ECLI:NL:RBNNE:2020:1229

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
C/17/169908 / HA ZA 19-229
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening door Prorail B.V. voor spoorverdubbeling tussen Zuidhorn en Hoogkerk

In deze zaak heeft Prorail B.V. een vervroegde onteigening aangevraagd voor de onroerende zaak van gedaagden, gelegen aan de Hogeweg te [woonplaats], in het kader van de aanleg van een extra spoor tussen Zuidhorn en Hoogkerk. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 18 maart 2020 vonnis gewezen in deze onteigeningsprocedure. Prorail heeft de noodzaak tot onteigening onderbouwd met het tracébesluit Extra Sneltrein Groningen-Leeuwarden, dat op 16 november 2017 door de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is vastgesteld. Dit tracébesluit heeft geleid tot de aanwijzing van de woning van gedaagden als te amoveren bouwwerk. Gedaagden hebben tegen dit tracébesluit beroep ingesteld, maar dit beroep is ongegrond verklaard door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 februari 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Prorail voldoende serieuze pogingen heeft ondernomen om tot een minnelijk overleg te komen met gedaagden, maar dat deze pogingen niet hebben geleid tot overeenstemming. Gedaagden hebben alle aanbiedingen van Prorail afgewezen, omdat zij op de huidige locatie willen blijven wonen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitvoering van het tracébesluit en dat de veiligheid van de spoorwegovergang aan de Hogeweg in het geding is. De rechtbank heeft de vordering tot vervroegde onteigening toegewezen en het door Prorail aan gedaagden te betalen voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 212.500,00, gelijkelijk verdeeld tussen gedaagden. De rechtbank heeft ook bepaald dat Prorail geen nadere zekerheid behoeft te stellen ten behoeve van de betrokken partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/17/169908 / HA ZA 19-229
Vonnis van 18 maart 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. H.X. Botter te Breda,
tegen

1.[gedaagde sub 1 (X)] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.T. Fuller te Zwolle.
Eiseres zal hierna Prorail worden genoemd. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1 (X)] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de akte van depot van Prorail;
- de conclusie van antwoord;
- de akte van 22 januari 2020 van Prorail;
- het pleidooi gehouden op 5 februari 2020;
- de pleitnotities van de zijde van Prorail;
- de pleitnotities van (de zijde van) [gedaagden] ;
- de aantekeningen van de griffier van het op 5 februari 2020 gehouden pleidooi.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Prorail is voornemens om tussen Zuidhorn en Hoogkerk (in de gemeente Westerkwartier) een extra spoor aan te leggen. De huidige spoorcapaciteit tussen Groningen en Leeuwarden is onvoldoende om de totale reizigersstroom afdoende te kunnen afwikkelen. Tussen Zuidhorn en Hoogkerk bevindt zich op dit moment één spoor zodat treinen elkaar niet kunnen passeren en op elkaar moeten wachten, met vertragingen, te korte overstaptijden, gemiste aansluitingen en een lagere betrouwbaarheid van de dienstregeling tot gevolg. Prorail heeft de verwachting dat in de toekomst steeds meer mensen gebruik zullen gaan maken van de trein, waardoor de problemen in de loop der tijd nijpender zullen worden. Op het traject tussen Zuidhorn en Hoogkerk wordt aan de zuidzijde van het bestaande spoor een tweede spoor aangelegd. Als gevolg van deze spoorverdubbeling dient de spoorwegovergang aan de [adres] te worden aangepast (hierna: het werk).
2.2.
[gedaagden] woont aan de Hogeweg 14 te [woonplaats] , ter hoogte van vorengenoemde spoorwegovergang.
2.3.
Bij besluit van 16 november 2017 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) het tracébesluit Extra Sneltrein Groningen-Leeuwarden (ESGL) (hierna: het tracébesluit) vastgesteld. In het tracébesluit zijn de woning en het bijgebouw aan de [adres] (lees: [woonplaats] , aanvulling rechtbank) als te amoveren bouwwerken aangewezen.
2.4.
[gedaagden] heeft tegen het tracébesluit beroep ingesteld. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak van
20 februari 2019 (zaaknummer: 201709727/1/R3, ECLI:NL:RVS:2019:537) het beroep van [gedaagden] ongegrond verklaard. Ten aanzien van de stelling van [gedaagden] dat de communicatie in het voortraject onvoldoende duidelijk en open was en dat zijn belang onvoldoende is betrokken bij de besluitvorming heeft de Afdeling het volgende - voor zover van belang - geoordeeld:
"52.2. De Afdeling stelt vast dat in 2014 al contact is gelegd met [appellant sub 6]
(lees: [gedaagden] , aanvulling rechtbank)over de mogelijkheid van een nieuwe haakse overweg en het amoveren van de woning. Dat wordt op zich ook niet door [appellant sub 6] bestreden.
Zoals hiervoor reeds in 9.2 is overwogen, is de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd en is [appellant sub 6] in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen tegen het ontwerptracébesluit. Hij heeft dit ook gedaan.
De wijze waarop naar de stelling van [appellant sub 6] voor het overige geen of te weinig informatie door de projectorganisatie is verstrekt, kan niet afdoen aan de omstandigheid dat de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd.
(…)
53.2.
De Afdeling overweegt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de geringe afstand tussen de woning [adres] en het spoor, het belang van de veiligheid zich ertegen verzet dat [appellant sub 6] in de woning blijft wonen.
53.3.
Uit het voorgaande volgt dat voorafgaand aan het tracébesluit overleg heeft plaatsgevonden over een oplossing voor [appellant sub 6], het zoeken naar een andere woning, en dat voorts ook een andere oplossing is onderzocht, namelijk het verplaatsen van de bestaande woning. [appellant sub 6] heeft zelf aangevoerd dat hij geen gebruik wenst te maken van deze oplossingen. Voorts is hem het voorstel gedaan om de werkzaamheden gefaseerd uit te voeren, zodat [appellant sub 6] nog een aantal jaren in de woning kan wonen, maar daar heeft hij niet op gereageerd. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris wat de woning van [appellant sub 6] betreft de daarbij betrokken belangen niet op een evenwichtige wijze heeft afgewogen.
Herhaling zienswijzen
54. Voor zover [appellant sub 6] voor het overige verwijst naar zijn zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de bij het tracébesluit behorende Nota van antwoord op ontwerptracébesluit ESGL is ingegaan op de zienswijzen. [appellant sub 6] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het tracébesluit onjuist zou zijn."
2.5.
Het tracébesluit is inmiddels onherroepelijk geworden.
2.6.
Prorail is een administratieve onteigeningsprocedure gestart, door indiening van het verzoek aan de Kroon tot het aanwijzen ter onteigening van (kortweg) de woning en het perceel van [gedaagden] , om de uitvoering van tracébesluit mogelijk te maken. In het kader van de voorbereiding van het Koninklijk Besluit hebben de uitgewerkte plannen met de daarbij behorende kaarten en grondtekeningen van 28 februari 2019 tot en met 10 april 2019 bij de gemeente Westerkwartier te Leek ter inzage gelegen.
2.7.
Bij Koninklijk Besluit van 16 september 2019, nummer 2019001862, gepubliceerd in de Staatscourant van 26 september 2019, nummer 52724 (hierna: het KB), is op grond van artikel 72a van de Onteigeningswet (hierna: Ow) besloten voor de realisatie van het project ESGL, gedeelte tussen km 70.850 en km 71.100, dat onder meer voorziet in spoorverdubbeling en de aanpassing van de huidige overweg aan de [adres] , met bijkomende werken, in de gemeente Westerkwartier, ten name van Prorail ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaak in de gemeente Westerkwartier aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 63 Ow in de gemeente Westerkwartier en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die is vermeld op de bij dit KB behorende lijst. De Kroon heeft in het KB naar aanleiding van de zienswijze van [gedaagden] het volgende - voor zover van belang - overwogen:
"Ad 1.1, 1.2 en 1.3
Deze onderdelen zien op de noodzaak tot de aanleg van het werk ter plaatse van de onroerende zaak
van reclamanten
(lees: [gedaagden] , aanvulling rechtbank)en de keuze uit mogelijke alternatieven. Daarmee zijn deze onderdelen planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Tracéwet aan de orde gesteld worden. Reclamanten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De noodzaak van het onderhavige plan van het werk is in het kader van die procedure al bepaald en vastgesteld en staat ons derhalve niet meer ter beoordeling.
(…)
Ad 1.4
(…)
Anders dan reclamanten stellen zien Wij gelet op de overgelegde stukken en de verstrekte informatie,
geen reden om te oordelen dat de verzoeker geen serieuze onderhandelingen met hen heeft gevoerd.
Verzoeker heeft enerzijds getracht om de onroerende zaak die nodig is voor de aankoop van het tracé
minnelijk te verwerven. Anderzijds heeft verzoeker samen met reclamanten en andere overheden de
mogelijkheid van andere oplossingen in de vorm van verplaatsing van hun woning naar een andere
locatie en voortgezet gebruik bij een gefaseerde uitvoering onderzocht. Reclamanten hebben zowel de
biedingen in geld alsmede de door verzoeker aangedragen alternatieven afgewezen, omdat er in hun
beleving nog andere opties waren in de wijze van planuitvoering waarbij hun woning behouden zou
kunnen blijven.
Verzoeker heeft vanaf januari 2015 regelmatig met reclamanten of hun adviseurs overleg gevoerd en
partijen hebben hierover gecorrespondeerd. Van de besprekingen zijn verslagen gemaakt. Verzoeker
heeft reclamanten voorafgaand aan de indiening van het onderhavige verzoek om onteigening bij
brieven van 7 november 2017 en 23 november 2018 biedingen gedaan gericht op de aankoop van de
onroerende zaak. Deze biedingen zijn gesplitst en, na voorafgaande taxatie, op onteigeningsbasis
gedaan. Reclamanten hebben deze biedingen afgewezen zonder met een tegenvoorstel te komen.
Verzoeker heeft daarnaast gezocht naar alternatieve oplossingen om met reclamanten tot overeen
stemming te komen. Verzoeker heeft vanaf de zomer van 2017 met reclamanten gesproken over de
verplaatsing van de woning naar een aangrenzend perceel. Verzoeker heeft dit ook voorgelegd aan de
gemeente Zuidhorn. Op 22 januari 2018 heeft de gemeenteraad van Zuidhorn (thans Westerkwartier)
het voorstel tot verplaatsing van de woning behandeld. De raad heeft ingestemd met het voorstel en
tevens besloten opdrachtgever en risicodrager te worden van de verplaatsing. Daarnaast zou de
gemeente ook financieel bijdragen aan de verplaatsing. Reclamant [gedaagde sub 1 (X)] heeft tijdens een
overleg van 1 februari 2018 kenbaar gemaakt dat deze optie niet meer aan de orde is omdat ze op de
huidige locatie een unieke binding met het spoor hebben, dat zij grond en steen gebonden zijn en op
deze plek willen blijven wonen. Reclamanten hebben bij e-mail van 3 april 2018 bevestigd dat ze in
hun huis willen blijven wonen en de optie van een mogelijke verplaatsing van de woning hiermee is
komen te vervallen. Verzoeker heeft vervolgens nog voorgesteld dat reclamanten hun woning verkopen aan verzoeker en dat deze de woning dan in gebruik geeft aan reclamanten waarbij deze dan
door een gefaseerde uitvoering nog een aantal jaren in de woning kunnen blijven wonen. Reclamanten hebben ook deze optie afgewezen.
Het vorenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de
start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende en serieuze pogingen heeft ondernomen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Hierbij nemen Wij in aanmerking dat reclamanten blijven vasthouden aan de gedachte dat zij in het spoorhuis op de bestaande locatie willen blijven wonen. Dientengevolge hebben reclamanten ieder voorstel in geld of voorstellen om te komen tot andere oplossingen afgewezen. Reclamanten wilden alleen praten over een andere wijze van planuitvoering waarbij zij in hun woning op de huidige locatie kunnen blijven wonen. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat de verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.
Het overleg met reclamanten zal worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden."
2.8.
Ten behoeve van de onderhavige werkzaamheden dient Prorail te beschikken over het navolgende perceel, eigendom van [gedaagde sub 1 (X)] en [gedaagde sub 2] , ieder voor de helft en genoemd op de lijst behorend bij het KB:
- kadastraal bekend gemeente Aduard:
Oppervlakte (m2)
Grondplan nr. Sectie Nr. en omschrijving te onteigenen
[sectienummer] (wonen [sectienummer]
erf - tuin)
2.9.
Uit onderzoek van het Kadaster is gebleken dat het perceel qua oppervlakte groter is dan in de openbare registers was vermeld. Naar aanleiding van dit onderzoek is de oppervlakte gecorrigeerd naar 1.107 m2. Door deze correctie is het perceel in het systeem van het Kadaster omgenummerd en heeft het nu de kadastrale vermelding gemeente Aduard, [sectienummer] .
2.10.
Het perceel is belast met een recht van hypotheek ten gunste van Achmea Bank N.V. te Tilburg. Het perceel is voorts belast met een opstalrecht nutsvoorzieningen ten name van de gemeente Westerkwartier, betreffende het in eigendom hebben en houden van een individueel behandelingssysteem voor afvalwater met toebehoren. Daarnaast rust op het perceel ten name van de gemeente Westerkwartier een erfdienstbaarheid, inhoudende het recht van deze gemeente, het Waterschap Noorderzijlvest te Groningen en het Wetterskip Fryslân te Leeuwarden en/of door hen aan te duiden derden om het dienende erf te betreden teneinde het gedeelte van het perceel waarop het recht van opstal is gevestigd te bereiken met de nodige vervoermiddelen, materialen en werktuigen - zulks op een in redelijk overleg met de eigenaar van het dienende erf te bepalen wijze -, alsmede het recht werkzaamheden op de werkstrook waarop het recht van opstal is gevestigd, te kunnen verrichten. Tot slot rust op het perceel een kwalitatieve verplichting ter nakoming van de eigenaar jegens de gemeente Westerkwartier, inhoudende de verplichting van de eigenaar van het registergoed om zich behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente te onthouden van elke handeling waardoor de goede werking van het werk en toebehoren kan worden belet of belemmerd dan wel waardoor gevaar kan ontstaan voor personen of goederen en/of in, op of boven de werkstrook geen bouwwerk op te richten, geen goederen op te slaan, geen gesloten wegdek aan te brengen, geen ontgrondingen te verrichten, geen rioleringen dan wel leidingen of kabels aan te leggen, geen bomen, diep-wortelende struiken of planten aan te brengen, geen voorwerpen de grond in te drijven, noch aan een derde toestemming te verlenen tot zulke handelingen.
2.11.
Een viertal entiteiten, te weten Loonbedrijf [(X)] B.V. te [woonplaats], [(X)] Holding B.V. te [woonplaats], [(X)] Integrity Monitoring Agency te [woonplaats] en Kerkgenootschap Evangelische Maranatha Gemeente te Zuidhorn, gebruiken [adres] te [woonplaats] als postadres.
2.12.
Aan Achmea Bank N.V., Gemeente Westerkwartier, Wetterskip Fryslân, Waterschap Noorderzijlvest, Loonbedrijf [(X)] B.V. te [woonplaats], [(X)] Holding B.V. te [woonplaats], [(X)] Integrity Monitoring Agency te [woonplaats] en Kerkgenootschap Evangelische Maranatha Gemeente te Zuidhorn is op 7 respectievelijk 8 november 2019 een afschrift van de onderhavige dagvaarding betekend.
2.13.
De betekeningen hebben tijdig plaatsgevonden.
2.14.
Prorail heeft op 22 mei 2019 op de voet van artikel 54a en volgende Ow ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend, tot benoeming van een rechter-commissaris en één of meer deskundigen in oneven getale ten behoeve van een vervroegde opneming van de ligging en gesteldheid van de onroerende zaak in het kader van onteigening en tot bepaling van een datum en tijdstip waarop de opneming zal plaatsvinden.
2.15.
Bij beschikking van 27 juni 2019 heeft de rechtbank drie deskundigen (te weten mr. J. Berkvens, mr. H.J.A. van Hoogmoed en B. van Hasselt) en een rechter-commissaris benoemd en de datum en plaats voor de plaatsopneming bepaald op 11 september 2019. De plaatsopneming, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, heeft ook op die dag plaatsgevonden.
2.16.
De bescheiden als bedoeld in artikel 54h juncto artikel 23 Ow zijn tijdig ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd.

3.De vorderingen

3.1.
Prorail heeft - samengevat - gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
ten name van Prorail bij vervroeging de onteigening uitspreekt van voornoemd perceel, totaal groot 00.11.07 ha, vrij van alle lasten en rechten;
het door Prorail aan [gedaagde sub 1 (X)] en [gedaagde sub 2] te betalen voorschot bepaalt op 100% van de aan hen gezamenlijk aangeboden schadeloosstelling ten bedrage van
€ 212.500,00, gelijkelijk tussen hen verdeeld;
3. het door Prorail aan de gemeente Westerkwartier te betalen voorschot bepaalt op 100% van de aan haar aangeboden schadeloosstelling van € 0,00;
4. het door Prorail aan Wetterskip Fryslân te betalen voorschot bepaalt op 100% van de aan haar aangeboden schadeloosstelling van € 0,00;
5. het door Prorail aan Waterschap Noorderzijlvest te betalen voorschot bepaalt op 100% van de aan haar aangeboden schadeloosstelling van € 0,00;
6. het door Prorail aan Loonbedrijf [(X)] B.V., [(X)] Holding B.V., de eenmanszaak [(X)] Integrity Monitoring Agency en het kerkgenootschap Evangelische Maranatha Gemeente te betalen voorschot bepaalt op 100% van de aan haar aangeboden schadeloosstelling van € 0,00;
7. bepaalt dat Prorail gegeven de bepaling van het voorschot op 100% van de aangeboden bedragen in verband met de onteigening van voornoemd perceel, geen nadere zekerheid behoeft te stellen ten behoeve van [gedaagde sub 1 (X)] [gedaagde sub 2] , de gemeente Westerkwartier, Wetterskip Fryslân, Waterschap Noorderzijlvest, Loonbedrijf [(X)] B.V., [(X)] Holding B.V., de eenmanszaak [(X)] Integrity Monitoring Agency en het kerkgenootschap Evangelische Maranatha Gemeente;
8. indien [gedaagde sub 1 (X)] en [gedaagde sub 2] het bij dagvaarding aan hen gedane aanbod aanvaarden, de uiteindelijk aan hen toekomende schadeloosstelling vaststelt op € 212.500,00, gelijkelijk tussen hen verdeeld, en het voornoemde bedrag derhalve niet als voorschot toekent;
9. indien de gemeente Westerkwartier het bij dagvaarding aan haar gedane aanbod aanvaardt, de uiteindelijke aan haar toekomende schadeloosstelling vaststelt op
€ 0,00 en het voornoemde bedrag derhalve niet als voorschot toekent;
10. indien Wetterskip Fryslân het bij dagvaarding aan haar gedane aanbod aanvaardt, de uiteindelijke aan haar toekomende schadeloosstelling vaststelt op € 0,00 en het voornoemde bedrag derhalve niet als voorschot toekent;
10. indien Waterschap Noorderzijlvest het bij dagvaarding aan haar gedane aanbod aanvaardt, de uiteindelijke aan haar toekomende schadeloosstelling vaststelt op
€ 0,00 en het voornoemde bedrag derhalve niet als voorschot toekent;
12. indien Loonbedrijf [(X)] B.V. het bij dagvaarding aan haar gedane aanbod aanvaardt, de uiteindelijke aan haar toekomende schadeloosstelling vaststelt op
€ 0,00 en het voornoemde bedrag derhalve niet als voorschot toekent;
13. indien [(X)] Holding B.V. het bij dagvaarding aan haar gedane aanbod aanvaardt, de uiteindelijke aan haar toekomende schadeloosstelling vaststelt op
€ 0,00 en het voornoemde bedrag derhalve niet als voorschot toekent;
14. indien [(X)] Integrity Monitoring Agency het bij dagvaarding aan haar gedane aanbod aanvaardt, de uiteindelijke aan haar toekomende schadeloosstelling vaststelt op € 0,00 en het voornoemde bedrag derhalve niet als voorschot toekent;
14. indien het kerkgenootschap Evangelische Maranatha Gemeente het bij dagvaarding aan haar gedane aanbod aanvaardt, de uiteindelijke aan haar toekomende schadeloosstelling vaststelt op € 0,00 en het voornoemde bedrag derhalve niet als voorschot toekent;
14. indien één van de in de dagvaarding genoemde (rechts)personen het aan hem of haar gedane aanbod niet aanvaardt, het bedrag der uiteindelijke schadeloosstelling voor de desbetreffende (rechts)persoon nader bij vonnis vaststelt;
14. bepaalt dat het bijkomende aanbod door Prorail gestand moet worden gedaan;
14. bepaalt dat het in de procedure met rekestnummer C/17/167150/HA RK 19-69 uit te brengen voorlopig oordeel heeft te gelden als (concept) deskundigenrapport in de onderhavige procedure;
14. ingevolge artikel 54j Ow de data voor nederlegging van het (concept) deskundigen-rapport vaststelt;
14. de nieuws- of advertentiebladen aanwijst, waarin het vonnis bij uittreksel door de griffier van de rechtbank zal worden geplaatst.
3.2.
Prorail heeft aangevoerd dat zij er ondanks genoegzame pogingen niet in is geslaagd om de ter onteigening aangewezen onroerende zaak in der minne te verkrijgen en dat zij ter schadeloosstelling aan [gedaagde sub 1 (X)] en [gedaagde sub 2] een bedrag van € 212.500,00, gelijkelijk tussen hen verdeeld, heeft aangeboden. Dit bedrag bestaat uit € 173.900,00 vermogensschade, € 13.400,00 inkomensschade en € 25.200,00 bijkomende schade. Prorail heeft daarnaast aangeboden om door [gedaagden] gemaakte deskundigenkosten te vergoeden, mits deze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Verder heeft Prorail een bijkomend aanbod gedaan, inhoudende dat [gedaagden] tot uiterlijk één jaar na de datum waarin de vervroegde onteigening wordt uitgesproken het voortgezet gebruik op basis van een nader te sluiten overeenkomst om niet mag hebben van de woning. Onderdeel van de overeenkomst zal zijn dat Prorail desgewenst de achtertuin van de woning mag betreden en aldaar werkzaamheden mag uitvoeren.
3.3.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van Prorail dan wel tot afwijzing van de vordering van Prorail, met veroordeling van Prorail in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

het standpunt van [gedaagden]

4.1.
heeft - samengevat - gesteld dat het KB in strijd met de beginselen van een zorgvuldige motivering en een goede belangenafweging tot stand is gekomen. Volgens [gedaagden] is in het KB voorbij gegaan aan zijn zienswijzen dat er geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden en dat het nut en de noodzaak voor de onteigening ontbreken. Daarnaast is het KB niet juist, onvolledig en onzorgvuldig gemotiveerd. Op grond hiervan moet, aldus [gedaagden] , Prorail niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Ten aanzien van de onderhandelingen heeft [gedaagden] gesteld dat het overleg tussen hem en Prorail niet op een regeling in der minne was gericht. Het was alleen gericht op het amoveren van de woning (optie 1) en niet op de mogelijkheid waarbij de woning zou blijven bestaan en er 30% van de grond zou worden aangekocht (optie 2). Volgens [gedaagden] was het overleg een vorm van dwaling en misbruik van omstandigheden. Van onderhandelingen over de verwerving van het perceel is geen sprake geweest. Verder heeft [gedaagden] gesteld dat de rechtbank dient te beoordelen of er nog een noodzaak bestaat voor het onteigenen van het perceel. Het tracé voor de extra sneltrein is inmiddels op de kavel van Prorail gerealiseerd, zodat er geen nut en/of noodzaak meer is om het perceel van [gedaagden] te onteigenen. Meegewogen moet worden dat er langs het tracé ter hoogte van de woning damwanden zijn aangebracht. Tot slot heeft [gedaagden] gesteld dat het besluit om een spoorwegovergang te projecteren op zijn perceel de minst wenselijke optie is en dat deze buitenproportioneel is.
het standpunt van Prorail
4.2.
Prorail heeft - samengevat - aangevoerd dat uitgegaan dient te worden van de formele rechtskracht van het tracébesluit. De Afdeling heeft reeds geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de huidige uitvoeringsvariant (optie 1.). De keuze voor een bepaalde uitvoeringsvariant staat in deze onteigeningsprocedure volgens Prorail dan ook niet meer ter discussie. Voorts heeft Prorail aangevoerd dat zij er alles aan heeft gedaan om overeenstemming te bereiken met [gedaagden] en is daarbij steeds rekening gehouden met de belangen van [gedaagden] Gedurende vijf jaren is er veelvuldig overleg gevoerd met [gedaagden] en zijn alle mogelijke voorstellen gedaan, van aanbiedingen in geld, voorstellen tot verplaatsing van de woning en voorstellen tot het gefaseerd aanleggen van het werk. Alle aanbiedingen die in geld zijn gedaan, waren, aldus Prorail, gericht op de aankoop van het gehele perceel. [gedaagden] heeft alle aanbiedingen structureel van de hand gewezen, omdat hij op de huidige locatie wil blijven wonen. Vanwege veiligheidsoverwegingen is het niet mogelijk om op de huidige locatie in de woning te blijven wonen. De door [gedaagden] genoemde optie 2 is volgens Prorail nimmer met [gedaagden] besproken. Tot onderhandelingen over de hoogte van de schadeloosstelling is het niet gekomen, omdat [gedaagden] nooit een standpunt heeft ingenomen over de hoogte daarvan. Voorts heeft Prorail aangevoerd dat de onteigening urgent is. Dat er als noodoplossing tijdelijk een damwand is geslagen, laat onverlet dat het werk ter plaatse van het perceel van [gedaagden] zal worden uitgevoerd en dat de onteigening noodzakelijk is.
de vordering tot onteigening
4.3.
Het perceel waarvan onteigening wordt gevorderd, betreft het in het KB aangewezen perceel.
4.4.
[gedaagden] heeft als verweren tegen de titel tot onteigening aangevoerd dat er geen noodzaak (meer) bestaat voor de onteigening van het perceel en dat Prorail geen serieuze onderhandelingen met hem heeft gevoerd.
4.5.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder: HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:7), dient bij de beoordeling van het onderhavige geschil het volgende toetsingskader te worden gehanteerd:
"Rechtmatigheidstoetsing door de onteigeningsrechter
3.4.4.
Ingevolge de taakverdeling tussen de Kroon en de onteigeningsrechter, zoals deze is vormgegeven in de Onteigeningswet en is uitgelegd in de - mede tegen de achtergrond van art. 6 EVRM gevormde - rechtspraak, komt de onteigeningsrechter geen oordeel toe over de doelmatigheid van de voorgenomen onteigening, maar dient hij op een daartoe strekkend verweer wel de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit te toetsen. Deze rechtmatigheidstoets brengt mee dat de onteigeningsrechter, voor zover de stellingen van de te onteigenen partij daartoe aanleiding geven, dient te beoordelen of het desbetreffende besluit overeenkomstig de wet en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Ten aanzien van vragen die betrekking hebben op de noodzaak tot onteigening (…) en de afweging van de betrokken belangen, dient de onteigeningsrechter te beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. In beginsel dient de rechter bij de beantwoording van laatstbedoelde vragen alleen acht te slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht. Voor een zelfstandige beoordeling door de onteigeningsrechter van de noodzaak tot onteigening is echter wel plaats - en in dat geval: naar het tijdstip van zijn uitspraak - indien hetgeen de te onteigenen partij aanvoert over de noodzaak van onteigening, zo dat juist wordt bevonden, meebrengt dat de onteigening, in het licht van na (de goedkeuring van) het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij, in strijd is met het recht omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten over de uitvoering van een bestemmingsplan of enig ander aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering van dat plan.
(Vgl. HR 25 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0336, AD0334 en AG5829, NJ 1988/927, 928 en 930, HR 10 augustus 1994, ECLI:NL:HR:1994:AC1573, NJ 1996/35, HR 2 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:AB7981, NJ 1997/730, HR 9 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4852, NJ 2000/418 en HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:250, NJ 2015/253, rov. 3.5.1 onder c.)."
4.6.
De rechtbank stelt vast dat het overleg waarop [gedaagden] doelt niet het minnelijk overleg als bedoeld in artikel 17 Ow betreft. Het overleg waarop de bezwaren van [gedaagden] zien, betreft het minnelijk overleg vóór het slaan van het KB, namelijk het overleg in de jaren 2014 tot en met 2018. Dit, in de procedure tot de totstandkoming van het KB vereiste minnelijke overleg is niet in de (Onteigenings)wet geregeld. De Kroon hanteert als vast uitgangspunt dat de onteigenaar een serieuze poging moet hebben gedaan tot minnelijke verkrijging van de grond, welk uitgangspunt de Kroon hanteert via de toets of de noodzaak tot onteigening aanwezig is. Onteigening is immers niet noodzakelijk indien de onteigenaar de benodigde onroerende zaak langs minnelijke weg kan verwerven. De toets of dit overleg voldoende serieus is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank een marginale toets naar de omstandigheden ten tijde van de aanwijzing ter onteigening (toetsing ex tunc). Deze geschiedt immers binnen de toets of er sprake is van de noodzaak tot onteigening, terwijl er niet gesteld of gebleken is dat sprake is van gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden na het onteigeningsbesluit. De feiten en omstandigheden waarop [gedaagden] zijn verweer heeft gebaseerd, betreffen geen feiten en/of omstandigheden die zich pas na de totstandkoming van het KB hebben voorgedaan. Het door [gedaagden] gevoerde verweer tast dan ook niet de rechtmatigheid van het KB aan.
4.7.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd tegen de wijze waarop de Kroon de noodzaak om tot onteigening over te gaan heeft beoordeeld. Uitgaande van de daarbij door de rechtbank te hanteren toets (marginale toets ex tunc) ligt in deze zaak aan de rechtbank (slechts) ter beoordeling voor of de Kroon in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat Prorail voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende en serieuze pogingen heeft ondernomen om met [gedaagden] tot overeenstemming te komen. De rechtbank overweegt in dit verband dat bij dit marginale karakter van de toetsing door de rechtbank, niet past dat getuigen worden gehoord, zodat de rechtbank voorbij gaat aan het terzake door [gedaagden] gedane aanbod tot het horen van getuigen. Bij de door de rechtbank te hanteren toets kan de rechtbank slechts acht slaan op de feiten en/of omstandigheden die [gedaagden] bij de Kroon naar voren heeft gebracht. Bij de Kroon heeft [gedaagden] naar voren gebracht dat Prorail niet heeft geprobeerd er met hem uit te komen of te bespreken welke opties er allemaal mogelijk zijn en dat zij nog niet zijn uit onderhandeld.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het oordeel van de Kroon ten aanzien van het minnelijk overleg de (marginale) toets kan doorstaan. De Kroon heeft onder "Ad 1.4" van het KB, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.7. van dit vonnis, uitvoerig uitgelegd waarom hij van oordeel is dat Prorail voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende en serieuze pogingen heeft ondernomen om met [gedaagden] tot overeenstemming te komen. Naar het oordeel van de rechtbank is van een schending van het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel door de Kroon geen sprake. De Kroon heeft dan ook in redelijkheid tot zijn oordeel op dit punt kunnen komen.
4.9.
Ten aanzien van het gevoerde verweer dat er ook overigens geen noodzaak (meer) bestaat voor de onteigening van het perceel overweegt de rechtbank het volgende. Bij de Kroon heeft [gedaagden] naar voren gebracht dat de noodzaak tot de aanleg van het werk ter plaatse van hun woning ontbreekt en dat er nog alternatieven zijn. De Kroon heeft onder "Ad 1.1, 1.2 en 1.3", zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.7. van dit vonnis, geoordeeld dat de noodzaak van het plan van het werk niet meer ter beoordeling staat, omdat dat in de procedure op grond van de Tracéwet al is bepaald en vastgesteld. In die procedure konden de planologische aspecten van het te maken werk aan de orde worden gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook dit oordeel van de Kroon de (marginale) toets doorstaan. Van een schending van het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel door de Kroon is geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat de Kroon in redelijkheid tot zijn oordeel ten aanzien van de noodzaak van de onteigening heeft kunnen komen. Dat het tracé voor de extra sneltrein inmiddels is gerealiseerd en er een damwand is aangebracht, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat er geen nut en/of noodzaak meer is om het perceel van [gedaagden] te onteigenen. Immers, de onteigening van het perceel is (ook) bedoeld om ter plaatse de spoorveiligheid te verbeteren en om de spoorwegovergang aan te passen. [gedaagden] heeft voor het overige geen omstandigheden gesteld die niet ook al bekend waren en/of ter sprake zijn gekomen in de administratieve fase van deze onteigening.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot vervroegde onteigening zal worden toegewezen.
de schadeloosstelling
4.11.
Aangezien [gedaagden] het aanbod niet heeft aanvaard, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 54j in samenhang met artikel 27 Ow aan de reeds benoemde deskundigen opdracht geven tot het begroten van de schadeloosstelling.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat het in de dagvaarding aangeduide, ter onteigening aangewezen perceel dezelfde is als het perceel waarop de onder de feiten vermelde vervroegde descente betrekking had. Een nieuwe datum voor de opneming zal daarom niet worden bevolen.
4.13.
De rechtbank zal het nog door de deskundigen uit te brengen voorlopig oordeel aanmerken als concept-rapport in deze procedure. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld op het concept-deskundigenrapport te reageren, waarna de deskundigen het definitieve rapport dienen op te stellen en te deponeren als nader in het dictum bepaald.
4.14.
De rechtbank zal het voorschot op de schadeloosstelling conform het aanbod van Prorail vaststellen op 100% van de bij dagvaarding aan [gedaagden] aangeboden schadeloosstelling van € 212.500,00.
4.15.
De rechtbank zal het voorschot op de schadeloosstelling conform het aanbod van Prorail vaststellen op (100% van) de bij dagvaarding aan de Gemeente Westerkwartier, Wetterskip Fryslân, Waterschap Noorderzijlvest, Loonbedrijf [(X)] B.V., [(X)] Holding B.V., [(X)] Integrity Monitoring Agency en Kerkgenootschap Evangelische Maranatha Gemeente aangeboden schadeloosstelling van € 0,00.
4.16.
De rechtbank zal voorts toewijzen de in rechtsoverweging 3.1, onder 7 opgenomen vordering dat Prorail geen nadere zekerheid behoeft te stellen ten behoeve van de daar genoemde (rechts)personen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.17.
Verder zal de rechtbank bepalen dat Prorail haar bijkomende aanbod ter zake van het voortgezet gebruik gestand moet doen.
4.18.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
spreekt uit de vervroegde onteigening ten name van Prorail, vrij van alle bestaande lasten en rechten van het volgende perceel, eigendom van [(X)] en [gedaagde sub 2] , ieder voor de helft:
- kadastraal bekend gemeente Aduard:
Oppervlakte (m2)
Grondplan nr. Sectie Nr. en omschrijving te onteigenen
1247 E 624 (thans: 912) 1.107 (wonen 1.107
erf - tuin)
5.2.
bepaalt het door Prorail aan [gedaagden] te betalen voorschot op een bedrag van
€ 212.500,00;
5.3.
bepaalt het door Prorail aan de Gemeente Westerkwartier te betalen voorschot op een bedrag van € 0,00;
5.4.
bepaalt het door Prorail aan Wetterskip Fryslân te betalen voorschot op een bedrag van € 0,00;
5.5.
bepaalt het door Prorail aan Waterschap Noorderzijlvest te betalen voorschot op een bedrag van € 0,00;
5.6.
bepaalt het door Prorail aan Loonbedrijf [(X)] B.V. te betalen voorschot op een bedrag van € 0,00;
5.7.
bepaalt het door Prorail aan [(X)] Holding B.V. te betalen voorschot op een bedrag van € 0,00;
5.8.
bepaalt het door Prorail aan [(X)] Integrity Monitoring Agency te betalen voorschot op een bedrag van € 0,00;
5.9.
bepaalt het door Prorail aan Kerkgenootschap Evangelische Maranatha Gemeente te betalen voorschot op een bedrag van € 0,00;
5.10.
bepaalt dat Prorail, gegeven de bepaling van het voorschot op 100% van de aangeboden bedragen in verband met de onteigening van het onderhavige perceel, geen nadere zekerheid behoeft te stellen ten behoeve van [(X)] , [gedaagde sub 2] , de gemeente Westerkwartier, Wetterskip Fryslân, Waterschap Noorderzijlvest, Loonbedrijf [(X)] B.V., [(X)] Holding B.V., de eenmanszaak [(X)] Integrity Monitoring Agency en het kerkgenootschap Evangelische Maranatha Gemeente;
5.11.
bepaalt dat Prorail haar bijkomende aanbod ter zake van het voortgezet gebruik gestand moet doen;
5.12.
draagt de reeds benoemde deskundigen (te weten mr. J. Berkvens, mr. H.J.A. van Hoogmoed en B. van Hasselt) op de schadeloosstelling te begroten en bepaalt dat het door de deskundigen uit te brengen voorlopige oordeel in deze procedure dient te worden beschouwd als concept-deskundigenrapport;
5.13.
draagt de deskundigen op uiterlijk op
woensdag 13 mei 2020hun concept-rapport aan partijen toe te zenden;
5.14.
bepaalt dat, als partijen op het concept-rapport willen reageren, die reactie uiterlijk op
woensdag 10 juni 2020door de deskundigen moet zijn ontvangen;
5.15.
draagt de deskundigen op uiterlijk op
woensdag 8 juli 2020een ondertekend deskundigenrapport ter griffie van de rechtbank in te leveren;
5.16.
wijst het Dagblad van het Noorden aan als het nieuwsblad waarin overeenkomstig artikel 54 Ow een uittreksel van dit vonnis geplaatst dient te worden;
5.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen, mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Idzenga op 18 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Ambachtsheer. [1]

Voetnoten

1.type: