ECLI:NL:RBNNE:2019:718

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1638, AWB - 16_1639, AWB - 16 _ 1640
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over naheffingsaanslagen omzetbelasting en vertrouwensbeginsel bij subsidieaanvraag door stichting voor musea

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting, die zich richt op het bevorderen van de kwaliteit van musea in de provincie [X], en de inspecteur van de Belastingdienst. De stichting had subsidie aangevraagd voor haar activiteiten, maar de Belastingdienst legde naheffingsaanslagen op voor de omzetbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013. De rechtbank moest beoordelen of de stichting diensten onder bezwarende titel had verricht aan de individuele musea en of er sprake was van opgewekt vertrouwen door de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de stichting niet aannemelijk had gemaakt dat zij prestaties had verricht onder bezwarende titel, maar dat het vertrouwensbeginsel wel in de weg stond aan de naheffingsaanslagen voor de tijdvakken 2010-2011 en 2012-2013. De rechtbank vernietigde deze naheffingsaanslagen en verklaarde het beroep van de stichting in één zaak ongegrond, terwijl de beroepen in de andere twee zaken gegrond werden verklaard. Tevens werd een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 16/1638, LEE 16/1639 en LEE 16/1640
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 26 februari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Emmen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.

Procesverloop

Naheffingsaanslag F.01.1501 (16/1640)
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 aan eiseres een naheffingsaanslag, met aanslagnummer F.01.1501, opgelegd in de omzetbelasting (hierna: OB) ten bedrage van € 7.648. Deze naheffingsaanslag is gedagtekend 25 juli 2013. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 406 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De beschikking heffingsrente is verminderd tot een beschikking vastgesteld naar een bedrag van € 262.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 16/1640.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Naheffingsaanslag F.01.3501 (16/1639)
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2013 aan eiseres een naheffingsaanslag, met aanslagnummer F.01.3501, opgelegd in de OB ten bedrage van € 26.444. Deze naheffingsaanslag is gedagtekend 25 juli 2013. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 117 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De beschikking belastingrente is verminderd tot een beschikking vastgesteld naar een bedrag van € 110.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 16/1639.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Naheffingsaanslag F.01.3241 (16/1638)
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 april 2013 tot en met 30 juni 2013 aan eiseres een naheffingsaanslag, met aanslagnummer F.01.3241, opgelegd in de OB ten bedrage van € 2.469. Deze naheffingsaanslag is gedagtekend 26 september 2013.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 maart 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 16/1638.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Zaaknummers 16/1638 tot en met 16/1640
Bij brief van 18 december 2018 heeft de rechtbank eiseres verzocht om een aantal stukken en een toelichting. Eiseres heeft voorafgaand aan het onderzoek ter zitting op dit verzoek gereageerd. De rechtbank heeft de stukken van eiseres aan verweerder doorgezonden.
Het onderzoek ter zitting in bovenstaande zaken heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [accountant eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Eiseres heeft ter zitting een pleitnotitie voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft bij brief van 23 januari 2019 het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van de tijdens de zitting door eiseres overgelegde brief van de provincie [X] met dagtekening 14 februari 2011.
Bij brief van 28 januari 2019 heeft verweerder aangegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de rechtbank deze brief aan het dossier toevoegt. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is op 9 december 2009 opgericht en heeft blijkens artikel 2 van de statuten als statutaire doelstelling:
‘a. het bevorderen, in stand houden en waar noodzakelijk verbeteren van de kwaliteit van de musea in [X] in de ruimste zin,
b. het aanspreekpunt zijn voor de provinciale overheid op het gebied als hiervoor omschreven,
c. het aanbieden van diensten aan participanten van de stichting;
d. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.’
1.2.
In de statuten van eiseres is, voor zover van belang, voor het overige het volgende vermeld:

‘DEFINITIE

Participanteen museum in de provincie [X] dat zich betrokken voelt bij de stichting en daarnaast zelf of namens haar een aantoonbare bijdrage levert of doet leveren aan het doel van de stichting;
(…)
De stichting kent naast het bestuur het volgende orgaan.de vergadering van participanten.
BESTUUR: SAMENSTELLING, WIJZE VAN BENOEMEN
Artikel 3
Het bestuur van de stichting bestaat uit een door het bestuur vast te stellen aantal van te minste drie bestuurders
De bestuurders worden benoemd, ontslagen en geschorst door het bestuur, met dien verstande dat één bestuurder wordt benoemd op voordracht van de vergadering van participanten. Van deze voordracht kan slechts worden afgeweken bij bestuursbesluit, genomen bij unanimiteit van het aantal in functie zijnde bestuurders. In het geval van afwijken van de voordracht is de vergadering van participanten bevoegd een nieuwe voordracht te doen.

(…)

BESTUUR: TAAK EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 4

1.
Het bestuur is belast met het besturen van de stichting.
(…)

VERGADERING VAN PARTICIPANTEN

Artikel 9

De vergadering van participanten wordt gevormd door alle participanten tezamen.
Het bestuur zal bij afzonderlijk reglement regels opstellen omtrent de minimumeisen waaraan voldaan moet worden om aangemerkt te worden als participant.
De functie van de vergadering van participanten is drieledig:
de vergadering van participanten fungeert als klankbord van het bestuur van de stichting en staat het bestuur met raad en daad ter zijde;
het bestuur legt jaarlijks verantwoording aan de vergadering van participanten af omtrent het gevoerde beleid; de vergadering van participanten is bevoegd (ongevraagd) advies te geven aan het bestuur;
het doen van een voordracht voor een bestuurder.’
1.3.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een historisch overzicht dat ziet op de periode van 2008 tot en met 2013, waarin de aanloop naar de oprichting van eiseres en de activiteiten van eiseres zijn beschreven.
1.4.
Eiseres heeft haar voorgenomen activiteiten destijds vastgelegd in het projectplan [Projectplan A] . Dit projectplan is eind 2011 herzien en vervangen door het projectplan ‘ [Projectplan B] ’.
1.5.
Voor de activiteiten van eiseres, zoals neergelegd in de bij 1.4. genoemde projectplannen, is in de periode 2009 tot en met 2012 subsidie aangevraagd bij de provincie [X] .
1.6.
De provincie [X] heeft met dagtekening 1 juni 2010 een brief aan het bestuur van [eiseres] gestuurd met als onderwerp ‘
Verlening incidentele prestatiesubsidie voor activiteitenprogramma 2010 [eiseres] ; verplichtingennummer: [#####]’.
1.7.
De provincie [X] heeft met dagtekening 22 december 2010 een brief aan [eiseres] gestuurd met als onderwerp ‘
Toekenningsbrief incidentele subsidie Versterken culturele infrastructuur [X] Museumbeleid Beleidsplan [Projectplan A]’.
1.8.
De provincie [X] heeft met dagtekening 14 februari 2011 een brief aan het bestuur van [eiseres] gestuurd met als onderwerp
‘Subsidieaanvraag Beleidsplan [Projectplan A].
1.9.
Op 28 november 2011 heeft eiseres een brief gestuurd aan het College van Gedeputeerde Staten in de provincie [X] met als onderwerp ‘
herziene subsidieaanvraag “ [Projectplan A] ”’.
1.10.
De provincie [X] heeft op 20 december 2011 een brief aan [eiseres] , het bestuur, gestuurd met als onderwerp ‘
Aanvullende subsidie herzien projectplan [Projectplan A]’.
1.11.
In het dossier zit een drietal verklaringen van het [musea 1] , [musea 2] en de [musea 3] . Eiseres (aangeduid als [eiseres] ) is in deze verklaringen aangemerkt als subsidieaanvrager en respectievelijk [musea 1] , [musea 2] en [musea 3] zijn aangemerkt als subsidiegerechtigde. De verklaringen bevatten steeds de volgende tekst:
‘Ondergetekenden:
(…)
Verklaren hierbij dat subsidieaanvrager namens subsidiegerechtigde alsmede de overige [X] musea bij de Provincie subsidies heeft aangevraagd waarbij:
  • Subsidieaanvrager de subsidies op eigen naam heeft aangevraagd, maar heeft gehandeld als penvoerder;
  • Subsidieaanvrager de subsidies heeft ontvangen van de Provincie, namens subsidiegerechtigde;
  • [eiseres] diensten tegen overeengekomen vergoeding heeft verleend aan subsidiegerechtigde;
  • [eiseres] de haar toekomende vergoedingen heeft verrekend met de bedragen welke zij als penvoerder namens subsidiegerechtigde heeft ontvangen;
  • Voor deze wijze van afwikkeling is gekozen vanuit doelmatigheidsoverwegingen.’
1.12.
Met dagtekening 18 september 2012 heeft de accountant van eiseres een brief aan verweerder verstuurd, waarin zij om de toekenning van een BTW-nummer heeft verzocht. In deze brief is het volgende vermeld:
‘Geachte heer/mevrouw,
Namens onze cliënt [eiseres] verzoeken wij u een BTW nummer toe te kennen aan de stichting.
De stichting is sinds kort cliënt bij ons kantoor. Hierbij is al snel duidelijk geworden dat de stichting ten onrechte geen BTW nummer heeft en de afgelopen jaren geen aangifte heeft gedaan. Wij zijn voornemens om namens onze cliënt alsnog aangifte te doen over de periode 1 januari 2010 tot heden.
Gegevens
[eiseres]
statutair gevestigd [adres] , [postcode 1] te [vestigingsplaats] .
Postadres: [postbus] , [postcode 2] [plaats]
KvK nummer [KvK nummer]
activiteiten
In 2009 is de [federatie] omgedoopt tot een nieuwe rechtsvorm, namelijk de [eiseres] De reden is de versterkte samenwerking tussen de [X] musea en de provincie [X] . [eiseres] heeft als taken:
  • Kennisdeling: educatie, vrijwilligers, pr en marketing, collectiebeleid, cultureel, ondernemerschap (bijvoorbeeld fondsenwerving)
  • Samenwerking: opstarten samenwerkingsverbanden voor pr, marketing, educatie, vrijwilligersbeleid, inkoop facilitaire ondersteuning, collectiebeleid en cultureel ondernemerschap
Feitelijk fungeert [eiseres] als een verbindende schakel tussen de provincie en de [X] musea.
Subsidie provincie
In 2010 hebben de musea subsidie aangevraagd bij de provincie voor de activiteiten die middels [eiseres] zijn opgestart. Het gaat hier concreet om o.a. de volgende diensten die door de musea via [eiseres] zijn ingekocht:

Museummagazine

Nieuwsbrief

Museumpas

Museumcongres

Abonnement Museumpeil

Deskundigheidsbevordering

Netwerkontwikkeling

[website]
Daarnaast hebben de musea een aantal projecten opgestart zoals:

[project 1]

[project 2]

Digitalisering en ontsluiting collecties

[project 3]
Alle diensten zijn gefinancierd met de provinciale subsidie. [eiseres] heeft verder geen andere noemenswaardige inkomsten.
Feitelijke situatie
[eiseres] genereert ‘inkomsten’ voor de musea en voert namens de musea projecten uit. In wezen zijn de musea de partners en klanten van de provincie. Derhalve dient [eiseres] de btw af te dragen over de producten en diensten die zij uitvoert ten behoeve van de musea. [eiseres] moet daarvoor nog facturen met BTW versturen naar de musea. Het netto bedrag is uiteraard reeds ontvangen middels de provinciale subsidie. Per saldo betalen de musea de btw aan [eiseres] die het vervolgens afdraagt aan de fiscus. Daarna verrekenen de musea de btw-factuur met hun eigen btw afdracht. Op deze manier ontstaat er een zuivere fiscale verhouding tussen de provincie, [eiseres] en de museale partners.
De verstrekte subsidie aan de musea, middels [eiseres] , is niet BTW belast. Er is namelijk geen sprake van een vergoeding voor een prestatie. Met andere woorden we hebben hier niet te maken met een directe tegenprestatie en dus ook niet met een btw belaste vergoeding.
De voorbelasting die verband houdt met de diensten die de musea inkopen middels [eiseres] kan naar onze mening verrekend worden met de door [eiseres] af te dragen btw.
Tot slot
Zodra u een btw nummer hebt afgegeven zullen wij aan de hand van de financiële administratie van [eiseres] alle aangiften indienen over de periode 2010 tot heden.
Mocht u nog vragen hebben dan zijn wij uiteraard altijd bereid voor een nadere mondelinge
toelichting.
In afwachting van uw reactie.’
1.13.
Verweerder heeft met dagtekening 26 september 2012 een brief met als onderwerp ‘
Vaststelling belastingplicht [btw nummer]’ aan eiseres gestuurd. In deze brief van verweerder is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
‘Geachte heer/mevrouw,
Ik heb u geregistreerd in onze administratie. In deze brief leest u wat dat voor u betekent.
Welke aangiften moet u doen?
Ik heb beoordeeld dat u belastingplichtig bent voor de belastingen die in de bijlage vermeld staan. Hier vindt u ook de tijdvakken waarover u aangifte moet doen en de geregistreerde nummers van uw onderneming.
(…)

BIJLAGE

[eiseres]
[adres]
[postcode 1] [vestigingsplaats]
Belastingmiddel Omzetbelasting
Aangiftetijdvak Kwartaal
BTW-nummer [btw nummer]
BTW-identificatienummer [BTW identificatienummer] ’
1.14.
Met dagtekening 15 november 2012 heeft de accountant van eiseres opnieuw een brief naar verweerder gestuurd, waarin hij, op verzoek van zijn cliënt, verzoekt om een schriftelijke bevestiging van de zienswijze zoals toegelicht in de eerdere brief van 18 september 2012 (inzake het ondernemerschap van eiseres voor de OB). Bij de brief is een kopie van de brief van 18 september 2012 gevoegd. In de brief van 15 november 2012 is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
‘In onze brief van 18 september 2012 hebben wij de feitelijke situatie beschreven rondom [eiseres] en daarbij onze zienswijze met betrekking tot de BTW toegelicht.
Gezien het feit dat u een BTW nummer hebt toegekend ( [btw nummer] ) en ook aangiften hebt uitgereikt over de jaren 2010 tot heden gaan wij ervan uit dat u onze zienswijze onderschrijft. Onze cliënt zou het echter op prijs stellen als u dit schriftelijk zou willen bevestigen.’
1.15
Bij brief van 4 maart 2013 heeft verweerder aangegeven dat hij de zienswijze van eiseres niet deelt.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen met aanslagnummers F.01.1501, F.01.3501 en F.01.3241 terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres diensten onder bezwarende titel heeft verricht aan de individuele musea (hierna ook: de participanten). Indien deze vraag negatief wordt beantwoord, is tussen partijen in geschil of verweerder het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat zulks wél het geval is.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien en voor zover er sprake is van opgewekt vertrouwen, verweerder dit vertrouwen met zijn brief van 4 maart 2013 rechtmatig per 1 april 2013 heeft opgezegd. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat, indien en voor zover het gelijk is aan eiseres, de naheffingsaanslagen geheel vernietigd moeten worden. Indien en voor zover het gelijk aan verweerder is, moeten de naheffingsaanslagen geheel in stand blijven.
Ontvankelijkheid beroepen (16/1639 en 16/1640)
4. De uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen met aanslagnummers F.01.1501 en F.01.3501 zijn gedagtekend 24 juni 2016. De termijn voor het instellen van beroep tegen deze beschikkingen ving aan op 25 juni 2016. Het bij de rechtbank op 5 april 2016 binnengekomen beroepschrift is dus ingediend voordat de beroepstermijn was gaan lopen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres onweersproken verklaard dat hij vóór het indienen van het beroepschrift telefonisch contact heeft gehad met de inspecteur en dat deze heeft verklaard dat alle uitspraken op bezwaar volgens hem al waren genomen. Gelet hierop, en op het feit dat de motivering van de uitspraken op bezwaar al met dagtekening 1 februari 2016 naar de accountant van eiseres waren verstuurd, kon eiseres naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs menen dat de uitspraken op bezwaar al tot stand waren gekomen. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank, met toepassing van artikel 6:10, eerste lid, onderdeel b van de Algemene wet bestuursrecht, de beroepen ontvankelijk.
Bewijsaanbod eiseres (16/1638, 16/1639 en 16/1640)
5. Eiseres heeft ter zitting het aanbod gedaan om na de zitting brieven van het bestuur van eiseres, gericht aan de participanten, en concept-facturen die zich bij eiseres bevinden, te overleggen. Uit deze brieven en concept-facturen volgt, zo stelt eiseres, dat er een verdeelsleutel van de kosten bestaat die afhangt van het aantal bezoekers van de participant. Bovendien volgt volgens eiseres uit deze stukken dat ook de participanten op de hoogte waren van deze verdeelsleutel. Eiseres wil hiermee haar standpunt dat sprake is geweest van het verrichten van diensten onder een bezwarende titel, nader onderbouwen.
6. Bij de beslissing of eiseres de gelegenheid moet krijgen bewijsstukken na de zitting alsnog te overleggen, moet een afweging plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het overleggen van die stukken en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de procedure heeft gedaan en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang (zie Hoge Raad 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0821 en Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:433). Als processueel uitgangspunt heeft in fiscale zaken voorts te gelden dat de standpunten en onderbouwingen van partijen zoveel mogelijk in de schriftelijke stukken moeten worden opgenomen.
7. De rechtbank neemt bij deze afweging het volgende in overweging. Eiseres is in de uitnodiging om te verschijnen ter zitting gewezen op de mogelijkheid om stukken te overleggen tot uiterlijk de elfde dag voor zitting. Eiseres heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt, aangezien de rechtbank op 14 december 2018, 21 december 2018 en op 7 januari 2019 nog stukken heeft ontvangen van eiseres. Daarnaast weegt de rechtbank in het bijzonder mee dat de rechtbank zelf, bij brief met dagtekening 18 december 2018, uitdrukkelijk aan de gemachtigde van eiseres heeft verzocht om, voor zover er naar zijn oordeel rechtsbetrekkingen bestaan, stukken te overleggen waaruit deze rechtsbetrekkingen volgen en dat standpunt nader toe te lichten. In deze brief met dagtekening 18 december 2018 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
‘Daarnaast ontvangt de rechtbank graag een toelichting of er volgens u een rechtsbetrekking bestaat tussen:
eiseres en de afzonderlijke [X] musea;
eiseres en de provincie [X] ;
de afzonderlijke [X] musea en de provincie [X] .
Indien en voor zover deze rechtsbetrekkingen volgens u bestaan, verzoekt de rechtbank u om stukken te overleggen waaruit deze rechtsbetrekkingen volgen of anderszins toe te lichten waaruit u het bestaan van de rechtsbetrekkingen afleidt.’
Tot slot weegt de rechtbank mee dat het onderzoek ter zitting op 9 januari 2019 heeft plaatsgevonden. Dit is bijna vijf en een half jaar na het indienen van het eerste bezwaarschrift op 14 augustus 2013. Het beroepschrift werd ingediend op 5 april 2016. Hieruit volgt dat deze zaken een lange doorlooptijd kennen. Daargelaten de vraag aan wie deze lange doorlooptijd te wijten is, is in dit verband van belang dat eiseres, juist door het lange tijdsverloop, in staat moet worden geacht om stukken die van belang zijn voor haar bewijsvoering, te verzamelen en te overleggen. De gemachtigde van eiseres had de stukken ook niet ter zitting bij zich.
8. Onder bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiseres de stukken eerder had moeten en ook had kunnen overleggen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres niet heeft gesteld dat en om welke reden zij de stukken niet eerder heeft kunnen overleggen. De rechtbank zal het bewijsaanbod van eiseres daarom passeren.
Is sprake van het verrichten van diensten onder een bezwarende titel? (16/1638, 16/1639 en 16/1640)
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij diensten heeft verricht onder bezwarende titel. Eiseres stelt dat zij als penvoerder van de participanten (dat wil zeggen:
namensde participanten) de subsidie heeft aangevraagd bij de provincie. Volgens eiseres is de subsidie ook verleend aan elke van de individuele participanten, maar is vanwege doelmatigheidsredenen ervoor gekozen de subsidie in één keer uit te betalen aan eiseres. Daarnaast stelt eiseres dat er rechtsbetrekkingen bestaan tussen haar en alle participanten. Op grond van deze rechtsbetrekkingen verricht eiseres prestaties aan de participanten en hiertegenover staat dat de participanten geld verschuldigd zijn aan eiseres. Eiseres verrekent vervolgens de namens de participanten ontvangen subsidie met de door haar in rekening te brengen vergoedingen voor de aan de participanten verrichte prestaties. Het standpunt van eiseres kan, zoals ter zitting is bevestigd, als volgt gestileerd worden weergegeven:
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen diensten aan de participanten heeft verricht onder bezwarende titel. Volgens verweerder is de subsidie verleend aan eiseres zelf en niet aan de individuele participanten. Daarnaast is verweerder van mening dat er geen rechtsbetrekkingen bestaan tussen de participanten en eiseres, op grond waarvan eiseres prestaties heeft verricht aan de participanten. Het standpunt van verweerder kan, zoals ter zitting is bevestigd, als volgt gestileerd worden weergegeven:
11. Voorop dient te worden gesteld dat op eiseres, die stelt dat zij prestaties heeft verricht onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 1 van de Wet OB, de bewijslast rust om dat aannemelijk te maken. Uit vaste jurisprudentie volgt dat er sprake is van een prestatie onder bezwarende titel als er een rechtstreeks verband bestaat tussen de levering van goederen of de verrichting van diensten en een door de belastingplichtige daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie. Gelet hierop is het naar het oordeel van de rechtbank dus cruciaal of eiseres kan bewijzen dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen eiseres enerzijds en elk van de individuele participanten anderzijds. Het bestaan van een zodanige rechtsbetrekking vormt immers de benodigde titel, ter zake waarvan de prestatie en de tegenprestatie worden verricht.
12. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt, dat zij diensten heeft verricht onder bezwarende titel, erop gewezen dat zij de subsidie bij de provincie als penvoerder van de participanten heeft aangevraagd. Hieruit volgt volgens eiseres dat de subsidie juridisch gezien is verleend aan elk van de participanten (zie ook 9.). De rechtbank kan eiseres in zoverre volgen dat dit standpunt, indien bewezen, een aanwijzing zou kunnen zijn voor het bestaan van rechtsbetrekkingen tussen eiseres en de afzonderlijke participanten. De rechtbank acht dit standpunt evenwel niet bewezen en overweegt daartoe als volgt.
13. Uit de stukken van het geding volgt dat eiseres steeds de subsidieaanvragen op eigen naam heeft ingediend bij de provincie en dat in die subsidieaanvragen de participanten niet worden genoemd, hetgeen eiseres ter zitting ook heeft bevestigd (zie ook 1.9.). Uit de subsidieaanvragen volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dat eiseres de subsidie
namenselk van de individuele participanten heeft aangevraagd. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de besluiten waarbij de subsidie werd verleend, steeds zijn gericht aan eiseres (zie 1.6., 1.7., 1.8. en 1.10.). Bovendien heeft eiseres ter zitting verklaard dat het een projectsubsidie betrof en dat de omvang van de subsidie alleen afhankelijk was van de voorstellen uit het ingediende plan (dus: om de daarin beschreven doelstellingen te bereiken), maar niet van het aantal participanten. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiseres als penvoerder, dus namens de participanten, is opgetreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet bewezen dat de subsidie is verleend aan de participanten.
14. Daarnaast volgt uit de statuten dat het bestuur leiding geeft aan de stichting (zie 1.2.). Uit artikel 3 van de statuten volgt dat het bestuur bestaat uit ten minste drie bestuurders en dat één bestuurder wordt benoemd op voordracht van de vergadering van participanten. De invloed van de participanten op de samenstelling van het bestuur, en daarmee op de koers en het beleid van de stichting, is dan ook niet doorslaggevend (nog afgezien van het feit dat een voordracht kan worden gepasseerd). Ook uit artikel 9, dat ziet op de vergadering van participanten, volgt dat de vergadering van participanten slechts fungeert als een
klankbordvoor het bestuur van de stichting. Uit de statuten volgt dus naar het oordeel van de rechtbank dat de participanten geen doorslaggevende invloed kunnen uitoefenen op de koers en het beleid van de stichting. De individuele participanten hebben dan ook in juridisch opzicht geen invloed van betekenis op hoe de subsidie uiteindelijk wordt besteed. Dat feitelijk sprake zou zijn van 7 of 8 bestuursleden die allemaal directeur bij een individuele museum zijn, doet daar niet aan af. Zij vertegenwoordigen immers nog steeds maar een minderheid van alle participanten.
15. Ook uit hetgeen eiseres overigens heeft overgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet volgen dat er sprake is van rechtsbetrekkingen tussen eiseres en de participanten. De rechtbank acht het hierbij doorslaggevend dat eiseres geen stukken heeft overgelegd waaruit deze rechtsbetrekkingen volgen. Zo heeft eiseres geen individuele of gezamenlijke overeenkomsten of verklaringen, of bijvoorbeeld notulen van een participantenvergadering overgelegd, waaruit het bestaan van de gestelde rechtsbetrekkingen is af te leiden.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres het bestaan en de eventuele inhoud van rechtsbetrekkingen tussen haar en de participanten niet aannemelijk gemaakt. Uit de stukken die eiseres heeft overlegd, komt weliswaar het beeld naar voren dat het de bedoeling is geweest om een tevoren individueel toegekende subsidie voortaan centraal te innen en te besteden, maar de vertaling naar de juridische werkelijkheid van de Wet OB ontbreekt. Immers, harde bewijzen voor het bestaan van de benodigde rechtsbetrekkingen (inhoudende prestaties over en weer) ontbreken, terwijl de in 13. en 14. genoemde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank in een andere richting wijzen. De aanvraag en de toekenning van de subsidie geschiedde op naam van eiseres zelf, terwijl de individuele participanten vervolgens geen doorslaggevende invloed hadden op wat eiseres met de ontvangen subsidie ging doen. Gelet hierop heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij prestaties heeft verricht onder bezwarende titel als bedoeld in de Wet OB.
Is er sprake van rechtens te beschermen vertrouwen? (16/1639 en 16/1640)
17. Nu de rechtbank de vraag of er sprake is van prestaties onder een bezwarende titel negatief heeft beantwoord, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of er sprake is van opgewekt vertrouwen. Als de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van opgewekt vertrouwen, dan is tussen partijen niet in geschil dat dit vertrouwen per 1 april 2013 rechtmatig is opgezegd (zie 3.). Gelet hierop, en op de tijdvakken waarop de naheffingsaanslagen betrekking hebben, ziet dit geschilpunt alleen op de naheffingsaanslagen met aanslagnummers F.01.1501 en F.01.3501.
18. Eiseres stelt dat zij bij het aanvragen van een BTW-nummer bij brief van 18 september 2012 de feitelijke situatie uitvoerig heeft beschreven (zie 1.12.). Aangezien verweerder bij brief met dagtekening van 26 september 2012 eiseres vervolgens heeft opgenomen in de BTW-administratie en zonder voorbehoud een BTW-nummer heeft verstrekt, stelt eiseres dat zij erop mocht vertrouwen dat verweerder haar ondernemerschap voor de OB bewust en weloverwogen had geaccepteerd (zie 1.13.).
19. Verweerder stelt dat een beroep op opgewekt vertrouwen alleen kan slagen als er sprake is van een bewuste standpuntbepaling door de Belastingdienst op basis van een juiste en volledige presentatie van alle relevante feiten en omstandigheden. Aangezien eiseres in de brief van 18 september 2012 ten onrechte heeft vermeld dat de
participantende subsidie hebben aangevraagd en dat zij als penvoerder is opgetreden namens de participanten, kon zij volgens verweerder reeds daarom aan de brief van 26 september 2012 geen vertrouwen ontlenen. Aan die brief lag bovendien geen bewuste standpuntbepaling ten grondslag. Bovendien wijst verweerder op de brief van 15 november 2012 van de accountant van eiseres waarin hij verzoekt om een expliciete standpuntbepaling (zie 1.14.). Hieruit kan volgens verweerder worden opgemaakt dat eiseres de brief van 26 september 2012 zelf ook niet heeft gezien als een bewuste standpuntbepaling van de Belastingdienst, dan wel dat zij de tekst van deze brief onvoldoende vond om daaraan vertrouwen te kunnen ontlenen.
20. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie is voor een geslaagd beroep op in rechte te beschermen vertrouwen vereist dat een belastingplichtige in redelijkheid mocht aannemen dat een voorgelegde, concrete situatie inhoudelijk is beoordeeld op haar fiscale merites. De rechtbank moet dus beoordelen of eiseres uit de brief van 26 september 2012 in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat verweerder goed naar haar situatie had gekeken en daarover weloverwogen een standpunt had ingenomen. Of en in hoeverre verweerder de bedoeling heeft gehad om een dergelijk standpunt in te nemen, doet daarbij niet terzake.
21. Eiseres heeft in haar brief van 18 september 2012 uitgebreid gemotiveerd verzocht om de toekenning van een BTW-nummer. In deze brief heeft eiseres onder meer haar activiteiten en de feitelijke gang van zaken uitvoerig beschreven (zie 1.12.). Gelet hierop had de brief naar het oordeel van de rechtbank niet alleen tot doel om een BTW-nummer aan te vragen, maar ook om de situatie in zijn geheel aan verweerder voor te leggen en te laten beoordelen op haar OB-merites. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 26 september 2012 op de brief van 18 september 2012 van eiseres gereageerd. Deze brief van verweerder heeft als onderwerp: ‘
Vaststelling belastingplicht [btw nummer]’. Daarnaast is in de brief opgenomen: ‘
Ik heb beoordeeld dat u belastingplichtig bentvoor de belastingen die in de bijlage vermeld staan.’(vetgedrukt door de rechtbank). In de brief is, zoals ook door verweerder ter zitting is bevestigd, geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van de belastingplicht of het ondernemerschap van eiseres voor de OB. Er staat, zonder enig voorbehoud, juist dat de belastingplicht is beoordeeld. Gelet hierop heeft verweerder met zijn brief van 26 september 2012 naar het oordeel van de rechtbank bij eiseres in redelijkheid de indruk gewekt dat verweerder het verzoek van eiseres daadwerkelijk inhoudelijk had beoordeeld en daarover een weloverwogen standpunt had ingenomen. In ieder geval mocht eiseres ervan uit gaan dat de uitgebreid beschreven feitelijke situatie verweerder kennelijk geen aanleiding gaf om enige vraag te stellen of om enig voorbehoud te maken. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres dan ook aan de brief van 26 september 2016 het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat zij door verweerder was aangemerkt als belastingplichtige ondernemer voor de OB.
22. Verweerder heeft gesteld dat er geen sprake kan zijn van opgewekt vertrouwen, omdat eiseres in haar brief van 18 september 2012 ten onrechte heeft vermeld dat de participanten de subsidie hebben aangevraagd en dat zij als penvoerder is opgetreden. De rechtbank acht dit punt van onvoldoende gewicht om daaraan de conclusie te verbinden dat de informatievoorziening van eiseres zodanig onvolledig en onjuist was, dat aan de brief van verweerder van 26 september 2012 geen vertrouwen meer mag worden ontleend. Ten eerste is het namelijk voor het bepalen van de belastingplicht en het ondernemerschap voor de OB van veel groter belang of er belaste prestaties worden verricht en dus rechtsbetrekkingen bestaan tussen de participanten en eiseres, hetgeen verweerder zelf ook heeft gesteld. Ter beoordeling van dat punt heeft eiseres in haar brief van 18 september 2012 wel degelijk volledige en juiste informatie gegeven (zie ook 1.12.). Ten tweede had het plaatje, zoals geschetst in de brief van eiseres van 18 september 2012, naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te doen. Dat de inhoud van die brief (eenmaal goed gelezen), die aanleiding ook inderdaad gaf, blijkt wel uit het feit dat verweerder na de brief van 15 november 2012 (wél) een nader onderzoek heeft ingesteld.
23. Dat de gemachtigde van eiseres in opdracht van zijn cliënt in zijn brief van 15 november 2012 heeft verzocht om een schriftelijke bevestiging van het standpunt inzake de belastingplicht voor de OB van eiseres, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het eerder al gewekte vertrouwen niet af. In deze brief heeft de gemachtigde van eiseres niet, zoals verweerder meent, het eerder door verweerder gewekte vertrouwen ontkracht. Met deze brief heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank veeleer de kans gekregen om het eerder gewekte vertrouwen op korte termijn weer op te zeggen.
24. Verweerder heeft ter zitting het aanbod gedaan om na de zitting de ambtshalve verleende verminderingsbeschikkingen met dagtekeningen 23 november 2012 en 1 december 2012 te overleggen. In deze verminderingsbeschikkingen is, zo stelt verweerder, een uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt ten aanzien van een nader onderzoek naar de belastingplicht van eiseres. Verweerder wil hiermee zijn standpunt dat geen sprake is van in rechte te beschermen vertrouwen onderbouwen. Eiseres heeft de reikwijdte van het voorbehoud betwist, in die zin dat het voorbehoud alleen zou zien op de omvang van de teruggaaf (en dus niet op de beoordeling van de belastingplicht). Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, kan het hier bedoelde voorbehoud, ook als dat zich wél uit zou strekken tot de beoordeling van de belastingplicht, naar het oordeel van de rechtbank niet af doen aan het vertrouwen, dat immers reeds met de brief van 26 september 2012 door verweerder is gewekt. De rechtbank zou dus niet tot een ander oordeel zijn gekomen, ook al zou verweerders stelling juist zijn. Het aanbod van verweerder om alsnog deze verminderingsbeschikkingen te overleggen, wordt door de rechtbank dan ook gepasseerd.
25. Gelet op het voorgaande staat het vertrouwensbeginsel naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan de naheffingsaanslagen met aanslagnummers F.01.1501 en F.01.3501 en dienen deze om die reden te worden vernietigd.
Conclusie:
26. De rechtbank verklaart het beroep met zaaknummer 16/1638 ongegrond. De rechtbank verklaart de beroepen met zaaknummers 16/1639 en 16/1640 gegrond en vernietigt daarom de naheffingsaanslagen met aanslagnummers F.01.1501 en F.01.3501.
Immateriële schadevergoeding:
27. Eiseres heeft ter zitting verzocht om toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Eiseres heeft het verzoek beperkt, in die zin dat zij heeft afgezien van toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de periode na 14 februari 2019.
28. Onder verwijzing naar het (overzichts)arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252), overweegt de rechtbank het volgende. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de voorliggende zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp en dat zij gezamenlijk behandeld zijn, zodat zij samenhangen. Het als eerste door eiseres (pro forma) ingediende bezwaarschrift heeft verweerder op 14 augustus 2013 ontvangen. Het tijdsverloop tussen de aanwending van dit rechtsmiddel en 14 februari 2019 bedraagt vijf en een half jaar. De standaard redelijke termijn voor geschilbeslechting in eerste aanleg bedraagt twee jaar. Partijen hebben geen gronden aangevoerd, waaruit zou volgen dat die termijn langer zou moeten zijn. De rechtbank ziet daartoe evenmin aanleiding. Aldus is de redelijke termijn overschreden met drie en een half jaar (42 maanden). Dit resulteert in een immateriële schadevergoeding van € 3.500 ( € 500 per half jaar overschrijding).
29. Ter zitting is met partijen afgestemd dat van deze overschrijding 28 maanden toe te rekenen zijn aan verweerder. Het resterende gedeelte van de termijnoverschrijding, te weten 14 maanden, is aan de rechtbank toe te rekenen. De immateriële schadevergoeding van € 3.500 dient daarom als volgt te worden verdeeld:
  • aan verweerder: 28/42 x € 3.500 = € 2.333;
  • aan de Minister: 14/42 x € 3.500 = € 1.167.
Deze veroordeling, die gelet op de samenhang ziet op alle drie de zaken, zal de rechtbank uit praktische overwegingen uitspreken in de zaak met nummer 16/1638.
Heffings- en belastingrente (16/1639 en 16/1640)
30. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffings- en belastingrente. Nu de rechtbank de met de beschikkingen samenhangende naheffingsaanslagen vernietigt, ziet de rechtbank aanleiding om de beschikkingen heffings- en belastingrente dienovereenkomstig te vernietigen.
Griffierecht (16/1638)
31. De rechtbank heeft aan eiseres alleen in het zaaknummer 16/1638 griffierecht in rekening gebracht. Het beroep met zaaknummer 16/1638 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank ziet toch aanleiding om het griffierecht aan eiseres te laten vergoeden, omdat de veroordeling wegens immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn is toegekend in het zaaknummer 16/1638.
De rechtbank acht het vanwege deze omstandigheid in dit geval passend dat alleen de Minister aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 334 vergoedt.
Proceskosten:
32. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en, overeenkomstig hetgeen partijen eenparig hebben verdedigd, een wegingsfactor 1,5). De rechtbank zal verweerder uit praktische overwegingen in elk de zaken 16/1639 en 16/1640 voor de helft van de proceskosten (€ 768) veroordelen.

Beslissing

In de zaak 16/1638
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 2.333;
  • veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.167;
  • draagt de Minister op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.
In de zaak 16/1639
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag met aanslagnummer F.01.3501;
  • vernietigt de beschikking belastingrente;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 768.
In de zaak 16/1640
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag met aanslagnummer F.01.1501;
  • vernietigt de beschikking heffingsrente;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 768.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, voorzitter, en mr. T. Tanghe en mr. T. van de Bospoort, leden, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.
w.g. griffier
w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.