ECLI:NL:RBNNE:2019:680

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
C/17/165204 / KG ZA 19-28
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriale beslagen en verbod op verdere executiemaatregelen in kort geding

In deze zaak, die op 20 februari 2019 door de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, zijn diverse vorderingen aan de orde gesteld, waaronder een vordering tot opheffing van executoriale beslagen en een verbod op het treffen van verdere executiemaatregelen. De eisers, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen, hebben gesteld dat de executanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet aan de veroordeling hebben voldaan, waardoor dwangsommen zouden zijn verbeurd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de executanten niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de eisers in gebreke zijn gebleven. De vorderingen tot opheffing van de beslagen en het verbod op verdere executiemaatregelen zijn toegewezen, met uitzondering van de beslagen die betrekking hebben op nog niet betaalde nakosten, explootkosten en wettelijke rente. De overige vorderingen van de eisers zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.E. Biesma.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/165204 / KG ZA 19-28
Vonnis in kort geding van 20 februari 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BENE AGERE ET NIL TIMERE B.V.,
gevestigd te Rijs,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THEBRANDSENSE B.V.,
gevestigd te Rijs,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERBERS BUILDINGS B.V.,
gevestigd te Rijs,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JBMG B.V.,
gevestigd te Rijs,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOOI GAASTERLAND B.V.,
gevestigd te Rijs,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
hierna te noemen [eiser 1] , BAENT, TBS, BB, JBMG respectievelijk MG en tezamen te noemen [eisers] ,
advocaat mr. H.J. Tulp, kantoorhoudende te Drachten,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JB HOLDING B.V.,
gevestigd te Balk,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna te noemen [gedaagde 1] respectievelijk JB Holding en tezamen te noemen [gedaagden] ,
advocaat mr. J.L. de Hoop, kantoorhoudende te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van eis in reconventie;
  • de akte overlegging nadere producties, tevens van rectificatie, tevens van vermeerdering van eis van de zijde van [eisers] ;
  • de brief van de zijde van [gedaagden] van 5 februari 2019;
  • het faxbericht van de zijde van [eisers] van 5 februari 2019;
  • de brief met een aanvullende productie van de zijde van [eisers] ;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eisers] ;
  • de pleitnota van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van JB Holding.
2.2.
[eiser 1] houdt direct of indirect 100% van de aandelen in en is direct of indirect enig bestuurder van BB, TBS, MG, BAENT en JBMG.
2.3.
Bij akte van 29 januari 2015 hebben [gedaagde 1] en [eiser 1] via hun respectievelijke persoonlijke holding vennootschappen JB Holding en BB de vennootschap JBMG opgericht. JB Holding en BB zijn elk vijftig procent aandeelhouder en bestuurder van JBMG geworden.
2.4.
Sinds 6 mei 2015 is de in Rijs gelegen onroerende zaak "Villa Mooi Gaasterland" (hierna: de villa) eigendom van JBMG. De Coöperatie Rabobank U.A. (hierna: Rabobank) heeft op 27 mei 2015 een financieringsvoorstel aan [gedaagde 1] en [eiser 1] gedaan, bestaande uit een kredietfaciliteit en een rekening-courant faciliteit. JBMG heeft per 1 juli 2015 de villa aan MG verhuurd, die daarin een horeca onderneming is gaan exploiteren. JBMG en MG hebben daarbij gebruik gemaakt van het door Rabobank aangeboden financieringsvoorstel.
2.5.
Tussen [gedaagde 1] en [eiser 1] , die naast een zakelijke relatie ook een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zijn verschillen van inzicht gerezen ter zake JBMG die uitgemond zijn in diverse rechterlijke procedures tussen hen en de aan hen gelieerde vennootschappen.
2.6.
JB Holding en JBMG hebben een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam aanhangig gemaakt jegens JBMG en BB. Tot een rechterlijk oordeel in voormelde enquêteprocedure is het niet gekomen omdat partijen na de mondelinge behandeling in die procedure op 17 mei 2018 een minnelijke regeling hebben getroffen die ter plekke in een proces-verbaal van de zitting is opgetekend. In dit proces-verbaal van de minnelijke regeling (hierna: de overeenkomst) staan - voor zover van belang - de volgende afspraken vermeld:
"1. JB Holding verkoopt de door haar gehouden aandelen in JBMG aan Berbers B.V. [BB; toevoeging voorzieningenrechter] tegen een koopprijs van € 175.000.
2.
2. De hypothecaire lening van JB Holding aan JBMG ten bedrage van € 156.000 zal worden verrekend met het door theBrandsense B.V. op 18 juli 2017 aan JB Holding of [gedaagde 1] betaalde bedrag van € 100.000, waarna een te betalen bedrag van € 56.000 resteert.
(…)
5.
5. De aandelen zullen uiterlijk op 1 juli 2018 worden geleverd. De vennootschap PBJ B.V. zal vóór 1 juli 2018 worden geliquideerd en vereffend. [gedaagde 1] zal daarover de regie voeren. Voor zover PBJ B.V. per vandaag verplichtingen heeft, komen die voor rekening van JB Holding.
(…)
9.
9. [eiser 1] zal zorg dragen voor opheffing van de hoofdelijke verbondenheid van JB Holding voor de door de Rabobank aan Mooi Gaasterland B.V. verstrekte kredietfaciliteit van € 50.000.
(…)
12.
12. Beide partijen zullen de desbetreffende officier van justitie berichten dat zij geen prijs stellen op vervolging van [eiser 1] en [gedaagde 1] in verband met de gebeurtenissen genoemd in de aangiften tegen [eiser 1] van 15 september, 14 november en 27 december 2017 en de gebeurtenissen genoemd door [eiser 1] in gesprekken met de recherche en het openbaar ministerie. [eiser 1] zal door haar gemaakte geluidsopnamen van gesprekken tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] vernietigen.
13.
13. Partijen zullen de tussen hen aanhangige procedures, waaronder het hoger beroep tegen het genoemde kortgedingvonnis, royeren en de verzoeken in de onderhavige procedure intrekken, waarbij ieder van partijen de eigen kosten draagt. JB Holding en [gedaagde 1] zullen de ten laste van Berber B.V. en [eiser 1] gelegde beslagen opheffen en vice versa.
(…)
15.
15. Partijen zullen over de inhoud van deze regeling geheimhouding betrachten en zullen over en weer zich jegens derden niet negatief uitlaten over elkaar. Partijen zullen het feit dat zij overeenstemming hebben bereikt in neutrale bewoordingen bekend maken aan de hand van een tekst die zal worden opgesteld door mrs. Schepel en De Hoop gezamenlijk.".
2.7.
Bij notariële akte van 27 juni 2018 heeft BB ten behoeve van de Nederlandse Leasemaatschappij B.V. (hierna: de Nederlandse Leasemaatschappij) een pandrecht gevestigd op haar aandelen op naam in JBMG tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Nederlandse Leasemaatschappij blijkens haar administratie van [eiser 1] , TBS of BB te vorderen mocht hebben.
2.8.
Bij notariële akte van 17 juli 2018 heeft [eiser 1] ten behoeve van Hijmans Holding B.V. een pandrecht gevestigd op haar certificaat van het aandeel in TBS, welk certificaat is uitgegeven door Stichting Administratiekantoor B united, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Hijmans Holding B.V. blijkens haar administratie van [eiser 1] , TBS of BB te vorderen mocht hebben.
2.9.
In juli 2018 hebben Holding Daelmans BV als verhuurder, DUS B.V. als nieuwe huurder en TBS als vorige huurder een indeplaatstellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan DUS B.V. per 1 juli 2018 in de plaats trad van TBS in de lopende huurovereenkomst tussen Holding Daelmans B.V. en TBS ten aanzien van het pand, gelegen aan de Wisseloordlaan 107 te Hilversum.
2.10.
In september 2018 heeft [gedaagden] een kort geding aangespannen tegen [eisers] bij deze rechtbank en locatie. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 17 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in die kort geding procedure - voor zover van belang - het volgende beslist:
“7.1. veroordeelt BB tot nakoming van de overeenkomst door:
a. binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de raadsman van [gedaagden] te informeren over de persoon van de notaris en diens contactgegevens ten overstaan van wie de overdracht van de aandelen in JBMG (hierna: de aandelentransactie) zal plaatsvinden (hierna: de notaris), onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat BB dit nalaat tot een maximum van € 20.000,- is bereikt;
b. binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de notaris in te schakelen ten behoeve van het begeleiden van de aandelentransactie onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat BB dit nalaat tot een maximum van € 20.000,- is bereikt;
c. ervoor te zorgen dat binnen veertien dagen na de aanwijzing van de notaris de koopprijs voor de aandelen van € 175.000,- zal zijn bijgeschreven op de kwaliteitsrekening van de notaris (met kopie van het betaalbewijs aan de raadsman van [gedaagden] );
d. binnen twee dagen na de aanwijzing van de notaris, de notaris (met kopie aan de raadsman van [gedaagden] ) te instrueren om het bedrag van € 175.000,-- onder zich te houden tot het moment van effectuering van de aandelentransactie, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat BB dit nalaat tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
e. binnen twee dagen na ontvangst van de koopsom van € 175.000,- de notaris opdracht te geven de aandelentransactie zo spoedig mogelijk te effectueren door het verlijden van een notariële akte van levering van de aandelen (hierna: de leveringsakte) met als uitgangspunt de als productie 28 bij dagvaarding overgelegde model akte van levering van aandelen, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat BB dit nalaat tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
(…)
7.3.
verplicht [eiser 1] ervoor te zorgen dat JB Holding binnen dertig dagen na betekening van dit
vonnis wordt ontslagen uit de hoofdelijke verbondenheid voor de door Rabobank aan MG
verstrekte kredietfaciliteit van € 50.000,- onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-
voor elke dag dat [eiser 1] dit nalaat tot een maximum van € 50.000,- is bereikt;
(…)
7.6.
gebiedt [eiser 1] om de door haar gemaakte geluidsopnames van gesprekken tussen [eiser 1] en
[gedaagde 1] binnen vier dagen na betekening van dit vonnis onherstelbaar te vernietigen en de
vernietiging hiervan schriftelijk aan de raadsman van [gedaagden] te bevestigen, onder
verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat [eiser 1] hiermee in gebreke
blijft, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
7.7.
gebiedt BB om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis alle door haar aanhangig gemaakte procedures te doen royeren, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat BB hiermee in gebreke blijkt, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
7.8.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden vastgesteld op € 2.217,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
7.9
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na voormelde aanschrijving tot aan de voldoening;
(…)
in reconventie
7.13.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden vastgesteld op € 490,00.”
2.11.
Dit vonnis is op 19 oktober 2018 aan [eisers] betekend met gelijktijdig bevel tot betaling.
2.12.
Op 22 oktober 2018 heeft mr. N.H.M. Poort (hierna: mr. Poort), de voormalige advocaat van [eisers] , aan mr. De Hoop voornoemd bericht dat [eisers] mr. H.H. Leerink, notaris te Leeuwarden (hierna: de notaris), had aangezocht ten behoeve van de levering van de aandelen van J.B. Holding in JBMG B.V. aan [eisers]
2.13.
Bij per mail verzonden brief van 25 oktober 2018 heeft mr. Poort - voor zover van belang - het volgende aan mr. De Hoop bericht:
"Ik zond mr. Leerink inmiddels ook al afschrift van het vonnis van 17 oktober 2018 (…),. met instructie als door de voorzieningenrechter bepaald onder 7.1 van het vonnis.
(…)
Ten aanzien van het bepaalde onder 7.6 van het vonnis van 17 oktober 2018 bevestigde cliënte mij dat gemaakte geluidsopnames tussen haar en [gedaagde 1] zijn vernietigd, hetgeen ik u namens haar hierbij bevestig, conform het door de voorzieningenrechter bepaalde.
Ten aanzien van lopende procedures: die bij het gerechtshof te Amsterdam is reeds doorgehaald.
Die bij de rechtbank Noord-Nederland staat al op de slaaprol. Deze zaak moet op basis van eenstemmig verzoek van beide partijen bij vervroeging op de rol worden geplaatst ten behoeve van het royement, nu namens uw cliënte een reconventionele vordering werd ingesteld. Uiteraard is met royement ook die vordering "van tafel".
2.14.
In reactie op deze brief heeft mr. De Hoop op 25 oktober 2018 bij per mail verzonden brief - voor zover van belang - het volgende aan mr. Poort bericht:
"Aan de veroordeling onder punt 7.1. sub d is niet (tijdig) voldaan. Onderdeel van die veroordeling is dat van de instructie aan de notaris een kopie aan de raadsman van [gedaagden] wordt gestuurd. Dit is niet gebeurd (…). Dit betekent dat ingaande heden een dwangsom van € 5.000,- is verschuldigd voor elke dag dat deze veroordeling niet is nagekomen.(…)
De termijn voor de veroordeling onder punt 7.6 liep af op 23 oktober jl. Aangezien pas heden de bevestiging van de vernietiging van de geluidsopnames aan mij is toegestuurd, is twee maal een dwangsom van € 5.000,-, derhalve € 10.000,- verbeurd.
Wat betreft de veroordeling onder punt 7.7 mag in ieder geval van Berber Buildings B.V. verwacht worden dat zij binnen de termijn van vijf dagen, die gisteren afliep, een bericht aan de Rechtbank Noord-Nederland stuurt met het verzoek om de zaak op de rol te plaatsen voor royement. Uit uw brief blijkt niet of dit is gebeurd."
2.15.
Op 31 oktober 2018 heeft [eiser 1] - voor zover van belang - per e-mail het volgende aan Rabobank bericht:
“Zodra ik de aandelen van [gedaagde 1] over heb genomen zal [gedaagde 1] zijn aansprakelijkheid vwb de kredietfaciliteit van Mooi Gaasterland BV opgeheven kunnen worden werd mij door uw kantoor bevestigd.”
2.16.
Bij e-mail van 2 november 2018 heeft de notaris aan mr. De Hoop bericht dat hij bevestigde dat hij die dag een bedrag ter grootte van de koopprijs van de aandelen JBMG op zijn derdengeldrekening had ontvangen.
2.17.
In reactie op deze e-mail heeft mr. De Hoop bij e-mail van 5 november 2018 aan de notaris en in cc aan onder meer mr. Poort bericht dat hij nog geen kopie van de instructie door BB van de notaris had ontvangen, als bedoeld in punt 7.1.d van het vonnis van 17 oktober 2018, en dat uit de e-mail van de notaris van 2 november 2018 een dergelijke instructie ook niet was af te leiden. Hij verzocht de notaris te bevestigen dat hij een dergelijke instructie had ontvangen en dat hij conform die instructie zou handelen.
2.18.
Op 6 november 2018 heeft de notaris per e-mail aan mr. De Hoop bericht dat hij bevestigde dat het bedrag van de koopprijs op zijn derdenrekening zou houden totdat de levering van de aandelen was gerealiseerd.
2.19.
Bij exploten van 29 november 2018 heeft [gedaagden] uit kracht van het vonnis van 17 oktober 2018 executoriaal derdenbeslag doen leggen onder Rabobank, ABN AMRO Bank NV respectievelijk de notaris. In de exploten is vermeld dat beslag is gelegd ten laste van [eisers] voor een vordering van € 3.305,80 wegens het niet voldoen aan de in het vonnis opgenomen kostenveroordeling en dat beslag is gelegd ten laste van BB respectievelijk [eiser 1] voor een vordering van € 205.000,- respectievelijk € 35.000,- wegens verbeurde dwangsommen.
2.20.
Op 4 december 2018 heeft mr. Poort namens TBS een zogenaamd B6 formulier Verzoek doorhalen/opbrengen (doorgehaalde zaak) bij de rechtbank Noord-Nederland ingediend, strekkende tot doorhaling van de procedure tussen TBS als eisende partij en [gedaagde 1] als gedaagde partij.
2.21.
Op 10 december 2018 is de akte van levering van de aandelen van JB Holding in JBMG aan [eisers] verleden. In de notariële afrekening staat vermeld dat de proceskosten van het kort geding ad € 2.461,35 zijn betaald.
2.22.
Bij akte getiteld “Stam-pandakte inventaris” hebben JBMG en TBS aan de Nederlandse Leasemaatschappij verpand de
“gehele bedrijfsinventaris behorende tot de onderneming, zoals deze aanwezig is in de tot de onderneming te rekenen bedrijfsgebouwen en bedrijfsterrein aan de Marderleane 1 te Rijs”en
“de gehele machinerieën behorende tot de onderneming, zoals deze aanwezig is bij of op de tot de onderneming te rekenen bedrijfsgebouwen en bedrijfsterreinen of elders”, conform de aan de pandakte aangehechte specificatie.
2.23.
Bij brief van 13 december 2018 gericht aan mr. De Hoop heeft mr. Poort [gedaagden] gesommeerd tot opheffing van de door hem gelegde beslagen alsmede staking van de executies van het vonnis van 17 oktober 2018. In de brief staat voorts - voor zover van belang - het volgende vermeld:
"Ten aanzien van de door cliënte in privé verbeurde dwangsommen wegens het niet dan wel niet tijdig zorg dragen voor ontslag uit de hoofdelijkheid van uw cliënt voor de door de Rabobank aan Mooi Gaasterland B.V. verstrekt kredietfaciliteit van € 50.000,- heeft te gelden dat cliënte simpelweg niet bij machte was de Rabobank tot ontslag uit de hoofdelijkheid van uw cliënt te bewegen vóórdat de levering van de aandelen geeffectueerd was.
De Rabobank stelde zich eenvoudig op het standpunt dat, zolang JB Holding nog bestuurder en aandeelhouder bij JBMG was, de bank niet bereid was tot een ontslag."
2.24.
In een exploot van 3 januari 2019, opgemaakt door mevrouw K. Witkamp, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, staat vermeld dat zij op verzoek van [gedaagden] ten laste van [eiser 1] wegens niet-voldoening aan een bevel tot betaling uit kracht van het vonnis van 17 oktober 2018 executoriaal beslag heeft gelegd op een personenauto, merk Porsche (hierna: de Porsche), en dat [eiser 1] de Porsche vervolgens aan het beslag heeft onttrokken, waarvan aangifte is gedaan. Een afschrift van dit exploot is op 4 januari 2019 aan [eiser 1] betekend.
2.25.
Bij exploot van 4 januari 2019 heeft [gedaagden] ten laste van [eiser 1] executoriaal beslag gelegd onder Stichting Administratiekantoor B united op alle ten name van [eiser 1] staande certificaten van aandelen die zijn uitgegeven door Stichting Administratiekantoor B united. Bij exploot van diezelfde dag heeft [gedaagden] eveneens executoriaal beslag gelegd ten laste van BB onder JBMG op alle ten name van BB staande aandelen in JBMG. In beide exploten is vermeld dat beslag is gelegd wegens niet-voldoening aan een bevel tot betaling uit kracht van het vonnis van 17 oktober 2018.
2.26.
Op 4 januari 2019 heeft [gedaagden] voorts ten laste van [eiser 1] wegens niet-voldoening aan een bevel tot betaling uit kracht van het vonnis van 17 oktober 2018 executoriaal beslag gelegd op de aan [eiser 1] toebehorende onroerende zaak, gelegen aan de Marderleane 23 te Rijs.
2.27.
Bij exploten van 9 januari 2019 heeft [gedaagden] ten laste van [eiser 1] wegens niet-voldoening aan een bevel tot betaling uit kracht van het vonnis van 17 oktober 2018 executoriaal beslag gelegd op een personen auto van het merk Jeep, type Wrangler, Sahara en deze in gerechtelijke bewaring gegeven.
2.28.
Rabobank heeft JB Holding bij brief van 10 januari 2019 een verklaring Afstand Vorderingsrecht gestuurd, waarin zij verklaart jegens JB Holding afstand te doen van haar vorderingsrechten uit hoofde van het aan MG, JBMG en BB verstrekte krediet van 6 november 2015. Deze verklaring is op 20 december 2018 door Rabobank ondertekend.
2.29.
Bij exploot van 21 januari 2019 heeft [gedaagden] ten laste van BB uit kracht van het vonnis van 17 oktober 2018 executoriaal beslag gelegd op het aan BB toebehorend vermogensrecht, zoals bedoeld in een notariële akte van 17 oktober 2017, in welke akte staat vermeld een schuldbekentenis van JBMG aan BB van € 156.000,-, en tevens executoriale beslag gelegd op alle bij dit vermogensrecht behorende nevenrechten, zoals het hypotheekrecht op de villa. In het exploot is vermeld dat beslag is gelegd voor een vordering van € 3.713,94 wegens het niet voldoen aan de in het vonnis van 17 oktober 2018 opgenomen kostenveroordeling en voor een vordering van € 205.000,- wegens verbeurde dwangsommen uit hoofde van het vonnis van 17 oktober 2018.
2.30.
Bij exploten van 21 januari 2019 heeft [gedaagden] ten laste van BB en [eiser 1] executoriaal derdenbeslag gelegd onder JBMG. In het exploot is vermeld dat beslag is gelegd ten laste van hen beide voor een vordering van € 3.713,94 wegens het niet voldoen aan de in het vonnis opgenomen kostenveroordeling en dat beslag is gelegd ten laste van BB respectievelijk [eiser 1] voor een vordering van € 205.000,- respectievelijk € 35.000,- wegens verbeurde dwangsommen uit hoofde van het vonnis van 17 oktober 2018.
2.31.
Op 21 januari 2019 is voorts door [gedaagde 1] aan [eiser 1] bij exploot aangezegd dat de executoriale verkoop van de in r.o. 2.27 bedoelde Jeep zou plaatsvinden op 12 februari 2019.
2.32.
Bij exploten van 31 januari 2019 heeft [gedaagden] ten laste van [eiser 1] en BB wegens niet-voldoening aan een bevel tot betaling uit kracht van het vonnis van 17 oktober 2018 executoriaal beslag gelegd op de inboedel van de onroerende zaak, gelegen aan de Marderleane 23 te Rijs respectievelijke de inboedel van de onroerende zaak, gelegen aan de Wisseloordlaan 107 te Hilversum.
2.33.
Op 1 februari 2019 heeft [gedaagden] bij deze rechtbank en locatie op grond van artikel 474g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzoekschriften ingediend strekkende tot verkoop en overdracht van alle door hem in beslag genomen aandelen van BB in JBMG respectievelijk tot verkoop en overdracht van alle ten name van [eiser 1] gestelde certificaten van aandelen in TBS, uitgegeven door Stichting Administratiekantoor B united, die door hem in beslag zijn genomen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisers] vordert, na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren:
I.
primair:
( a) [gedaagden] zal veroordelen tot opheffing van alle ten laste van [eiser 1] gelegde beslagen, althans tot opheffing van die beslagen waarvan de voorzieningenrechter dat in goede justitie zal bepalen, een en ander binnen twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis in kort geding;
( b) [gedaagden] zal verbieden uit hoofde van het vonnis ten laste van [eisers] opnieuw enige executiehandelingen te verrichten;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere overtreding, en voorts op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] daarmee in gebreke zal blijven, met een maximum van € 150.000,-;
subsidiair:
( a) [gedaagden] zal verbieden de executie van het vonnis, voor zover ingezet, voort te zetten en [gedaagden] zal gebieden deze gestaakt te houden totdat de bodemrechter ten gronde over de door [eisers] in te stellen vorderingen zal hebben beslist; en
( b) [gedaagden] zal verbieden uit hoofde van het vonnis ten laste van [eisers] opnieuw enige executiehandeling te verrichten;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere overtreding, en voorts op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] daarmee in gebreke zal blijven, met een maximum van € 150.000,-;
meer subsidiair:
zal bepalen dat de voortzetting van de executie dient te geschieden onder zekerheidsstelling door [gedaagden] door middel van het stellen van een bankgarantie ten belope van € 300.000,-, zijnde het bedrag van € 265.000,- aan gevorderde dwangsommen, te vermeerderen met € 35.000,- aan kosten, althans ten belope van enig ander door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander op de voet van artikel 438, tweede lid Rv;
uiterst subsidiair, ingeval de voorzieningenrechter van oordeel mocht zijn dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 438, derde lid Rv,
de zaak zal doorverwijzen naar de rechtbank, onder bepaling van een datum waarop de zaak op de rol moet komen, een en ander onder opschorting van alle ten verzoeke van [gedaagden] gestarte executies en onder oplegging van een verbod aan [gedaagden] om, gedurende de looptijd van het geding bij de bodemrechter, uit hoofde van het vonnis van 17 oktober 2018 enige executie te starten;
II. [gedaagde 1] zal verbieden om gedurende een periode van 10 jaar, althans voor de duur van het door [eisers] tegen [gedaagden] in te stellen bodemgeding, te rekenen vanaf twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis:
( a) contact op te nemen met dan wel zich te bevinden in een straal van 500 meter van [eiser 1] , waarbij wordt verstaan dat het de heer [gedaagde 1] zal zijn toegestaan om zich via de openbare weg naar zijn huls te begeven, ook als dat binnen genoemde straal zou zijn;
( b) om ongeacht zijn hoedanigheid, zakelijk of privé, enige mededeling over een of meer van [eisers] te doen aan derden;
een ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere overtreding, alsmede op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde 1] daarmee in gebreke zal blijven, met een maximum van € 250.000,-;
III. [gedaagden] zal veroordelen om, binnen twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, aan [eiser 1] af te geven de volledige administraties van JBMG en MG, op straffe op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- indien hij niet tijdig aan deze veroordeling voldoet, alsmede op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] daarmee in gebreke zal blijven, met een maximum van € 250.000,-;
IV. [gedaagden] zal veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede de nakosten volgens het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagden] voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiser 1] zal gebieden om binnen vier (4) dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de personenauto van het merk Porsche, type Carreta 4S, kenteken 16-JRV-4, af te geven aan een deurwaarder van deurwaarderskantoor AGINPranger, kantoor houdende in Heerenveen aan de President Kennedylaan 33A door aldaar deze auto in te leveren en het kentekenbewijs en alle sleutels van deze auto aan een deurwaarder van genoemd kantoor te overhandigen, primair met machtiging van een nader door [gedaagden] aan te wijzen deurwaarder om dit bevel ten uitvoer te leggen door middel van lijfsdwang voor een periode van ten hoogste drie (3) maanden en subsidiair - voor het geval de gevorderde machtiging tot het toepassen van lijfsdwang niet wordt toegewezen - onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag dat [eiser 1] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,-;
2. [eisers] zal verbieden om voor de duur van vijfentwintig jaar vanaf de datum van het in dezen te wijzen vonnis, al dan niet via pseudoniem of een aan haar gelieerde rechtspersoon of vennootschap:
a. aan derden rechtstreeks, lijfelijk, via e-mail, WhatsApp, telefoon of welk ander communicatiemiddel dan ook mededelingen te doen met betrekking tot [gedaagden] , de relatie die tussen partijen heeft bestaan dan wel die anderszins een redelijkerwijs te voorzien negatief effect voor [gedaagden] kan hebben, onder (hoofdelijke) verbeurte van een dwangsom van € 50.000 per overtreding, met een maximum van € 250.000;
b. enige handeling te verrichten, waaronder richting media, die als redelijkerwijs voorzienbaar gevolg heeft dat aandacht wordt gegeven aan de relatie die tussen haar en [gedaagden] heeft bestaan of die anderszins een redelijkerwijs te voorzien negatief effect voor [gedaagden] kan hebben, waaronder uitdrukkelijk (het dreigen met, aankondigen van of op enige wijze) het tonen, toesturen of openbaar maken van beeld-, video- en/of geluidsopnames, onder (hoofdelijke) verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding, met een maximum van € 250.000,-;
3. [eisers] zal gebieden om binnen vier (4) dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis:
a. de door haar als producties 6a en 6b bij de dagvaarding van 1 februari 2019 overgelegde transcripties en alle kopieën daarvan, alsmede alle andere mogelijke (kopieën van) transcripties van (beweerde) telefoongesprekken tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] onherstelbaar te vernietigen en de vernietiging hiervan schriftelijk aan de raadsman van [gedaagden] te bevestigen, onder (hoofdelijke) verbeurte van een
dwangsom van € 10,000,- voor elke dag dat [eisers] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,-;
b. het ertoe te leiden dat (kopieën van) transcripties van (beweerde) telefoongesprekken tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] die in handen van derden zijn onherstelbaar te vernietigen en de vernietiging hiervan schriftelijk aan de raadsman van [gedaagden] te bevestigen, onder (hoofdelijke) verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag dat [eisers] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,-;
4. iedere andere voorlopige voorziening zal treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie passend acht en recht doet aan de belangen van [gedaagden] zoals in deze conclusie omschreven;
5. [eisers] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede in de nakosten volgens het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.
[eisers] voert verweer met conclusie primair tot afwijzing van de vorderingen en subsidiair tot verlaging van de gevorderde dwangsommen tot een enkelvoudige dwangsom van nihil, althans enig ander door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Opheffing beslagen en staking executie

5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eisers] onder I primair onder meer vordert om [gedaagden] te veroordelen tot opheffing van alle ten laste van [eiser 1] gelegde beslagen. Gelet op het lichaam van de dagvaarding begrijpt de voorzieningenrechter dat bedoeld is te vorderen om [gedaagden] te veroordelen tot opheffing van alle ten laste van [eisers] gelegde beslagen. De voorzieningenrechter zal de vordering zo lezen, nu uit het verweer van [gedaagden] blijkt dat hij de vordering ook zo heeft begrepen.
5.2.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen onder I acht de voorzieningenrechter, niettegenstaande het daartegen gerichte verweer, met de aard van die vorderingen (voldoende) gegeven.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een executierechter bij een vordering tot opheffing van een executoriaal beslag en staking van de executie van dwangsommen als hier aan de orde slechts een beperkte taak heeft. De executierechter kan slechts in de executie ingrijpen indien (a) geen dwangsommen zijn verbeurd omdat tijdig en volledig aan het te executeren vonnis is voldaan, (b) de verbeurde dwangsommen reeds volledig zijn voldaan of (c) de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid, bijvoorbeeld omdat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of omdat executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard (vgl. HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575).
5.4.
[gedaagden] maakt aanspraak op een bedrag van € 220.000,- aan dwangsommen wegens het niet tijdig voldoen aan de veroordelingen onder punt 7.1.d, 7.3, 7.6 en 7.7 van het vonnis van 17 oktober 2018.
5.5.
Wat partijen allereerst verdeeld houdt is de vraag of [eisers] tijdig en volledig aan de onder 5.3 vermelde veroordelingen heeft voldaan. Bij de beoordeling van deze vraag stelt de voorzieningenrechter voorop dat op de partij die aanspraak maakt op verbeurde dwangsommen in een bodemprocedure de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van het niet voldoen door de andere partij aan de veroordelingen. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van de vordering een inschatting moeten maken van de kans dat [gedaagden] , zijnde de executant, in een eventuele bodemprocedure erin zal slagen te bewijzen dat [eiser 1] en BB niet (volledig) aan de veroordeling hebben voldaan. Gelet op het feit dat de bewijslast op [gedaagden] rust, is een vordering tot schorsing van de executie in beginsel toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de [eiser 1] en BB inderdaad niet (volledig) aan de veroordeling hebben voldaan (zie gerechtshof Leeuwarden, 21 februari 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6494).
5.6.
Ten aanzien van de veroordeling onder punt 7.1.d, de instructie aan de notaris, heeft [gedaagden] gesteld dat pas op 6 november 2018 door de e-mail van de notaris aan mr. De Hoop aan deze veroordeling is voldaan, terwijl de aan deze veroordeling verbonden termijn afliep op 24 oktober 2018. [eisers] heeft dit betwist en aangevoerd dat reeds door de e-mail van 2 november 2018 van de notaris aan mr. De Hoop aan de veroordeling is voldaan. Voor zover de notaris niet letterlijk heeft geschreven dat hij het ontvangen bedrag onder zich zou houden tot het moment van effectuering van de aandelentransactie, is dat een omissie van de zijde van de notaris en een dermate gering verzuim dat dat het incasseren van dwangsommen niet rechtvaardigt, aldus [eisers]
5.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de in de veroordeling onder 7.1.d opgenomen verplichting om een kopie van de instructie aan de notaris naar de raadsman van [gedaagden] te sturen tussen haakjes staat. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de veroordeling ertoe strekt dat de notaris zou worden geïnstrueerd en dat het verstrekken van een kopie van die instructie aan de notaris derhalve niet tot de essentie van de veroordeling behoort. Dit alles maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de veroordeling niet zo begrepen kan worden dat ook aan het sturen van een kopie van de instructie aan de notaris aan de raadsman van [gedaagden] de in de veroordeling genoemde termijn van twee dagen is verbonden. In de brief van 25 oktober 2018, geciteerd in r.o. 2.13, heeft mr. Poort aan mr. De Hoop bericht dat hij de notaris heeft geïnstrueerd als door de voorzieningenrechter bepaald onder 7.1 van het vonnis. In die brief wordt niet aangegeven wanneer de instructie is gegeven, maar gesteld noch gebleken is dat dit niet tijdig is gebeurd. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat BB uit hoofde van de veroordeling onder 7.1.d dwangsommen heeft verbeurd.
5.8.
Wat betreft de veroordeling onder 7.3., ontslag uit de hoofdelijke verbondenheid door Rabobank, heeft [gedaagden] gesteld dat niet tijdig aan deze veroordeling is voldaan, nu de termijn die aan deze veroordeling verbonden is, afliep op 18 november 2018, terwijl Rabobank de verklaring Afstand Vorderingsrecht pas op 20 december 2018 heeft getekend. [eisers] heeft hiertegen ingebracht dat zij voor het ontslag uit de hoofdelijkheid afhankelijk was van Rabobank en dat Rabobank dit ontslag niet eerder wilde verlenen dan nadat de levering van de aandelen in JBMG door JB Holding aan BB geeffectueerd was, welke levering heeft plaatsgevonden op 10 december 2018.
5.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat zij de veroordeling onder 7.3 zo begrijpt dat [eiser 1] na betekening van het vonnis alle handelingen diende te verrichten die van haar zijde nodig waren om te komen tot ontslag van JB Holding uit de hoofdelijke verbondenheid door Rabobank binnen een termijn 30 dagen na betekening van dit vonnis. Voor zover deze veroordeling anders zou moeten worden begrepen, in die zin dat JB Holding binnen 30 dagen na betekening van het vonnis door Rabobank moest zijn ontslagen uit de hoofdelijke verbondenheid en dat [eiser 1] dit moest bewerkstelligen, kan [eiser 1] uit hoofde van dat vonnis geen dwangsommen zijn verbeurd. [eiser 1] was in dat geval voor het voldoen aan deze veroordeling immers afhankelijk van de medewerking van Rabobank, zodat de nakoming van de veroordeling buiten haar invloedssfeer zou liggen. Dat betekent dat [eiser 1] daartoe niet op straffe van een dwangsom kon worden veroordeeld. Tot het onmogelijke kan immers niemand worden veroordeeld.
5.10.
Uit de e-mail van [eiser 1] aan Rabobank van 31 oktober 2018, als bedoeld in r.o. 2.15, blijkt dat [eiser 1] kort na betekening van het vonnis contact heeft gehad met Rabobank over het ontslag uit de hoofdelijke verbondenheid van JB Holding voor de kredietfaciliteit en dat Rabobank heeft aangegeven het ontslag uit de hoofdelijk verbondenheid pas te willen verlenen, nadat de levering van de aandelen in JBMG door JB Holding aan BB geeffectueerd was. Voor zover [gedaagden] dit laatste heeft betwist, is deze betwisting in het licht van de onderbouwing door [eisers] onvoldoende. Voor zover [gedaagden] stelt dat [eiser 1] niet alle handelingen heeft verricht die van haar zijde nodig waren om te komen tot het ontslag uit de hoofdelijke verbondenheid van [gedaagde 1] binnen 30 dagen na betekening van het vonnis, nu zij de aandelenoverdracht die Rabobank als voorwaarde stelde voor het verlenen van dit ontslag niet tijdig heeft laten plaatsvinden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [eiser 1] was voor de aandelenoverdracht afhankelijk van de medewerking van JB Holding. Partijen verschillen van mening over de vraag aan wie van beide partijen het gelegen heeft dat de aandelenoverdracht pas op 10 december 2018 heeft plaatsgevonden. Wie van beide in deze het gelijk aan zijn zijde heeft, laat zich in het kader van dit kort geding niet beantwoorden. Daarvoor is nader onderzoek nodig, waarvoor dit kort geding zich niet leent. Hetzelfde geldt voor de beoordeling van de vraag of de aandelenoverdracht eerder zou hebben plaatsgevonden als [eiser 1] JB Holding niet pas bij brief van mr. Poort van 13 december 2018 maar reeds eerder in kennis had gesteld van het feit dat Rabobank het ontslag uit de hoofdelijkheid pas wilde verlenen, nadat deze aandelenoverdracht geeffectueerd was. Derhalve is in het kader van dit kort geding niet komen vast te staan dat het aan [eiser 1] te wijten is dat de aandelenoverdracht pas op 10 december 2018 heeft plaatsgevonden. Voorts heeft [gedaagden] tegenover de betwisting door [eisers] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser 1] heeft nagelaten Rabobank tijdig te informeren over de betreffende veroordeling. Gelet op het vorenstaande is onvoldoende komen vast te staan dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [eiser 1] uit hoofde van de veroordeling onder 7.3. dwangsommen heeft verbeurd.
5.11.
Ten aanzien van de veroordeling onder 7.6, vernietiging geluidsopnames, heeft [gedaagden] gesteld dat niet tijdig aan de veroordeling is voldaan, nu de vernietiging pas twee dagen na het verstrijken van de daarvoor in de veroordeling gestelde termijn bij brief van 25 oktober 2018 aan mr. De Hoop is bevestigd. Daarom is volgens hem 2 x € 5.000,- aan dwangsommen verbeurd. [eisers] heeft dit betwist.
5.12.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de veroordeling onder 7.6 niet blijkt dat aan de verplichting om de vernietiging van de geluidsopnames aan mr. De Hoop te bevestigen ook de in die veroordeling genoemde termijn van vier dagen is verbonden. In de veroordeling staat de termijn van vier dagen namelijk aan het eind van een hoofdzin en lijkt daarom enkel betrekking te hebben op die hoofdzin en niet op de hoofdzin die daarna volgt. Als de voorzieningenrechter die termijn ook aan die bevestiging had willen verbinden, had het veeleer in de rede gelegen dat in de veroordeling had gestaan
“gebiedt [eiser 1] om binnen vier dagen na betekening van dit vonnis de door haar gemaakte geluidsopnames van gesprekken tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] onherstelbaar te vernietigen en de vernietiging hiervan schriftelijk aan de raadsman van [gedaagden] te bevestigen”, of
gebiedt [eiser 1] de door haar gemaakte geluidsopnames van gesprekken tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] onherstelbaar te vernietigen en de vernietiging hiervan schriftelijk aan de raadsman van [gedaagden] te bevestigen,
dit alles binnen vier dagen na betekening van dit vonnis.”Bovendien geldt ook hier dat de veroordeling ertoe strekt dat de geluidsopnames worden vernietigd en dat bevestiging daarvan aan de raadsman van [gedaagden] niet tot de essentie van de veroordeling behoort. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [eiser 1] uit hoofde van de veroordeling onder 7.1.d dwangsommen heeft verbeurd.
5.13.
Volgens [gedaagden] is evenmin tijdig aan de veroordeling onder 7.7., royement van procedures, voldaan, nu BB eerst op 4 december 2018 de rechtbank Noord-Nederland om doorhaling van de daar lopende procedure tussen haar en [gedaagde 1] heeft verzocht, terwijl de aan de veroordeling verbonden termijn op 24 oktober 2018 afliep. [eisers] heeft hiertegen ingebracht dat alle tussen partijen lopende procedures, waaronder de bodemprocedure bij de rechtbank Noord-Nederland, ten tijde van de kort geding procedure, waarin op 17 oktober 2018 vonnis is gewezen, op grond van een procedure-afspraak tussen de voormalige advocaat van [gedaagden] en mr. Poort reeds op de slaaprol stonden of waren doorgehaald. Er werd volgens haar in die zaken niet meer geprocedeerd en er zou op grond van die procedure-afspraak ook niet meer in die zaken geprocedeerd worden. Derhalve had [gedaagden] geen belang bij de veroordeling tot royement van deze procedures en heeft BB materieel gezien tijdig aan de veroordeling in het vonnis van 17 oktober 2018 voldaan, aldus [eisers]
5.14.
De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagden] niet heeft betwist dat de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland op de slaaprol stond en dat partijen waren overeengekomen dat in die zaak niet meer geprocedeerd zou worden. De in het vonnis van 17 oktober 2018 opgenomen veroordeling tot het doen royeren van de aanhangig gemaakte procedures houdt in dat BB ervoor diende te zorgen dat de door haar aanhangig gemaakte procedures werden doorgehaald. Het doorhalen van een procedure is een administratieve handeling van de rechtbank, waarbij de zaak wordt verwijderd uit het bestand van lopende zaken. Het brengt geen definitief einde van de zaak met zich, nu één van partijen de zaak weer kan opbrengen ter voortzetting van het geding. Nu met doorhaling van een procedure geen definitief einde van die procedure kan worden bewerkstelligd, verschilt de doorhaling van de procedure wat betreft de rechtspositie van [gedaagde 1] niet wezenlijk van de situatie dat de procedure op de slaaprol staat en partijen hebben afgesproken in die zaak niet voort te procederen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat, nu in de gestelde periode van termijnoverschrijding, de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland op de slaaprol stond en partijen de afspraak hadden dat in die zaak niet zou worden voortgeprocedeerd, ook in die periode voldoende werd voldaan aan het doel en de strekking van de veroordeling. Daar komt bij dat in de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland een eis in reconventie was ingesteld en het daarom niet in de macht van [eiser 1] lag om de procedure te doen royeren. Daarvoor had zij de medewerking van [gedaagde 1] nodig. Een partij kan geen dwangsommen verbeuren ter zake van een veroordeling waar zij niet zelfstandig aan kan voldoen. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat BB ter zake van de veroordeling onder 7.7. dwangsommen heeft verbeurd. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de procedure bij de rechtbank Noord- Nederland door [gedaagde 1] een eis in reconventie was ingediend.
5.15.
De slotsom is dat voorshands onvoldoende is komen vast te staan dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat BB respectievelijk [eiser 1] uit hoofde van het vonnis van 17 oktober 2018 dwangsommen hebben verbeurd. De vordering tot opheffing van de beslagen en het gevorderde verbod om uit hoofde van het vonnis van 17 oktober 2018 ten laste van [eisers] opnieuw enige executiehandelingen te verrichten zal in zoverre worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal het verbod laten ingaan op de derde dag na betekening van dit vonnis en aan het verbod een dwangsom verbinden van € 2.000,-, voor iedere keer dat in strijd met dit verbod wordt gehandeld en een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 100.000,-.
5.16.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat niet in geschil is dat de proceskosten van het kort geding op 10 december 2018 door [eisers] zijn voldaan. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk wat partijen verstaan onder de proceskosten die zijn voldaan, nu het bedrag aan proceskosten dat volgens de notariële afrekening is voldaan niet correspondeert met de som van de in het vonnis van 17 oktober 2018 begrote bedragen aan proceskosten. Nu partijen het er echter over eens zijn dat de proceskosten zijn voldaan, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat hiermee gedoeld wordt op het totaal aan proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente dat op grond van het vonnis door [eisers] aan [gedaagden] moest worden voldaan en dat de overige kosten, de in het vonnis begrote nakosten en de betekeningskosten, nog niet zijn voldaan. Ten aanzien van deze kosten overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op de geringe hoogte daarvan, die kosten niet de thans gelegde grote hoeveelheid executoriale beslagen rechtvaardigen, nu er op zoveel goederen beslag is gelegd dat aannemelijk is dat de executieopbrengst van de goederen deze kosten ver zal overstijgen. Ook in zoverre zullen de gelegde beslagen worden opgeheven. Nu de beslagen enkel zijn gelegd ter verkrijging van voldoening van deze kosten en de gestelde dwangsommen, leidt dit, gelezen in samenhang met hetgeen in r.o. 5.15 is overwogen, tot de conclusie dat de beslagen volledig zullen worden opgeheven. Het gevorderde verbod om ter verkrijging van voldoening van deze kosten nieuwe executiemaatregelen te verrichten zal echter worden afgewezen, nu [gedaagden] het recht heeft om door middel van executoriaal beslag voldoening van deze kosten van op [eisers] te verkrijgen, zij het dat dit beslag niet zo disproportioneel mag zijn als nu het geval is.
Contact-, mededelingen- en straatverbod
5.17.
Ten aanzien van het door [eisers] gevorderde contact-, mededelingen- en straatverbod overweegt de kantonrechter dat de gestelde feiten en omstandigheden die [eisers] aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd bijna allemaal dateren van vóór het vonnis van 17 oktober 2018 en in dat vonnis onvoldoende bevonden zijn voor het aannemen van een spoedeisend belang bij de toewijzing van het in die procedure gevorderde contact- en mededelingenverbod. De gestelde omstandigheid dat [gedaagden] het vonnis van 17 oktober 2018 is gaan executeren is, gelet op het feit dat hij daartoe gerechtigd was, geen omstandigheid die de conclusie rechtvaardigt dat [gedaagden] zich recentelijk zodanig tegen [eisers] heeft gedragen dat zij thans wel een spoedeisend belang heeft bij het door haar gevorderde contact-, mededelingen en straatverbod.
Afgifte administratie
5.18.
Aan haar vordering tot afgifte van de administraties van JBMG en MG heeft [eisers] ten grondslag gelegd dat [gedaagden] heeft nagelaten deze administraties integraal aan haar over te dragen. [gedaagden] heeft dit gemotiveerd betwist. Nu [eisers] haar stelling niet met stukken heeft onderbouwd en [gedaagden] deze stelling heeft betwist, kan niet zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor het kort geding zich niet leent, worden vastgesteld of [gedaagden] de administraties van JBMG en MG integraal aan [eisers] heeft verstrekt. Deze vordering is daarom niet toewijsbaar.
Overige vorderingen
5.19.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring op de minuut zal worden afgewezen, nu de wet dat niet meer kent. [eisers] heeft verder niet onderbouwd waarom de beslissing uitvoerbaar moet worden verklaard “op alle dagen en uren” (buiten kantooruren) zodat ook dat deel van haar vordering zal worden afgewezen.
5.20.
Aangezien in conventie elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

Afgifte Porsche

6.1.
Aan de vordering tot afgifte van de Porsche heeft [gedaagden] ten grondslag gelegd dat de deurwaarder op zijn verzoek beslag heeft gelegd op deze Porsche en dat [eiser 1] onrechtmatig heeft gehandeld door deze auto vervolgens aan het beslag te onttrekken. [eiser 1] heeft dit betwist. Volgens haar is zij met de Porsche weggereden, nog voordat de deurwaarder zich aan haar als deurwaarder kenbaar heeft gemaakt, zodat noch van een beslag op de Porsche door deze deurwaarder noch van een onrechtmatige onttrekking van de Porsche aan dit beslag sprake is.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het midden kan blijven of er al dan niet beslag is gelegd op de Porsche, nu alle executoriale beslagen zullen worden opgeheven en [gedaagden] derhalve, ook indien geoordeeld zou moeten worden dat er beslag ligt op de Porsche, geen belang meer heeft bij zijn vordering tot afgifte.
Mededelingen- en handelingenverbod
6.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de vordering om - kort gezegd - [eisers] te verbieden mededelingen te doen of handelingen te verrichten die een redelijkerwijs te voorzien negatief effect voor [gedaagden] kunnen hebben, ook in het vorige kort geding was ingesteld en door de voorzieningenrechter in het vonnis van 17 oktober 2018 is afgewezen. De voorzieningenrechter is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zijn opgekomen na dat vonnis die maken dat de vordering thans wel zou moeten worden toegewezen. Het enkele feit dat [eisers] zich in onderhavige kort geding dagvaarding negatief over [gedaagden] heeft uitgelaten, is daartoe onvoldoende. Dit zijn namelijk uitlatingen binnen het bestek van een juridische procedure. De door partijen in de minnelijke regeling opgenomen afspraak om zich niet negatief uit te laten over de ander jegens een derde kan naar het oordeel niet zo worden uitgelegd dat onder derde mede wordt verstaan een rechter aan wie één van partijen een geschil met de ander voorlegt. Partijen moeten in een dergelijke procedure de vrijheid hebben om hun vorderingen te onderbouwen met stellingen die de ander wellicht onwelgevallig zijn of in een negatief daglicht stellen.
Vernietiging transcripties
6.4.
Ten aanzien van de vordering tot vernietiging van transcripties van (vermeende) telefoongesprekken overweegt de voorzieningenrechter dat niet gebleken is dat [eisers] deze transcripties heeft gebruikt anders dan ter onderbouwing van haar vorderingen in deze procedure. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagden] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een zodanig spoedeisend belang heeft bij de vordering tot vernietiging van de transcripties dat een beslissing in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Deze vordering zal derhalve eveneens worden afgewezen.
Voorziening die de voorzieningenrechter passend acht
6.5.
De vordering strekkende tot het treffen van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te vaag om toe te kunnen wijzen. Het ligt op de weg van de eisende partij om duidelijk te maken wat zij wil, mede om de wederpartij de gelegenheid te bieden daarop te reageren. Het is niet aan de rechter om aan partijen, bij wie over en weer grote belangen spelen, een eigen beslissing op te dringen op punten die geen onderwerp van hun rechtsstrijd zijn geweest.
Proceskosten
6.6.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden vastgesteld op € 490,00
(factor 0,5 × tarief € 980,00) ter zake van salaris advocaat. De voorzieningenrechter hanteert bij de berekening van het salaris een factor 0,5 omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
heft op alle door [gedaagden] ten laste van [eisers] , BB en [eiser 1] gelegde beslagen die uit hoofde van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 17 oktober 2018 zijn gelegd;
7.2.
verbiedt [gedaagden] , met ingang van de derde dag na betekening van dit vonnis, uit hoofde van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 17 oktober 2018 nog verdere executoriale maatregelen, zoals beslaglegging, te treffen, behoudens voor zover deze betrekking hebben op nog niet betaalde nakosten, explootkosten en wettelijke rente uit hoofde van r.o. 7.9 van het vonnis van 17 oktober 2018;
7.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om een dwangsom aan [eisers] te betalen van € 2.000,- voor iedere keer dat hij in strijd handelt met de veroordeling onder 7.2 en een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
7.4.
veroordeelt JB Holding om een dwangsom aan [eisers] te betalen van € 2.000,- voor iedere keer dat zij in strijd handelt met de veroordeling onder 7.2 en een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
7.8.
wijst de vorderingen af;
7.9.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden vastgesteld op € 490,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2019.
fn: 445