ECLI:NL:RBNNE:2019:580

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
18/730043-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel met seksuele uitbuiting van een Roemeense vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte heeft gedurende bijna 10 maanden een jonge Roemeense vrouw gedwongen tot prostitutie. Het slachtoffer, dat verliefd was op de verdachte, werd door hem gemanipuleerd en onder druk gezet, waardoor zij bereid was om prostitutiewerkzaamheden voor hem te verrichten en haar verdiensten aan hem af te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van dwangmiddelen zoals misleiding en misbruik van een kwetsbare positie. De verdachte heeft het slachtoffer misleid door te doen geloven dat zij samen een toekomst zouden opbouwen, terwijl hij in werkelijkheid haar afhankelijkheid vergrootte om financieel voordeel te behalen uit haar prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden en heeft de vordering van het slachtoffer tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730043-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 februari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in HvB Ooysterhoekseweg, Verlengde Ooysterhoekseweg 21 te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 18 januari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 25 februari 2018 te Leeuwarden en/of elders in Nederland,
A) een ander, te weten [slachtoffer], (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkheid(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer], seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer] (sub 6°), en/of
C) een ander te weten [slachtoffer], (telkens) heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot liet verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling (sub 3°),
hebbende verdachte,
- die [slachtoffer], vanuit Roemenië en/of Duitsland, meermalen, althans eenmaal, meegenomen om in Leeuwarden in de prostitutie te laten werken (onder meer in “[club 1] en/of [club 2]”) en/of
- een gelegenheid voor die [slachtoffer] gezocht waar zij zich kon prostitueren en/of
- telkens (een deel van) het door die [slachtoffer], in de prostitutie verdiende geld aan hem laten afstaan en/of opgehaald en/of naar hem laten sturen via Western Union en/of Moneygram en/of
- van die [slachtoffer], verlangd dat ze seks had zonder condoom en/of
- het bankpasje van die [slachtoffer] afgepakt en/of
- die [slachtoffer], naar haar werkplek gebracht en/of weer opgehaald en/of
- zulks terwijl die [slachtoffer], niemand in Nederland kende en/of de taal niet sprak en/of afhankelijk van verdachte was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De ten laste gelegde mensenhandel (sub 1, 3, 4, 6 en 9) ten aanzien van [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]) kan worden bewezen op grond van haar verklaringen, de verklaringen van [getuige 1] (verder: [getuige 1]) en [getuige 2] (verder: [getuige 2]) en diverse taps van telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] (verder [medeverdachte]).
Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat sprake was van seksuele uitbuiting waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer].
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Allereerst dienen de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 2] met grote behoedzaamheid gebruikt te worden. Met het intensieve contact dat zij met elkaar hebben (gehad), hebben zij elkaar beïnvloed, wat ten koste zal zijn gegaan van de betrouwbaarheid van hun verklaringen.
Verder is er geen sprake geweest van toepassing door verdachte van enig dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) jegens [slachtoffer].
Niet gezegd kan worden dat [slachtoffer] is misleid want zij was op de hoogte van verdachtes bedoelingen toen hij haar vroeg mee te gaan naar Duitsland, zo heeft zij verklaard (zie p. 311, ordner I). Evenmin verkeerde [slachtoffer] in een kwetsbare positie waar verdachte misbruik van had kunnen maken en waardoor zij noodgedwongen in de prostitutie terecht zou zijn gekomen. Toen [slachtoffer] verdachte leerde kennen woonde zij bij haar familie in Roemenië. Zij had daar werk, een inkomen, geen schulden en twee zussen van haar woonden in Engeland. Van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie is daarom geen sprake geweest.
Nu enig objectief onderzoek naar de verdiensten en geldtransacties van [slachtoffer] niet heeft plaatsgevonden, is evenmin vast te stellen hoeveel geld zij aan verdachte heeft afgestaan en voor wie dat geld uiteindelijk bestemd was. Van uitbuiting van [slachtoffer] was geen sprake. [slachtoffer] was onafhankelijk en werkte zelfstandig. Zij was daarbij een mondige prostituee die zelf bepaalde wat zij met haar lichaam en geld deed.
Ten aanzien van onderdeel C van de tenlastelegging blijkt uit de stukken dat [slachtoffer] vrijwillig naar Nederland is gekomen. Verdachte heeft haar er niet toe gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling.
Ook ten aanzien van de overige, onder de verschillende gedachtestreepjes, ten laste gelegde handelingen bevindt zich onvoldoende bewijs in het dossier. Dat [slachtoffer] door verdachte zou zijn gedwongen om seks te hebben zonder condoom wordt ook door haarzelf tegengesproken.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 2]
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 2]. De omstandigheid dat de dames veelvuldig contact met elkaar hebben gehad maakt niet dat zij in strijd met de waarheid zouden hebben verklaard. Daarbij merkt de rechtbank op dat hun verklaringen worden ondersteund door overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, zoals diverse (hierna te noemen) taps van telefoongesprekken, onder meer gevoerd tussen verdachte en [medeverdachte].
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 januari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik had gedurende een periode van één jaar en acht maanden een relatie met [slachtoffer]. De relatie heeft geduurd tot mijn aanhouding in februari 2018. Ik ben twee keer met [slachtoffer] naar Nederland gereden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2018, opgenomen op pagina 305 e.v. (ordner I) van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC17005-HPV-01, d.d. 11 juni 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
(p. 313) A: [verdachte] begon te veranderen.
V: Op een gegeven moment begint [verdachte] te veranderen, is hij minder aardig tegen jou, waarom ben jij toen niet naar de politie gegaan?
A: Ik dacht, dat hij zo deed omdat hij een huis, een familie met mij wilde.
(p. 314) V: Hoeveel verdiende jij?
A: 500 euro in een week.
V: Hoeveel dagen werkte je daarvoor?
A: Iedere dag werkte ik. 24/24.
V: Had je wel eens vrij of nam je weleens vrij?
A: Nee.
V: Waarom niet?
A: Ik wilde voor die mensen geld verdienen. Om te laten zien dat ik het ook kan. Want iedere keer kreeg ik te horen over [getuige 1].
V: Waar is het geld gebleven wat jij hebt verdiend?
A: Dat heeft hij opgegeten.
V: Wie?
A: [verdachte]. In Roemenië deed hij het groot. Luxe leven.
V: Hoe kwam hij aan het geld?
A: Ik gaf het aan hem.
V: Waarom?
A: Hij was mijn liefje.
(p. 316) A: 6 maanden ben ik in Duitsland geweest, daarna ben ik naar Nederland gegaan. Ik was toen 20. Ik ben 2 weken in Nederland gebleven. Daarna ben ik teruggegaan naar Duitsland. Toen ik 21 was geworden ben ik terug naar Nederland gekomen.
V: Hoe ging jij naar Nederland en wie waren daarbij?
A: Toen ik nog geen 21 was en naar Nederland ging?
V: Ja. Wie besloot dat?
A: De jongens.
A: Ik was met [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1]) gekomen.
V: Wie was daar nog meer bij?
A: [verdachte]?
V: Hoe zijn jullie toen naar Nederland gekomen?
A: Met de auto.
A: [verdachte] was vertrokken naar Kassel.
V: Waar leefde hij van?
A: Logisch; ik stuurde geld.
V: Die eerste 14 dagen in Nederland, hoeveel heb je toen verdiend?
(p. 318) V: Als we dat berekenen, dan is dat in die 14 dagen zo rond de 4000 euro, wat is hiermee gebeurd?
A: Ik heb een keertje aan [verdachte] gestuurd. Hij woonde in Duitsland.
(p. 319) V: Dan ga jij 3 weken voordat je 21 wordt naar Nederland. Hoe ging jij toen naar Nederland?
A: [verdachte] heeft ons toen ook gebracht.
V: Dan blijf je 3 weken hier en waar verbleef je toen?
A: In [club 2]. Nadat ik 21 was geworden ben ik verhuisd naar [club 1].
V: Wat heb jij die 3 weken hier in Nederland gedaan?
(p. 320) A: Gewerkt.
V: Wat heb je toen verdiend?
A: Weet ik niet. Ik verdiende wel want ik was nooit gebleven zonder geld. Ik werkte dus ik had geld. Ik was hier nooit zonder geld gebleven.
V: En daarna, hoe lang ben je toen in Nederland gebleven?
A: (..) Ik ben in juni hier gekomen en in juli ben ik weer teruggegaan naar Duitsland.
A: [verdachte] heeft mij weer naar Nederland gebracht. Hij heeft mij hier achter gelaten. Hij is vertrokken.
(p. 321) V: Die maand dat jij hier alleen in Nederland was heb je 7000 verdiend?
A: Ja.
A: (..) Ik heb dit uitgegeven aan kleding en wat ik aan meneer [verdachte] heb gestuurd.
V: Veel?
A: Ja, 1000 euro voor een auto van een vriend om die te hebben voor 2 weken. Zodat wij die 2 weken lang konden gebruiken. Ik heb 1000 euro betaald en ik heb veel geld gegeven.
V: Veel geld gegeven?
A: Gestuurd en daarom hebben ze mij geblokkeerd met de Moneygram.
V: Welke maand was dit?
A: Augustus vorig jaar.
(p. 322) A: Ik denk dat wij in november weer naar Nederland zijn gekomen tot nu toe.
(p. 324) A: Ja hij is hier ook nog een keer geweest. Na 2 weken. Hij is naar mij gekomen na 2 weken. Nadat hij uit Duitsland was gekomen.
V: 2 weken na wat? Na 21 januari 2018?
A: Ja. Hij is bij mij gekomen. Ik had hem lang niet gezien. Ik heb hem geknuffeld, ik was aan het huilen en dat soort dingen maar hij is direct naar de portemonnee gegaan. "Hoeveel geld heb je?"
V: Hoeveel had je?
A: Ik heb hem 3000 gegeven.
A: Omdat hij zei dat hij geen geld meer had.
V: Hoe lang is hij op dat moment bij jou gebleven?
A: Ik denk iets van 6 uurtjes.
(p. 328) A: Hij heeft mij als een soort machine behandeld die geld maakt door in de prostitutie te werken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 april 2018, opgenomen op pagina 335 e.v. (ordner I) van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [slachtoffer]:
(p. 339) V: Op hoeveel plekken heb jij in Nederland in de prostitutie gewerkt of ergens anders?
A: In Leeuwarden, in [club 1] en [club 2].
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 19 juli 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik begon van hem (de rechtbank begrijpt: verdachte) te houden. Ik werd verliefd op hem. De eerste 6 maanden bleef hij aardig doen tegen mij. Daarna veranderde hij. Ik wilde niet als prostituee voor [verdachte] werken. U vraagt mij waarom ik het toch deed in die eerste 6 maanden toen [verdachte] nog aardig was. Ik deed het omdat hij mij vertelde dat hij met mij een gezin wilde stichten en vele andere leugens. Ik geloofde echt dat hij dat zou doen, maar dat deed hij niet. Hij had geld nodig voor kleding en ander zaken en ik moest dat verdienen. Het geld dat ik verdiende was om [verdachte] te onderhouden. Ik weet wel dat [verdachte] geen geld had.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 februari 2018, opgenomen op pagina 411e.v. (ordner I) van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
(p. 422) V: Hoe stuur jij geld naar [verdachte]?
A: Moneygram of Western Union.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 februari 2018, opgenomen op pagina 446 e.v. (ordner I) van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
O: Door de getuige wordt een tapgesprek beluisterd (sessienummer 9067)
V: [medeverdachte] zegt tegen [verdachte] dat jij geld moet verdienen.
A: Ja, het lijkt mij niet iets indrukwekkends. Dit soort dingen praten ze ook als ik erbij ben.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 maart 2018, opgenomen op pagina 461 e.v. (ordner I) van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
(p. 469) V: Het geld dat [slachtoffer] in de prostitutie verdiende, waar ging dat naar toe?
A: Naar [verdachte].
V: Hoe was dat in Leeuwarden?
A: Ik weet wel dat ze toen wel naar de bank is geweest. Zij stuurde dat ook via Moneygram. Ik heb in Leeuwarden 2 keer gezien dat ze er naar toe ging.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 maart 2018, opgenomen op pagina 461 e.v. (ordner I) van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
(p. 469) V: Hoeveel vrouwen werkten er voor [verdachte] in de prostitutie?
A: Ik ken [slachtoffer].
A: [medeverdachte] vertelde dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) in Leeuwarden voor [verdachte] werkte.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 147 e.v. (ordner II) van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [getuige 2]:
(p.154) A: [getuige 1] maakte veel geld want ze neukte zonder. Ik en [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) maakten niet genoeg geld voor ze en ze verpletterden ons met hun voeten figuurlijk. [verdachte] en [medeverdachte] en [getuige 1].
(p.155) A: [verdachte] heeft veel geld afgenomen van [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]). [slachtoffer] werkte hier als een gek voor [verdachte].
10. Schriftelijke bescheiden zijnde verslagen van een opgenomen telefoongesprekken, vermeld op de volgende pagina's van voornoemd dossier:
101. (p. 66, ordner II) inhoudende een gesprek tussen [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 20 maart 2017
(sessienummer 9067):
[medeverdachte]: [verdachte]! [slachtoffer] .... zij moet geld kunnen verdienen! Zij is nieuw .. maar alles is afhankelijk van haar houding: zij moet leuk zijn . .. aantrekkelijk.
[verdachte]: ik ga haar nu even bellen. Ik was daar en ik heb haar gezien. Alles was klaar toen ik er was. Ze was klaar.
102. (p. 72 e.v., ordner II) inhoudende een gesprek tussen [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 20 april 2017 (sessienummer 39992):
(p. 71) [medeverdachte]: (..) Maar hoe kan dat in 3 weken tijd heb je niets verdiend? Je zei dat ze 200 had verdiend ... 150 ..
[verdachte]: Er was wel gewerkt...maar ik heb zelf in 3 dagen tijd geen geld verdiend.
[verdachte]: Huur voor deze week heb ik uit mijn eigen zak betaald.
[medeverdachte]: Echt geen klant gepakt?
[verdachte]: Ja wel..eentje! Hij gaaf haar 80 euro..en voor de rest..de advertentie moet ook betaald worden..lles!
[medeverdachte]: In 2 weken tijd" heb je niet eens 1000 opzij kunnen zetten?
[verdachte]: Nee, [slachtoffer] heeft nu iets van 600 euro opzij gezet.
[medeverdachte]: Mijn lul..En je hebt zelf nog 300.. dus in totaal heb je 900!
[verdachte]: Ja.
[medeverdachte]: Goed dan stuur 300 naar huis. Stuur het geld naar ons land, blijft gewoon bij ons moeder liggen.
[medeverdachte]: Geld man! Geld! Ik zei tegen haar: [getuige 2]! Een kind houdt me niet bij je.. ik wil geld!! Zo heb ik dat gezegd.
(p. 72) [verdachte]: Je bent echt erg .. ik doe niet zo met mijn vrouw! Ik doe het anders! Niet zo direct. Ik heb gezegd: ik wil ook een kind met je hebben" eerst wil ik dat we een appartement hebben, een mooie auto en een bedrijf. Anders nog geen kind! Hahhaah ... Zo doe ik het.. ik zeg: dan hebben we tenminste iets te bieden!
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2018, opgenomen op pagina 73 e.v. (ordner I) van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
[slachtoffer] verklaarde dat zij op een gegeven moment bij Western Union geblokkeerd was en dat zij daarom een klant, [naam 1], in haar bijzijn, geld voor haar heeft over laten maken naar [verdachte]. Dat ook de schoonmaker [naam 2] twee keer, in haar bijzijn, geld voor haar naar [verdachte] en zijn moeder heeft overgemaakt.
Ook liet [slachtoffer] ons verbalisanten, 10 Moneygramtransacties zien waarvan wij met haar
toestemming foto's van hebben gemaakt. Deze foto's zijn niet allemaal even duidelijk maar de bedragen en de data en de verzenders en ontvangers zijn ook door verbalisanten opgeschreven. Uit deze Moneygrams bleek het volgende:
- 6 januari 2018 heeft [naam 1] 800 euro naar [verdachte] gestuurd.
- 28 december 2017 heeft [naam 2] 500 euro naar [verdachte] gestuurd.
- 22 december 2017 heeft [slachtoffer] 1000 euro naar [verdachte] gestuurd.
- 1 december 2017 heeft [slachtoffer] 700 euro naar [naam 3] gestuurd.
- 22 november 2017 heeft [naam 2] 1300 euro naar [naam 3] gestuurd.
- 13 november 2017 heeft [slachtoffer] 1200 euro naar [naam 3] gestuurd.
- 2 november 2017 heeft [slachtoffer] 300 euro naar [verdachte] gestuurd.
- 28 oktober 2017 heeft [slachtoffer] 700 euro naar [verdachte] gestuurd.
- 23 oktober 2017 heeft [slachtoffer] 800 euro naar [verdachte] gestuurd.
- 20 oktober 2017 heeft [slachtoffer] 100 euro naar [verdachte] gestuurd.
Hieruit bleek dat [slachtoffer] in de periode 20 oktober 2017 tot en met 6 januari 2018 in totaal een bedrag van 4200 euro naar [verdachte] en een bedrag van 3200 euro naar zijn moeder [naam 3] gestuurd heeft.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de aan verdachte ten laste gelegde sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van lid 1, artikel 237f Sr bewezen kunnen worden, waarbij jegens [slachtoffer] de dwangmiddelen misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht zijn toegepast.
Uit de wettekst van de sub-onderdelen 1 en 6 volgt dat voor bewezenverklaring hiervan is vereist dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. Uit de jurisprudentie [1] volgt dat de in sub-onderdelen 4 en 9 omschreven gedragingen eveneens alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet derhalve worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze sub-onderdelen. In lid 2 van artikel 237f Sr is bepaald dat onder uitbuiting in ieder geval uitbuiting in de prostitutie valt.
Misleiding
Met betrekking tot het dwangmiddel misleiding overweegt de rechtbank dat verdachte [slachtoffer], van wie hij wist dat ze veel van hem hield en alles voor hem over had, heeft voorgehouden dat zij samen een toekomst zouden hebben. Dit terwijl verdachte in werkelijkheid bewust bezig was haar onder valse voorwendselen aan zich te blijven binden, zoals dat onder meer blijkt uit het volgende telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte], te weten:
"[medeverdachte]: "Geld man! Geld! Ik zei tegen haar: [getuige 2]! Een kind houdt me niet bij je" ik wil geld!!" [verdachte]: "Je bent echt erg, ik doe niet zo met mijn vrouw! Ik doe het anders! Niet zo direct. Ik heb gezegd: "ik wil ook een kind met je hebben" eerst wil ik dat we een appartement hebben, een mooie auto en een bedrijf. Anders nog geen kind! Hahhaah ... Zo doe ik het.. ik zeg: dan hebben we tenminste iets te bieden. [2] "
De rechtbank stelt op grond hiervan - en mede gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen in samenhang bezien - vast, dat verdachte [slachtoffer] aldus heeft misleid waardoor zij prostitutiewerkzaamheden bleef verrichten en geld aan verdachte bleef afstaan.
Misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht geldt blijkens de wetsgeschiedenis dat, waar het de prostitutie betreft, dit misbruik kan worden verondersteld indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren.
Tussen verdachte en [slachtoffer] ontstond in Roemenië een affectieve relatie en in 2016 zijn zij beiden naar Duitsland gegaan waar [slachtoffer], volgens plan van hen beiden, in de prostitutie is gaan werken. In mei 2017 heeft verdachte [slachtoffer] naar Leeuwarden gebracht om daar (verder) als prostituee te gaan werken. Sedertdien is [slachtoffer] (met tussenpozen van verblijven in Duitsland en Roemenië) als prostituee in Leeuwarden werkzaam geweest, waarbij zij het door haar in prostitutie verdiende geld voor een groot deel ten behoeve van verdachte afstond.
Verdachte misleidde haar daarbij door net te doen alsof hij met [slachtoffer] een toekomst wilde opbouwen. Aldus werd zij bewogen zich te blijven prostitueren en haar geld aan hem te blijven afstaan.
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] in de prostitutie heeft gebracht en gehouden en haar haar inkomsten voor een groot deel aan hem heeft laten afstaan. Mede gelet op het grote belang dat verdachte had bij de inkomsten die zij daaruit genereerde, hecht de rechtbank geen geloof aan deze ontkennende verklaring van verdachte. Verdachte leefde van het geld dat [slachtoffer] aan hem afstond, zoals ook blijkt uit de in de bewijsmiddelen opgenomen Moneygramtransacties. Zijn verklaring ter terechtzitting dat hij zelf een inkomen uit arbeid had heeft hij niet met stukken of anderszins kunnen onderbouwen. De belastende verklaringen van [slachtoffer] worden daarentegen ondersteund door de hiervoor opgenomen verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en [slachtoffer] en de diverse taps van telefoongesprekken tussen verdachte en zijn broer.
Door verdachte werd het beeld van de affectieve relatie tussen hen beiden in stand gehouden, waardoor hij [slachtoffer], die nog steeds stapelverliefd op hem was, ertoe heeft gebracht een deel van haar geld aan hem af te staan.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] zich daardoor ten opzichte van verdachte in een afhankelijke positie bevond waarin zij geen andere reële keuze had dan in de prostitutie te blijven werken. De positie waarin zij verkeerde was niet vergelijkbaar met de positie van een mondige prostituee in Nederland. [slachtoffer] verkeerde aldus in een uitbuitingssituatie en verdachte maakte daar misbruik van. De omstandigheid dat zij aanvankelijk vrijwillig en in overleg met verdachte in de prostitutie is gaan werken, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt niet dat van een dergelijke dwang geen sprake was. Immers een situatie van uitbuiting kan ook ontstaan nadat aanvankelijk vrijwilligheid bij het slachtoffer bestond, indien een dwangmiddel als bijvoorbeeld misleiding, zoals bij [slachtoffer], wordt toegepast. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.
Uitbuiting
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] heeft uitgebuit. Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander in de prostitutie worden verricht, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
De rechtbank is derhalve, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer] door verdachte en dat verdachte daartoe ook het oogmerk heeft gehad.
De rechtbank acht sub-onderdeel 3 van lid 1, artikel 237f Sr (onder C van de tenlastelegging) niet bewezen. Uit de stukken en de behandeling ter terechtzitting van 18 januari 2019 leidt de rechtbank af dat de gedragingen die verdachte hier worden verweten niet hebben plaatsgevonden in Leeuwarden en/of elders in Nederland. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht evenmin bewezen de handelingen zoals onder de volgende gedachtestreepjes ten laste gelegd, inhoudende dat verdachte:
- een gelegenheid voor die [slachtoffer] heeft gezocht waar zij zich kon prostitueren en/of
- van die [slachtoffer], heeft verlangd dat ze seks had zonder condoom en/of
- het bankpasje van die [slachtoffer] heeft afgepakt en/of
- die [slachtoffer], naar haar werkplek heeft gebracht en/of weer opgehaald en/of
- zulks terwijl die [slachtoffer], niemand in Nederland kende en/of de taal niet sprak en/of afhankelijk van verdachte was.
Verdachte zal daarom tevens van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de feiten bewezen met ingang van mei 2017, te weten drie weken voor 16 juni 2017, de dag waarop [slachtoffer] 21 jaar werd en zij - zo heeft zij verklaard - voor het eerst naar Nederland is gekomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 mei 2017 tot en met 25 februari 2018 te Leeuwarden en/of elders in Nederland,
A) een ander, te weten [slachtoffer], telkens door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht,
- heeft vervoerd, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en
- heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer], seksuele handelingen met een derde (sub 9°) en
B) telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander, te weten [slachtoffer] (sub 6°), en
hebbende verdachte,
- die [slachtoffer] vanuit Duitsland, meermalen meegenomen om in Leeuwarden in de prostitutie te laten werken (onder meer in “[club 1] en [club 2]”) en
- telkens (een deel van) het door die [slachtoffer], in de prostitutie verdiende geld aan hem laten afstaan en naar hem laten sturen via Western Union en Moneygram.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Mensenhandel, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting van 18 januari 2019, het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna 10 maanden schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een jonge Roemeense vrouw. Het slachtoffer was verliefd op verdachte en is door hem op dusdanige wijze gemanipuleerd en onder druk gezet dat zij in haar angst hem te verliezen, bereid was prostitutiewerkzaamheden voor hem te verrichten en haar verdiensten aan hem af te staan.
Mensenhandel waarbij het slachtoffer in de prostitutie wordt gebracht en gehouden, is een vergaande vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter.
Uit de namens [slachtoffer] ter terechtzitting van 18 januari 2019 voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken dat de feiten een grote impact op haar hebben gehad en dat zij daar nog dagelijks psychisch nadelige gevolgen van ondervindt.
De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting kunnen voor een slachtoffer, zo is ook algemeen bekend, groot zijn.
De rechtbank acht voor dergelijke strafbare feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte (in Nederland) niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank ziet mede gelet hierop en nu de rechtbank een kortere pleegperiode bewezen acht dan de officier van justitie, reden een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank ziet geen reden om een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 233.385,00 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze, net als de aangifte, is voortgekomen uit wraak en liefdesverdriet van [slachtoffer].
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij een deel van de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom als volgt gedeeltelijk worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 februari 2018.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de vordering voor wat betreft de gestelde immateriële schade niet met stukken is onderbouwd.
De rechtbank acht evenwel toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,00 redelijk en billijk. De rechtbank heeft hierbij gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de gevolgen voor het slachtoffer, voor wie de feiten een grove schending van haar persoonlijke integriteit hebben betekend, en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen, zodat deze schade tot genoemd bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
De rechtbank is ten aanzien van de post "gederfde inkomsten", van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden (en deels met stukken is onderbouwd) dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank stelt evenwel vast dat in het gevorderde bedrag tevens de inkomsten zijn meegenomen die [slachtoffer] in Duitsland heeft genoten en die derhalve niet in rechtstreeks verband staan met het bewezen verklaarde. De rechtbank zal het schadebedrag daarom beperken tot de overboekingen die via Western Union en MoneyGram vanuit Leeuwarden zijn gedaan en waarvan de afschriften als bijlagen bij de vordering zijn ingediend, in totaal ten bedrage van € 9.100,00.
De rechtbank stelt verder vast dat de post "eigen risico ziektekostenverzekering" niet is onderbouwd en derhalve (thans) niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 19.100,00 (€ 10.000 +
€ 9.100), vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 februari 2018.
Ten aanzien van het overige deel van de vordering beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 19.100,00(zegge: negentienduizend en honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 19.100,00 (zegge: negentienduizend en honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 130 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 9.100,00 aan materiële schade en
€ 10.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.B. de Wit en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2019.
Mr. Dölle, mr. Jongsma en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554.
2.Tapverslag, bewijsmiddel 102.