ECLI:NL:RBROT:2019:4277

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
10/018215-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van ex-partner en brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van belaging van zijn ex-partner en brandstichting. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] en ingeschreven op het adres [adres verdachte] te [woonplaats verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster en andere betrokkenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een jaar zijn ex-partner heeft gestalkt, nadat zij de relatie had beëindigd. Hij heeft haar via WhatsApp en valse Facebookaccounts bedreigende berichten gestuurd. Ook heeft hij geprobeerd contact te leggen met haar vrienden en familie, die eveneens bedreigingen ontvingen. Daarnaast heeft de verdachte op twee verschillende momenten (gebakken) sponzen in de tuin van de moeder van de aangeefster geplaatst, wat een gevaar voor haar huisdieren opleverde. De verdachte is ook beschuldigd van het in brand steken van twee bedrijfsvoertuigen van kennissen van de aangeefster.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en opzettelijke brandstichting, waarbij de betrokkenheid van de verdachte bij de branden werd aangetoond door getuigenverklaringen en de inhoud van de bedreigende berichten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster en dat zijn daden ernstige gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een maatregel tot beperking van de vrijheid voor 5 jaar, met een contactverbod en een gebiedsgebod.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/018215-19
Datum uitspraak: 10 mei 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering;
  • oplegging van de maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de verdachte zich zal onthouden van contact met aangevers [naam aangeefster] , [naam aangever 1] en [naam aangever 2] , alsmede zich niet zal ophouden in de straten [straat 1] , [straat 2] en [straat 3] te [plaats 1] , voor de duur van 5 jaar met vervangende hechtenis voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet; dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Bepleit is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de (valse) facebookaccounts van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] heeft aangemaakt en via deze accounts berichten naar aangeefster of derden heeft gestuurd. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er in november 2017 op zijn erf een hennepkwekerij is opgerold in een aan een derde onderverhuurde stal. Een aantal dagen later zijn er drie mannen aan de deur gekomen die informatie wilden over de tipgever van de hennepkwekerij. Deze mannen hebben de twee telefoons, waar later deze valse facebookaccounts aan zijn gekoppeld, meegenomen en na ongeveer een week teruggegeven. De mannen hebben die telefoons meerdere keren opgehaald en weer teruggebracht.
De accounts van [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] zijn niet te herleiden tot een telefoonnummer dat in gebruik was bij verdachte. Daarnaast ziet de verdediging geen motief om aangeefster via (valse) facebookaccounts te benaderen, nu uit berichten van verdachtes eigen whatsappaccount kan worden afgeleid dat hij enkel respectvolle en liefdevolle berichten naar aangeefster heeft gestuurd. Tot slot is er geen enkel bewijs dat verdachte degene is geweest die sponzen in de tuin van aangeefster en haar moeder heeft gelegd.
Ook ten aanzien van feit 2 is er onvoldoende bewijs. Niet is komen vast te staan dat er sprake is van brandstichting. Daarnaast had verdachte een alibi voor het tijdstip van de brand. De overige stukken in het dossier, de whatsappgesprekken van 6 februari 2018 en 25 februari 2018 en de verklaring van aangeefster [naam aangeefster] over een ontmoeting op 27 april 2018, kunnen geen bewijs vormen voor de bewezenverklaring.
Ten slotte is er voor feit 3 onvoldoende bewijs. Verdachte past niet in het door de getuigen opgegeven signalement. Er is geen ander bewijs dat verdachte in verband brengt met deze brandstichting.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte en aangeefster [naam aangeefster] een relatie hebben gehad. Aangeefster heeft deze relatie in januari 2018 beëindigd. Vanaf dat moment heeft aangeefster dagelijks berichten ontvangen van verdachte via de whatsapp. Nadat aangeefster verdachte heeft geblokkeerd op social media en een nieuw telefoonnummer heeft genomen, ontving aangeefster, maar ook haar vrienden en familie, via verschillende facebookaccounts veelvuldig bedreigende berichten. Op 7 en 12 maart 2018 werden er (gebakken) sponzen in de tuin van de woning van de moeder van aangeefster aangetroffen. Op 25 februari en 8 mei 2018 zijn de bedrijfsvoertuigen van aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] , beiden kennissen van aangeefster, uitgebrand.
Op 21 januari 2019 is verdachte aangehouden. In de woning van de verdachte is een mobiele telefoon Huawei Ascend met IMEI-nummer [imei-nummer 1] aangetroffen. In het voertuig van de verdachte is vervolgens een Samsung Galaxy Gio met IMEI-nummer [imei-nummer 2] aangetroffen. De facebookaccounts van [naam 1] , [naam 2] en [naam 6] zijn te herleiden naar (telefoonnummers gebruikt in) de Samsung telefoon. Het facebookaccount [naam 6] is ook te herleiden naar de Huawei telefoon. Daarnaast kan het facebookaccount van [naam 3] worden herleid naar deze Huawei telefoon.
De berichten
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden wie er verantwoordelijk is voor het veelvuldig sturen van bedreigende berichten naar aangeefster: is dat de verdachte bij wie de twee telefoons zijn gevonden of was dat een ander? Het scenario dat de verdachte heeft geschetst, dat een ander gebruik heeft gemaakt van de twee telefoons om berichten naar aangeefster en haar vrienden en kennissen te sturen, is vaag, niet verifieerbaar en onwaarschijnlijk. Vier van de valse facebookaccounts zijn te koppelen aan de telefoons die bij verdachte in zijn woning en in zijn voertuig zijn aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit zijn telefoons zijn en hij bij nood nog gebruik maakt van de aangetroffen Samsung. Op beide telefoons zijn foto’s aangetroffen van aangeefster. Op de aangetroffen Huawei stonden daarnaast foto’s van de woning van de verdachte. De berichten hebben een stalkend karakter passend bij de beëindiging van een relatie. Niet valt in te zien dat personen die achter de opgerolde hennepkwekerij zouden zitten, aangeefster op een dergelijke manier zouden lastig vallen. De rechtbank is van oordeel dat het de verdachte is geweest die middels valse facebookaccounts berichten heeft gestuurd naar aangeefster [naam aangeefster] en haar familie en vrienden: het zijn zijn telefoons en het alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden.
Hoewel de facebookaccounts van [naam 4] en [naam 5] niet zijn te herleiden naar één van de telefoons van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de manier waarop de berichten zijn verstuurd (valse accounts), de geadresseerden (aangeefster [naam aangeefster] en mensen om haar heen) en de inhoud van de berichten (passend binnen een stalking) dusdanig overeenkomen met de andere accounts dat ook deze aan de verdachte zijn toe te schrijven.
De sponzen
Op 7 en 12 maart 2018 zijn er (gebakken) sponzen in de tuin van de woning van de moeder van aangeefster aangetroffen. Op 10 en 11 maart 2018 heeft aangeefster bedreigende berichten ontvangen van het Facebookaccount [naam 4] , waarin staat: “
Gebakken gaat u ook krijgen op verschillende plekken in.en.om.uomgeving” en "Achter.uw huis en voor en.in.de.buurt liggen.verschillende lekkernijen.voor uw hond”.Gelet op de inhoud van deze berichten, de korte tijdsspanne tussen het aantreffen van (gebakken) sponzen in de tuin van de moeder van aangeefster en het feit dat aangeefster een hond heeft, is de rechtbank van oordeel dat de schrijver van de berichten weet moet hebben gehad van het plaatsen van de sponzen. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat het facebookaccount van [naam 4] toe te schrijven is aan de verdachte. Aangeefster heeft bovendien verklaard dat zij verdachte op 27 april 2018 heeft ontmoet, waarbij hij tegen haar heeft gezegd dat hij weet dat er wat in de tuin is gegooid. Ter terechtzitting heeft de verdachte ontkend aangeefster op die datum te hebben ontmoet en heeft hij verklaard dat hij op dat moment aan het werk moet zijn geweest. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk nu vrijdag 27 april 2018 een nationale feestdag was en enige onderbouwing dat hij toen aan het werk zou zijn geweest, ontbreekt.
De rechtbank leidt uit genoemde bewijsmiddelen af dat het verdachte moet zijn geweest die de sponzen in de tuin heeft geplaatst.
De brandstichting van 25 februari 2018
Door [naam aangever 1] is aangifte gedaan van brandstichting op 25 februari 2018 omstreeks 00:30 uur aan zijn bedrijfsvoertuig. Aangever heeft verklaard dat het voertuig sinds 18:00 uur op de parkeerplaats naast de woning stond, in goede staat verkeerde en geen technische mankementen had. De getuige [naam getuige] heeft verklaard dat zij omstreeks 00:25 uur vlammen om en onder het busje zag en het busje zelf later in brand stond. Ook zag zij een manspersoon heel hard wegrennen. Blijkens informatie van de officier van justitie heeft de forensische opsporing geconcludeerd (in een overigens niet in het dossier zittend rapport) dat brandstichting niet aangetoond, noch uitgesloten kon worden.
De verdachte heeft ontkend dat hij het bedrijfsvoertuig in brand heeft gestoken. Hij heeft verklaard dat hij op de avond van 24 februari 2018 tot rond middernacht op een feest was in Ahoy Rotterdam en om die reden de brand niet kan hebben gesticht. Hij heeft ook schriftelijke verklaringen van derden van die strekking overgelegd. Nu de reistijd tussen de plaats van de brand en Ahoy Rotterdam ongeveer 30 minuten is, de verdachte rond middernacht is weggegaan van het feest en de brand rond 00:30 uur is gesticht, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte hem niet uitsluit als dader.
Het niet hebben van een sluitend alibi is uiteraard geen bewijs. De betrokkenheid van de verdachte bij de brand blijkt echter wel uit het volgende. De verdachte heeft op 6 februari 2018 een bericht gestuurd naar aangeefster [naam aangeefster] waarin staat:
“Van de weken ga je merken hoever ik ga om, mijn liefde te tonen of mijn gelijk te krijgen dat gebeurt bij [naam 7] dat lees je zonder meer in de krant WIS DIT BERICHT MAAR”. De vrouw van aangever [naam aangever 1] heet [naam 7] en is een kennis van aangeefster [naam aangeefster] . Dat dit bericht erop zou zien dat verdachte de straat bij [naam 7] zo vol met bloemen zou zetten dat dit de krant zou halen, zoals hij op zitting verklaarde, is niet aannemelijk geworden: er zijn geen bloemen bij haar gestrooid, er heeft een brand gewoed. Bovendien valt niet in te zien waarom – als het om bloemen zou gaan – het bericht gewist zou moeten worden. Daarnaast heeft verdachte op 25 februari 2018, in een groepsgesprek op de whatsapp over die brand gesproken. Uit het gesprek maakt de rechtbank op dat verdachte kort na het ontstaan van de brand wist dat de bus van [naam 7] op de [straat 1] was uitgebrand. De verdachte heeft vervolgens geappt met [naam 8] . De verdachte schreef eerst dat karma het had gedaan en [naam 8] schreef daarna dat hij hoopte dat de verdachte dit soort grappen niet bij hem uithaalt; de verdachte zegt dan dat hij in Ahoy was. De rechtbank leidt daaruit af dat dit nog steeds ging over de brand van de bus van [naam aangever 1] . In reactie op de opmerking over Ahoy schreef [naam 8] vervolgens “Dat had je verteld dat jij het niet deed”, “maar een ander liet doen”. Uit deze berichten blijkt dat [naam 8] wist of in ieder geval er rekening mee hield dat de verdachte achter de brand zat en, belangrijker, dat de verdachte tegen [naam 8] eerder had gezegd dat hij die brandstichting – althans dat soort zaken – door een ander liet doen. Tijdens de eerder genoemde ontmoeting tussen verdachte en aangeefster [naam aangeefster] op 27 april 2018, heeft verdachte volgens aangeefster ook verklaard: "Die brand, je weet dat dat bij mij vandaan komt. Dat is een waarschuwing voor jou". Ook dat past bij een brandstichting die de verdachte heeft laten uitvoeren. Tegenover deze berichten en deze verklaring van aangeefster staat geen overtuigende uitleg van de zijde van de verdachte.
Gelet op het voorgaande – het ontstaan van een brand in een bus die al enige tijd geparkeerd stond, de wegrennende man, de berichten en de verklaring van aangeefster over de ontmoeting op 27 april 2018 – is de rechtbank van oordeel (1) dat de brand het gevolg is van brandstichting en (2) dat het de verdachte moet zijn geweest die de brand heeft gesticht, dan wel heeft laten stichten als onderdeel van de belaging. Hij is dus of de directe dader of heeft geregeld dat een ander de brand voor hem stichtte. In beide gevallen dient de verdachte te worden aangemerkt als pleger van de brandstichting. Weliswaar is medeplegen niet ten laste gelegd, maar dient de verdachte, in de hiervoor geschetste omstandigheden ook als hij de brand door een ander heeft laten stichten terwijl hij zichzelf van een alibi heeft (proberen te) voorzien, als pleger te worden beschouwd.
De brandstichting van 8 mei 2018
Door [naam aangever 2] is aangifte gedaan van brandstichting op 8 mei 2018 omstreeks 00:30 uur aan zijn bedrijfsvoertuig. Uit het rapport van de forensische opsporing is gebleken dat de brand het gevolg was van brandstichting. De verdachte heeft ontkend dat hij het bedrijfsvoertuig in brand heeft gestoken. Daar staat tegenover dat mevrouw [naam 9] , de vrouw van aangever [naam aangever 2] , op 22 juni 2018 een bedreigend bericht heeft ontvangen van het valse Facebookaccount [naam 6] . In dat bericht wordt gerefereerd aan de brand. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat het Facebookaccount van [naam 6] te herleiden is naar de bij de verdachte aangetroffen mobiele telefoon van het merk Huawei. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat hij mevrouw [naam 9] ervan verdacht aangeefster [naam aangeefster] te hebben opgestookt om de relatie met hem te beëindigen. Dat plaatst deze brandstichting in een stalkingspatroon. De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 mei 2018 brand heeft gesticht aan het voertuig van [naam aangever 2] .
Dat de verdachte niet aan de door de getuigen opgegeven signalementen voldoet, doet daar niet aan af, nu de opgegeven signalementen de verdachte niet uitsluiten. Bovendien hebben de getuigen de dader in het donker waargenomen, waardoor de signalementen af kunnen wijken.
4.1.3.
Conclusies
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en met name de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [naam aangeefster] sprake is geweest. Feit 1 is daarmee wettig en overtuigend bewezen. Onderdeel van die inbreuk op haar levenssfeer zijn de beide brandstichtingen die tevens als feit 2 en 3 bewezen zijn. De onderlinge samenhang tussen de bewijsmiddelen van de afzonderlijke belagingshandelingen – de verklaringen van aangevers, de berichten, de sponzen en de brandstichtingen – verstrekt naar het oordeel van de rechtbank de overtuigingskracht van de afzonderlijke bewijsmiddelen en sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de verdachte de feiten heeft begaan op de wijze zoals hierna verwoord.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in
de periode van01 februari 2018 tot en met 21 januari 2019 te
[plaats 2] en/of [plaats 1] , gemeente Nissewaard,
in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] ,
door
- die [naam slachtoffer] middels meerdere valse facebookaccounts
een groot aantal berichten te sturen en
- die [naam slachtoffer] een grootaantal whatsappberichten te sturen
en
- een (groot) aantal sponzen en gebakken sponzen in de voortuinen
en/of de nabijheid van de woning van de moeder van die [naam slachtoffer] te plaatsen, zodat de
honden van
die [naam slachtoffer] deze zouden opeten en
- meerdere kennissen en/of familieleden van die [naam slachtoffer]
middels meerdere valse facebookaccounts een (groot) aantal
berichten te sturen
- voertuigen toebehorende aan
kennissen van die [naam slachtoffer] in de brand te steken,
met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
2.
hij op 25 februari 2018 te [plaats 1] , gemeente Nissewaard
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een
brandbare stof en/of
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief (voorwerp) aan
te steken en/of tot ontploffing te brengen in de nabijheid van een
bedrijfsvoertuig (Iveco 35S13, kenteken: [kentekennummer 1]
ten gevolge waarvan datbedrijfsvoertuig (Iveco 35S13, kenteken:
geheel is verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfsvoertuig en zich in de
nabijheid van dat voertuig bevindende goederen, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, te duchten was.
3
hij op 8 mei 2018 te [plaats 1] , gemeente Nissewaard
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een
brandbare stof in de nabijheid van een
bestelauto (Iveco 50c18v Euro 4, kenteken [kentekennummer 2]
ten gevolge waarvan diebestelauto (Iveco 50c18v Euro 4, kenteken
geheel is verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde bestelauto en zich in
de nabijheid van die auto bevindende goederen, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
belaging;
2.
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
3.
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan de stalking van zijn ex-vriendin. Nadat de aangeefster hun relatie had beëindigd en verdachte had duidelijk gemaakt geen contact meer met hem te willen, heeft de verdachte haar via whatsapp en via valse facebookaccounts bedreigende berichten gestuurd. Ook heeft verdachte contact gezocht met familie en vrienden van aangeefster om zo met haar in contact te komen. Zij hebben eveneens bedreigende berichten via valse facebookaccounts ontvangen. Daarnaast heeft verdachte tweemaal (gebakken) sponzen in de tuin gelegd, met het gevaar dat haar huisdieren die zouden eten als gevolg waarvan zij zouden kunnen komen te overlijden.
Verdachte heeft bovendien twee bedrijfsvoertuigen van kennissen van aangeefster in brand gestoken, waardoor die voertuigen en de inhoud daarvan compleet zijn verwoest. Dit is enerzijds als onderdeel van de stalking te beschouwen maar anderzijds vormen deze brandstichtingen ook separate strafbare feiten waarvan die kennissen het slachtoffer zijn geworden.
Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [naam aangeefster] . Door de bedrijfsvoertuigen van aangevers [naam aangever 2] en [naam aangever 1] in brand te steken, heeft hij niet alleen voor gevoelens van angst en onrust gezorgd bij deze aangevers en hun gezinnen, maar heeft hij tevens hun kostwinning in gevaar gebracht. De grote gevolgen die de handelingen van de verdachte hebben blijken ook uit de op de terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 april 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 24 januari 2019 een advies en op 16 april 2019 een rapport over de verdachte opgemaakt. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met aangeefster [naam aangeefster] .
Psycholoog drs. J. Yntema heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 25 maart 2019. In dit rapport schrijft de psycholoog dat de houding van verdachte imponeert als dusdanig eenzijdig positief dat het buitenproportioneel aanvoelt en doet denken aan een narcistische afweer. Geconcludeerd wordt echter dat er bij de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten geen sprake was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gelet op de impact en de intensiteit van de feiten acht de rechtbank een hogere straf dan de eis van de officier van justitie passend en geboden.
Nu de reclassering begeleiding noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren opgelegd, inhoudende:
- een gebiedsgebod voor het gebied tussen en in de straten [straat 1] , [straat 4] , [straat 5] , [straat 6] en [straat 7] te [plaats 1] ; en
- een contactverbod met:
- [naam aangeefster] ;
- [naam aangever 1] ;
- [naam 7] ;
- [naam aangever 2] ; en
- [naam 9] .
Verdachte heeft op geen enkele wijze blijk gegeven van inzicht in het effect van zijn handelen, daarom moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de aangevers. Daarom wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de twee in beslag genomen mobiele telefoons van het merk Samsung en Huawei te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen mobiele telefoons zullen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Het onder feit 1 bewezen feit is met behulp van deze voorwerpen begaan.

9.Vorderingen benadeelde partijen

9.1.
Inleiding
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
Benadeelde partij
voor feit
gevorderd bedrag
[naam benadeelde 1]
1
€ 2.275,-, aan immateriële schade vermeerderd met wettelijke rente;
[naam benadeelde 2]
2
€ 250,- aan materiële schade en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
[naam benadeelde 3]
3
€ 16.894,41 aan materiële schade en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
9.2.
Standpunt verdediging
Het standpunt van de verdediging is als volgt:
  • de vordering van [naam benadeelde 1] dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de gevorderde immateriële schade niet is onderbouwd met medische stukken;
  • de vordering van [naam benadeelde 2] ten aanzien van de immateriële schade dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard, bij gebreke aan voldoende onderbouwing;
  • ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 3] is de hoogte van de gevorderde materiële schade betwist. Het vaststellen van de dagwaarde van de auto is onvoldoende onderbouwd. De kosten van de huurauto kunnen niet op verdachte worden afgewenteld. Daarnaast kan niet worden vastgesteld of de goederen in de auto daadwerkelijk zijn beschadigd. De vordering is ten aanzien van de immateriële schade ook onvoldoende onderbouwd.
  • voor alle vorderingen wordt het causale verband tussen het betreffende strafbare feit en de schade betwist.
9.3.
Beoordeling
Vordering [naam benadeelde 1]
De rechtbank stelt voorop dat het ontbreken van een psychiatrische rapportage ter onderbouwing aan een vordering tot immateriële schade toewijzing niet in de weg staat. Gelet op de aard van het feit en de impact die het feit heeft gehad, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaring, is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door feit 1 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met niet ontvankelijk verklaring van hetgeen meer is gevorderd. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 januari 2019.
Vordering [naam benadeelde 2]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door feit 2 rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdediging niet is betwist, zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
Ondanks betwisting door de verdediging van de vordering ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 februari 2018.
Vordering [naam benadeelde 3]
De dagwaarde van de auto is blijkens de bijlagen bij de vordering gebaseerd op een taxatierapport. Uit dit rapport blijkt dat er recent een nieuwe motor in het voertuig is geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat de dagwaarde van de auto daarmee aannemelijk is gemaakt en ondanks betwisting door de verdediging genoegzaam is onderbouwd. Ten aanzien van de overige posten in de vordering is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door feit 3 rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd. De vordering zal, ondanks betwisting door de verdediging, worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde BTW kosten ten aanzien van de huurauto. De BTW kan [naam benadeelde 3] als ondernemer immers terugvorderen van de fiscus en bij gebreke van een toelichting daarop moet aangenomen worden dat dit inmiddels al is gedaan.
Ondanks betwisting door de verdediging van de vordering ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 mei 2018.
Proceskosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door elk van de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de volgende schadevergoeding betalen:
- aan benadeelde partij [naam benadeelde 1] € 1500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
- aan benadeelde partij [naam benadeelde 2] € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
- aan benadeelde partij [naam benadeelde 3] € 16.386,41, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 57, 157, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt en zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering zal geven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden in het gebied tussen en in de straten [straat 1] , [straat 4] , [straat 5] , [straat 6] en [straat 7] te [plaats 1] ;
2. zich te onthouden van direct of indirect contact met
- [naam aangeefster] ;
- [naam aangever 1] ;
- [naam 7] ;
- [naam aangever 2] ; en
- [naam 9] ;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
- mobiele telefoon van het merk Samsung;
- mobiele telefoon van het merk Huawei;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], een bedrag van
€ 1500,- (zegge: vijftienhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met niet-ontvankelijk verklaring van het resterende deel van de vordering van deze benadeelde partij;
aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], een bedrag van
€ 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit € 250,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 3], te betalen een bedrag
van € 16.386,41 (zegge: zestienduizenddriehonderdzesentachtig euro en éénenveertig cent), bestaande uit € 15.886,41 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met afwijzing van het deel van de vordering van deze benadeelde partij dat ziet op de BTW;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat te betalen:
ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen € 1500,- (zegge: vijftienhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1500,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen;
ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 750,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen;
ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen € 16.386,41 (zegge: zestienduizenddriehonderdzesentachtig euro en éénenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 16.386,41 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 116 (honderdzestien) dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichtingen niet op;
verstaat dat betaling aan elk van de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door elk van de benadeelde partijen voor zich gemaakt, tot op heden aan de zijde van elk van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. Ch. Vogtschmidt en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks 01 februari 2018 tot en met 21 januari 2019 te
[plaats 2] en/of [plaats 1] , gemeente Nissewaard,
in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer]
,
door
- die [naam slachtoffer] middels een of meerdere (valse) facebookaccounts
een (groot) aantal berichten te sturen en/of
- die [naam slachtoffer] een (groot) aantal whatsappberichten te sturen
en/of
- een (groot) aantal sponzen en/of gebakken sponzen in de voortuinen
en/of de nabijheid van de woning van die [naam slachtoffer] en/of de
woning van de moeder van die [naam slachtoffer] te plaatsen, zodat de
honden van Die [naam slachtoffer] deze zouden opeten en/of
- een of meerdere kennissen en/of familieleden van die [naam slachtoffer]
middels een of meerdere (valse) facebookaccounts een (groot) aantal
berichten te sturen
- een of meerdere voertuigen toebehorende aan een of meerdere
kennissen van die [naam slachtoffer] in de brand te steken,
met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te
doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te [plaats 1] , gemeente Nissewaard
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een
brandbare stof en/of
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief (voorwerp) aan
te steken en/of tot ontploffing te brengen in de nabijheid van een
(bedrijfs)voertuig (Iveco 35S13, kenteken: [kentekennummer 1]
ten gevolge waarvan dat/een (bedrijfs)voertuig (Iveco 35S13, kenteken:
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor dat (bedrijfs)voertuig en/of zich in de
nabijheid van dat voertuig bevindende goederen, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 8 mei 2018 te [plaats 1] , gemeente Nissewaard
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een
brandbare stof en/of
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief (voorwerp) aan
te steken en/of tot ontploffing te brengen in de nabijheid van een
(bestel)auto (Iveco 50c18v Euro 4, kenteken [kentekennummer 2]
ten gevolge waarvan die/een (bestel)auto (Iveco 50c18v Euro 4, kenteken
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde (bestel)auto en/of zich in
de nabijheid van die auto bevindende goederen, in elk geval gemeen
gevaar voor
goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )