Uitspraak
zetelende te Weert,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
de zaak, zoals dit tot uitdrukking komt in de samenstelling en de hoogte van de toegekende schadeloosstelling, en de mate waarin een zaak juridisch of anderszins gezien ingewikkeld is een rol.
- a) De aan een onteigeningsbesluit voorafgaande bestuurlijke procedure is een voorbereidingsprocedure, waarop Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit is een procedure die als zodanig losstaat van het geding tot onteigening. De Algemene wet bestuursrecht biedt echter geen mogelijkheid voor een kostenveroordeling in een zodanige procedure.
- b) Het recht van eigendom is een door het EVRM gewaarborgd grondrecht (art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM). Onteigening is een zeer ingrijpend instrument dat de overheid ten dienste staat, hetgeen tot uitdrukking is gebracht in de genoemde bepaling van het Eerste Protocol en in art. 14 van de Grondwet. De procedure ter voorbereiding van een onteigeningsbesluit kan daarom wat betreft de rechtvaardiging van het inschakelen van deskundige bijstand niet zonder meer met andere bestuurlijke voorbereidingsprocedures worden gelijkgesteld. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat – in afwijking van hetgeen in het algemeen geldt bij procedures waarin besluiten van de overheid worden getoetst – de onteigende in de procedure voor de rechtbank waarin het onteigeningsbesluit wordt getoetst, steeds aanspraak kan maken op een kostenvergoeding voor deskundige bijstand in die procedure, ook indien deze niet leidt tot vernietiging van dat besluit.
- c) Het verweer in de bestuurlijke fase staat in een onmiskenbaar rechtstreeks verband met het onteigeningsgeding. De rechtbank mag zelfs in beginsel geen acht slaan op verweren tegen de onteigening die niet in de bestuurlijke fase naar voren zijn gebracht (HR 20 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4852, NJ 2000/418, rov. 4.2.1-4.2.3). Deskundige bijstand in de bestuurlijke fase kan dus noodzakelijk zijn om effectief verweer in rechte te kunnen voeren.
- d) Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 50 lid 4 Ow volgt dat kosten van rechtsbijstand en bijstand door andere deskundigen voor vergoeding in aanmerking komen, ongeacht of die kosten voor of tijdens het onteigeningsgeding voor de rechtbank zijn gemaakt, en dat aan de vergoeding van deze kosten geen nadere eis is gesteld dan dat zij naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid zijn gemaakt (zie daarover nader HR 6 maart 1991, ECLI:NL:HR:1991:AB9358, NJ 1991/818). Deze wetsgeschiedenis laat toe dat ook de kosten van bijstand in de bestuurlijke fase worden aangemerkt als preprocessuele kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
4.Beslissing
6 februari 2015.