart 2019, opgenomen op pagina 72 en verder van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van veiligstellen/bevindingen d.d. 19 maart 2019 (inclusief bijlagen), opgenomen op pagina 161 en verder van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 4] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 maart 2019, opgenomen op pagina 65 en verder van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 maart 2019, opgenomen op pagina 205 en verder van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
feit 1 primair:
hij op 13 maart 2019 te Sneek opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine ten gevolge waarvan een personenauto is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een andere auto, in de auto aanwezige goederen en beplanting te duchten was;
feit 2:
hij in de periode van 31 januari 2019 tot en met 13 maart 2019 te Sneek, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- meermalen ongewenst te bellen en
- meermalen ongewenst berichten te sturen via verscheidene social media-accounts en
- ongewenst een pakket bij bol.com te bestellen en bij die [slachtoffer] af te laten leveren
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
feit 3:
hij in de periode van 31 januari 2019 tot en met 13 maart 2019, te Heerenveen, althans in Nederland, meermalen op verschillende tijdstippen, opzettelijk en wederrechtelijk in een gedeelte van een geautomatiseerd werk, te weten een server met daarop
- het email-account van [emailadres] en
- het bol.com-account van die [slachtoffer]
is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, te weten het wachtwoord behorend bij voornoemde accounts.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2. belaging;
3. computervredebreuk, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden wordt opgelegd met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte gedurende deze proeftijd dient te voldoen aan een contactverbod met het slachtoffer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde volstaan kan worden met oplegging van een taakstraf. Volgens de raadsman is het op dit moment niet meer opportuun om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, al dan niet gecombineerd met een contactverbod als bijzondere voorwaarde. De specifieke persoonlijke omstandigheden van verdachte die tot de delicten hebben geleid, doen zich thans niet meer voor. Daarnaast is het contact met het slachtoffer verbroken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportage d.d. 13 februari 2020 van Reclassering Nederland, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 31 januari 2019 tot en met 13 maart 2019 schuldig gemaakt aan belaging, computervredebreuk en brandstichting. Aanleiding hiervoor was de beëindiging van de liefdesrelatie van verdachte met het slachtoffer. Verdachte voelde zich bedrogen en probeerde een antwoord te vinden op de vraag waarom de relatie was beëindigd. Ondanks de uitdrukkelijke wens van het slachtoffer om niet met haar in contact te treden, heeft verdachte haar gedurende deze periode lastiggevallen met talloze (anonieme) telefoontjes en berichten via social media. Daarnaast is verdachte het email-account en het bol.com-account van het slachtoffer binnengedrongen. Via dit bol.com-account heeft verdachte seksartikelen besteld en deze bij het slachtoffer thuis laten bezorgen.
In de nacht van 12 op 13 maart 2019 is de belaging geëscaleerd. Gedreven door wraak heeft verdachte zich die nacht met een met benzine gevulde jerrycan, een lifehammer en een aansteker, naar de woning van het slachtoffer begeven en heeft daar hij haar auto in brand gestoken. Dit was volgens hem ‘de meest waardevolle manier’ om het slachtoffer schade te berokkenen.
Verdachte heeft met zijn gedragingen een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft nu te kampen met aanhoudende angstklachten en wordt behandeld voor een posttraumatische-stressstoornis. Verdachte heeft door het in brand steken van de auto ook gezorgd voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, temeer nu de brandstichting ’s nachts plaatsvond in de nabije omgeving van meerdere woningen. Verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met deze gevolgen. Hij heeft steeds voorrang gegeven aan zijn behoefte aan antwoorden van het slachtoffer en aan de verwezenlijking van zijn wraakgevoelens jegens haar. Dit terwijl meerdere personen, waaronder een politieagent en zijn eigen vader, hem gesommeerd hadden om te stoppen met zijn gedrag.
De rechtbank is van oordeel dat op deze feiten enkel gereageerd kan worden met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Een taakstraf, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, doet geen recht aan de ernst van de feiten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat rechters in soortgelijke gevallen doorgaans forse gevangenisstraffen plegen op te leggen. [1] De persoonlijke omstandigheden van verdachte doen daar niets aan af.
De rechtbank ziet in de persoon van verdachte wel aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Het dossier bevat namelijk aanwijzingen dat bij verdachte sprake is van achterliggende (verslavings)problematiek, gerelateerd aan het delictgedrag. De rechtbank heeft niet de overtuiging dat deze problematiek is verholpen door het verblijf van verdachte in Spanje. Dat hij na dat verblijf in Spanje met behulp van zijn sociale netwerk zijn leven beter op orde heeft gekregen, stemt positief. Dit biedt echter onvoldoende zekerheid dat verdachte bij wijziging van zijn omstandigheden niet weer zal vervallen in negatieve gedragspatronen. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat de problematiek van verdachte in beeld wordt gebracht en dat verdachte daarvoor, indien nodig, wordt behandeld. Hierdoor kan het risico op herhaling beperkt worden. De rechtbank zal daarom een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, en daaraan de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en ambulante behandeling verbinden. Aangezien de problematiek van verdachte nog niet in kaart is gebracht, acht de rechtbank daarnaast een contactverbod met het slachtoffer aangewezen als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en dat hij het kwalijke van zijn gedrag lijkt in te zien. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, op zijn manier, heeft geprobeerd aan zijn problematiek te werken.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, passend en oplegging daarvan geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de genoemde bijzondere voorwaarden verbinden waaraan verdachte gedurende een proeftijd van 3 jaren heeft te voldoen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 824,84 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 maart 2019.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00. Volgens de raadsman kan de schadepost ‘zonnebril Ray-Ban’ niet worden toegewezen omdat deze zonnebril aan verdachte toebehoorde. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de schadepost ‘paspoort’ gematigd dient te worden. Uit het dossier blijkt namelijk dat het slachtoffer door de brand een identiteitskaart is verloren. De aanschaf daarvan is goedkoper dan de aanschaf van een paspoort.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de immateriële schade primair op het standpunt gesteld dat deze afgewezen dient te worden. Volgens de raadsman kan op basis van de stukken niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld dat het slachtoffer geestelijk letsel heeft opgelopen. Indien de rechtbank de immateriële schade wel zou toewijzen, heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de schade gematigd moet worden tot € 500,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en onder 2 en 3 bewezen verklaarde. Over de verschillende onderdelen van de schade overweegt de rechtbank als volgt.
Materiële schade
De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat materiële schade is veroorzaakt door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De raadsman heeft de door de benadeelde partij gestelde feiten of rechten niet gemotiveerd betwist. De enkele stelling dat de zonnebril van verdachte zou zijn, is daartoe onvoldoende.
De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten of rechten.
De rechtbank zal de materiële schade begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Aangezien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat. Daarbij heeft de rechtbank zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de vaststaande feiten. De rechtbank begroot de schade als volgt:
- zonnebril Ray-Ban € 100,00
- kickboksspullen € 50,00
- rugtas € 80,00
- laptop € 500,00
- paspoort € 58,30
----------- +
Totaal € 788,30
In het licht van het vorenstaande zal de rechtbank de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 788,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2019. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de meer gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Verdachte heeft gedurende een periode van meer dan een maand intensief en ongewenst contact met haar gezocht. Deze belaging mondde uit in het in brand steken van haar auto, die voor haar woning stond. Nu de stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is uitgemond in brandstichting, kan de psychische druk op de benadeelde partij extra groot worden geacht. De rechtbank acht het daarom voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij te kampen heeft (gehad) met aanhoudende angstklachten en een posttraumatische-stressstoornis. De aard en bijzondere ernst van deze normschendingen, in onderling verband en samenhang bezien, brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft daarmee immateriële schade geleden als rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten.
Bij het begroten van deze immateriële schade heeft de rechtbank gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de op dit moment bekende gevolgen voor de benadeelde partij. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. [2] Alles afwegend zal de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,00 en de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 maart 2019.
De rechtbank zal verdachte voorts veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 138ab, 157, 285b van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden, en zich bij de reclassering blijft melden, zolang dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht;
2. zijn medewerking verleent aan diagnostiek bij een door de reclassering te bepalen zorginstelling, op tijden en plaatsen door of namens die zorginstelling aan te geven, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels van die zorginstelling en aan de aanwijzingen die hem in het kader van die diagnostiek door of namens de zorginstelling worden gegeven;
3. zich na de diagnostiek, indien geïndiceerd, onder behandeling stelt bij een door de reclassering te bepalen zorginstelling, op tijden en plaatsen door of namens die zorginstelling aan te geven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels van die zorginstelling en aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door of namens de zorginstelling worden gegeven;
4. op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.288,30(zegge: tweeduizend tweehonderdachtentachtig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.288,30 (zegge: tweeduizend tweehonderdachtentachtig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 788,30 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2020.
Mr. Nieuwenhuis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie recent onder meer Rb. Rotterdam 10 mei 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4277; Rb. Oost-Brabant 22 juli 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:4350; Rb. Limburg, 22 oktober 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:9493.
2.Zie onder meer Rb. Rotterdam 10 mei 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4277, met betrekking tot het in voornoemd vonnis onder 1 bewezenverklaarde; Rb. Limburg, 22 oktober 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:9493, met betrekking tot het in voornoemd vonnis onder 1 en 2 bewezenverklaarde.