ECLI:NL:RBNNE:2019:4385

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
18/730248-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na slaan met steigerbuis

Op 24 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer met een steigerbuis tegen het hoofd geslagen, wat leidde tot het overlijden van het slachtoffer op 19 december 2018. De rechtbank oordeelde dat het verweer van de verdachte, dat het causale verband tussen de klap en het overlijden ontbrak, niet kon worden aanvaard. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweerexces. De verdachte was onder invloed van amfetamine en alcohol op het moment van de daad. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaar op en wees de vorderingen van de benadeelde partijen toe, waaronder schadevergoeding voor shockschade. De rechtbank concludeerde dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard door met de steigerbuis te slaan. De rechtbank achtte de doodslag wettig en overtuigend bewezen, en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid door een lichte verstandelijke beperking en de invloed van alcohol en drugs.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730248-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 oktober 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Achterhoek - Ooyerhoekseweg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 oktober 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2018 tot en met 19 december 2018 te Jubbega, in elk geval in de gemeente Heerenveen, en/of te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) met een metalen (steiger)buis, althans een hard voorwerp, tegen of op het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 19 december 2018 te Groningen is overleden;
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Jubbega, gemeente Heerenveen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hoofdletsel, met breuken in het aangezicht en/of het schedeldak en/of een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en/of hersenletsel, heeft toegebracht, door met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) met een metalen (steiger)buis, althans een hard voorwerp, tegen of op het hoofd te slaan, terwijl het feit (op 19 december 2018 te Groningen) de dood ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de rapportages van de patholoog blijkt dat met name het geconstateerde letsel aan de linkerzijde van het hoofd van slachtoffer [slachtoffer] passend is bij het geven van een klap met een steigerbuis, en dat het hersenletsel en later intreden van de dood ook uit dit letsel kunnen worden verklaard.
Dit letsel past bij de waarneming dat het slachtoffer na de eerdere schermutseling met [getuige 1] zelfstandig is opgestaan en daarna weer ruzie heeft gemaakt met het slachtoffer. Daarna is het slachtoffer door verdachte met de steigerbuis links tegen zijn hoofd geslagen, is hij vervolgens direct in elkaar gezakt en niet meer bij bewustzijn geweest. De officier van justitie ziet daarom geen steun voor het verweer dat een eerdere trap tegen het hoofd van het slachtoffer door [getuige 1] zodanig hard was dat deze trap heeft bijgedragen aan het overlijden. Naar het oordeel van de officier van justitie is het slachtoffer overleden ten gevolge van de door verdachte uitgedeelde klap met de steigerbuis tegen zijn hoofd. Daarbij had verdachte weliswaar geen 'vol opzet' op het doden van het slachtoffer, maar wel ‘voorwaardelijk opzet’: door aldus te handelen heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met een metalen steigerbuis tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Verdachte heeft echter verklaard dat kort daarvoor een schermutseling heeft plaatsgevonden tussen [getuige 1] en het slachtoffer, waarbij [getuige 1] tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt of op diens hoofd heeft gestampt. Direct ondersteunend bewijs voor die trap of stamp ontbreekt. Indirect kan echter uit de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] de overtuiging verkregen worden dat [getuige 1] wel degelijk heeft getrapt tegen of gestampt op het hoofd van het slachtoffer. Dit kan op basis van het dossier in ieder geval niet worden uitgesloten. Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor tot op de zitting consistent verklaard over trappen tegen het hoofd door [getuige 1] , zonder daarbij zijn eigen rol kleiner te maken. [getuige 1] heeft daarentegen direct na het incident de benen genomen. Als reden daarvoor heeft hij later zijn privé-situatie genoemd; volgens zijn eigen verklaring had hij niets strafbaars gedaan. De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben meerdere verklaringen afgelegd, waarin zij kennelijk door [getuige 1] gepleegde handelingen willen verhullen om hem buiten schot te houden. Ook getuige [getuige 4] lijkt [getuige 1] in eerste instantie in bescherming te nemen. Uiteindelijk komt hij met een verklaring die veel lijkt op de verklaringen die reeds gegeven zijn. De getuigen hebben, aldus de raadsman, ruimschoots tijd en gelegenheid gehad om de verklaringen over handelingen van [getuige 1] op elkaar af te stemmen. Ook volgens de bevindingen van de deskundige van het NFI kan het fatale letsel zowel veroorzaakt zijn door het slaan met de steigerbuis als door het trappen tegen het hoofd.
Op grond van het voorgaande stelt de raadsman dat niet uitgesloten kan worden, en ook de overtuiging kan worden bekomen, dat [getuige 1] wel degelijk tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, of op diens hoofd heeft gestampt. Het causale verband dat de tenlastelegging veronderstelt, namelijk dat slachtoffer [slachtoffer] op 19 december 2018 is overleden door de klap met de steigerbuis, is derhalve niet overtuigend te bewijzen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 24 november 2018 is verdachte in de woning van [getuige 2] aan de [straatnaam] in Jubbega. Verder zijn aanwezig [getuige 2] , [getuige 1] , [getuige 3] , [getuige 4] en [naam] [2] . Gedurende de avond komt [benadeelde partij 1] langs, dochter van [slachtoffer] . Zij vertrekt kort nadien. Rond 01:15 uur wordt een raam van de woning ingegooid met een steigerbuis. De steigerbuis belandt in de woonkamer. Wanneer [getuige 2] met anderen naar buiten gaat, ziet hij een man voor de woning staan. [getuige 2] herkent de man als [slachtoffer] . [slachtoffer] is kennelijk onder invloed van alcohol en heeft een steigerbuis in zijn handen. [slachtoffer] roept dat hij zijn dochter wil meenemen, maar die is dan al niet meer in de woning. Ook verdachte is op dat moment buiten. [3] Om 01:31:54 uur belt [getuige 2] de meldkamer 112 met de mededeling dat iemand zijn voorruit eruit heeft gegooid. Hij deelt aan de meldkamer mee dat er steeds meer trammelant wordt veroorzaakt door een persoon, dat die persoon [slachtoffer] heet en dat een maat van hem die persoon op de grond heeft liggen [4] . De meldkamer stuurt een auto naar de woning van [getuige 2] . Verdachte pakt in een lopende beweging een steigerbuis uit een bak en slaat daarmee [slachtoffer] tegen de zijkant van diens hoofd [5] . Buurman [getuige 5] ziet vanuit zijn slaapkamerraam dat een man plotseling een buis pakt, hiermee in een zwaai tegen het hoofd van het slachtoffer slaat en dat het slachtoffer direct na de klap op de grond valt. [6]
Wanneer de politie ter plaatse komt, staat een tiental mensen op straat. Tussen die mensen ligt slachtoffer [slachtoffer] op de grond in stabiele zijligging. Daarnaast zit een vrouw. Naast het hoofd van [slachtoffer] ligt bloed op de grond. Verder heeft [slachtoffer] een grote wond aan de linkerzijde van zijn hoofd. Door omstanders wordt gemeld dat verdachte de dader zou zijn. De politieagenten spreken [slachtoffer] aan, maar hij geeft geen reactie. Hij heeft een snurkende ademhaling, waarbij bloed uit zijn mond en neus stroomt. Als [slachtoffer] stopt met ademhalen, beginnen de verbalisanten om 01:54 uur met reanimeren. Ambulancepersoneel neemt later de reanimatie over. [slachtoffer] heeft daarna een zelfstandige ademhaling en hartslag. [slachtoffer] wordt per ambulance [7] vervoerd naar het UMCG te Groningen. Hij wordt daar kunstmatig in coma gehouden. Ondanks diverse hersenoperaties blijkt zijn toestand uitzichtloos te zijn. Op 19 december 2018 is [slachtoffer] in het UMCG te Groningen overleden [8] .
Op 21 december 2018 vindt een gerechtelijke sectie plaats door patholoog dr. H.H. de Boer, vast gerechtelijk deskundige bij het NFI. De patholoog rapporteert, mede op basis van medische gegevens en eerder medisch-forensisch onderzoek, dat links zij- en achterwaarts op het hoofd tekenen waren van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals vallen, stoten of geslagen worden (al dan niet met een structuur). De schedelbreuken geven aan dat een deel van dat geweld zeer hevig moet zijn geweest. De ovale vorm van de schedelbreuk links zijwaarts suggereert dat het daar inwerkend geweld is uitgeoefend met een min of meer langwerpige structuur. Voorts was sprake van bloeduitstorting op en onder het harde hersenvlies. Daarnaast was er uitgebreide bloeduitstorting in het hersenweefsel, op basis van een bloeding uit een hersenslagader. Gezien het neuropathologisch rapport (pag. 5) is het waarschijnlijker dat deze bloeding volledig is veroorzaakt door geweld op het hoofd, dan dat deze het gevolg is van verscheuring van een pre-existent aneurysma door geweldsinwerking.
De bloeding onder het spinnenwebvlies is het gevolg van de bloeding uit de hersenslagader, al dan niet in combinatie met geweldsinwerking op het hoofd. Op het voorhoofd links bevindt zich een litteken van een lijnvormige huidbeschadiging (letsel sub 5). Rond de ogen en op de wangen was een gelige, onscherp begrensde huidverkleuring (letsel sub 6) die goed verklaard zou kunnen worden door aangezichtsbreuken. Letsels sub 5 en 6 kunnen ook het gevolg zijn van de geweldsinwerking. Een eventuele volgorde in de letsels is niet aan te geven. Samenvattend zijn de hersenafwijkingen tenminste grotendeels in het kader van de geweldsinwerking op het hoofd ontstaan, met bijkomende effecten door medisch handelen. Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door ernstig schedel-hersenletsel, opgetreden door hevig mechanisch stomp botsend geweld op het hoofd. [9]
Aanvullend heeft de forensisch patholoog beoordeeld hoeveel waarschijnlijker het is dat [slachtoffer] is overleden door een schop tegen het hoofd die voorafging aan de klap met de steigerbuis, dan dat hij is overleden louter door die klap met de steigerbuis. Volgens de patholoog geven de schedelbreuken links zijwaarts aan dat met name het daar ingewerkte geweld zeer hevig was. Dit geweld heeft hoogstwaarschijnlijk geleid tot, of substantieel bijgedragen aan het coma en overlijden. Ernstig, zelfs fataal geweld op het hoofd hoeft echter niet gepaard te gaan met schedelbreuken. Ook hoeft zulk geweld niet direct tot bewusteloosheid te leiden. Daarom is het mogelijk dat er na fataal geweld op het hoofd geen schedelbreuken zijn en het slachtoffer nog korte tijd kan handelen, zoals opstaan.
Gezien de verklaring van verdachte - aangenomen dat deze juist is - is het mogelijk dat de schop tegen het hoofd reeds fatale schade heeft toegebracht. Daarom kan zowel de schop als de slag met de steigerbuis tot fatale hersenschade hebben geleid. Het is niet mogelijk de fatale hersenschade te koppelen aan specifiek geweld of een waarschijnlijkheid aan te geven. Hierbij merkt de patholoog wel op dat de schedelbreuken links zijwaarts in een opvallend ovaal/langwerpig gebied waren gelegen. Een groot ovaal botdeel, dat reikte van de linker oogkas naar achter tot aan het wandbeen, is hierbij naar binnen verplaatst. Zulke schedelbreuken zijn waarschijnlijker na een enkele slag met een langwerpig voorwerp dan na een enkele schop met geschoeide voet. Daarnaast kan een slag met een steigerbuis, door het gewicht en de langere arm ervan, een veel groter krachtsmoment opleveren dan een schop. Een op volle kracht uitgevoerde slag met een steigerbuis leidt doorgaans tot ernstiger hoofdletsel dan een op volle kracht uitgevoerde schop met geschoeide voet. Het is echter niet mogelijk om in waarschijnlijkheden te spreken over welk geweld (een schop of de slag met de steigerbuis) heeft geleid tot het coma en overlijden [10] .

Bewijsoverwegingen

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Causaal verband
De raadsman heeft aangevoerd dat -zakelijk weergegeven- het causale verband tussen het slaan met een steigerbuis en het overlijden van het slachtoffer niet bewezen kan worden, omdat het intreden van het overlijden van het slachtoffer ook het gevolg kan zijn van de eerdere trap tegen het hoofd door [getuige 1] .
Of een causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedraging en het tenlastegelegde gevolg, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend (o.a. HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:585).
De rechtbank beziet eerst het getuigenbewijs om de rol van [getuige 1] vast te stellen.
Getuige [getuige 2] vertelde in zijn 112-melding aan de meldkamer dat ‘een maat’ [slachtoffer] ‘op de grond heeft liggen’. Op grond van andere getuigenverklaringen is aannemelijk dat [getuige 2] met die ‘maat’ [getuige 1] heeft bedoeld. In zijn verklaringen beweert [getuige 2] echter dat hij hiervan niets meer weet. De rechtbank merkt op dat getuige [getuige 2] in zijn opeenvolgende verklaringen mogelijk de rol van [getuige 1] heeft onderbelicht.
Getuige [getuige 3] verklaart dat [getuige 1] [slachtoffer] een duw of ‘drukje’ gaf, waardoor [slachtoffer] over zijn voeten struikelde en op zijn kont viel. [getuige 3] heeft niet gezien of [slachtoffer] toen met zijn rug of hoofd op de grond is gevallen. Volgens [getuige 3] stond [slachtoffer] daarna weer op.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [getuige 1] een buis uit handen van [slachtoffer] heeft getrokken. Daarna heeft [getuige 1] met twee handen [slachtoffer] vrij hard tegen zijn schouders geduwd, waardoor [slachtoffer] op zijn rug viel. [getuige 4] denkt dat [slachtoffer] met zijn achterhoofd op de straat viel, maar hij heeft daar niet echt op gelet en heeft er geen beeld meer van. [slachtoffer] zat 1 à 2 minuten op straat en ging toen weer staan. Getuige [getuige 4] verklaart dat hij [getuige 1] beslist niet heeft zien schoppen.
[getuige 1] heeft zelf ook verklaard dat hij de steigerbuis uit handen van [slachtoffer] heeft getrokken. [slachtoffer] verloor hierdoor zijn evenwicht, deed twee stappen achteruit en viel met een draai achterover. [slachtoffer] zou met zijn gezicht op de grond zijn gevallen. Daarna heeft [getuige 1] [slachtoffer] bij diens schouders op de grond gedrukt. [slachtoffer] is daarna op eigen kracht overeind gekomen. [getuige 1] ontkent dat hij [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt.
De getuigenverklaringen ondersteunen niet de stelling van verdachte dat [getuige 1] het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt. Evenmin kan uit deze verklaringen worden vastgesteld - zo er al geschopt zou zijn - hoe en met welke kracht dit is gebeurd.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het forensisch bewijs. Weliswaar heeft de patholoog ook aan de voorzijde van het gezicht van het slachtoffer letsel geconstateerd waarvan de rechtbank aanneemt dat dit zou kunnen zijn veroorzaakt door een schop, maar dit letsel is, afgezet tegen het zeer ernstige schedelletsel aan de zijkant van het hoofd, relatief gering. Daarbij blijkt uit het sectierapport dat een slag met een steigerbuis door het gewicht en de langere arm in potentie een veel groter krachtsmoment oplevert dan een schop met een geschoeide voet. Een op volle kracht uitgevoerde slag met een steigerbuis tegen het hoofd leidt doorgaans tot ernstiger letsel dan een op volle kracht uitgevoerde schop tegen de voorzijde van het hoofd met een geschoeide voet.
Ander technisch bewijs voor een schop, bijvoorbeeld een indruk van het profiel van een schoenzool op de huid van het slachtoffer, ontbreekt.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden twijfelt de rechtbank er niet aan dat de gedraging van verdachte in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke en doorslaggevende factor was voor het ingetreden gevolg. Het slaan met de steigerbuis tegen de zijkant van het hoofd van het slachtoffer heeft immers tot zoveel ernstig schedelletsel geleid dat alleen al daardoor het overlijden van het slachtoffer zonder meer wordt verklaard. Dat het overlijden niet het gevolg is van dat zeer ernstige letsel, maar van letsel door een vermeende trap tegen het gezicht van het slachtoffer, acht de rechtbank op basis van alle bevindingen onaannemelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ingetreden gevolg, te weten het overlijden van het slachtoffer, redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de gedraging van verdachte.
Opzet op de dood
Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het intreden van de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of de verdachte voorwaardelijk opzet had. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood van het slachtoffer- is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging die aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft het slachtoffer met een steigerbuis tegen de zijkant van diens hoofd geslagen. Aan de getuigenverklaring van buurman [getuige 5] ontleent de rechtbank dat verdachte ‘heeft geslagen zoals een honkballer met een knuppel een bal wegslaat, met die kracht’. De buis stak ongeveer 1,5 m boven de handen van verdachte uit. Het slachtoffer viel als een plank achterover en was meteen uit de tijd, aldus de getuige.
Het is algemeen bekend - en ook de patholoog heeft dit beschreven - dat een slag met een stalen buis door het gewicht en de lange arm een enorme kracht kan genereren. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zo kwetsbaar deel is van het lichaam dat, indien daarop zulk geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood tot gevolg kan hebben. Voorts was slachtoffer [slachtoffer] zodanig beschonken dat hij niet meer in staat was om een klap te ontwijken of af te weren. Ook verdachte moet dit alles hebben ingezien. Door niettemin te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden.
De rechtbank acht daarom de onder 1. primair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Primair
hij op 24 november 2018 te Jubbega, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [slachtoffer] met kracht met een metalen steigerbuis tegen het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 19 december 2018 te Groningen is overleden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair Doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. De raadsman heeft gesteld dat verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door hetgeen voorafging aan het delict, vanaf het moment dat het slachtoffer een steigerbuis door het raam van de woning gooide. Ook het gekozen middel was proportioneel, gezien de aard van de wederrechtelijke aanrandingen die daarvoor hadden plaatsgevonden. Indien het gekozen middel als disproportioneel moet worden beschouwd, dan kan het niet anders zijn dat de hevige gemoedsbeweging de keuze voor het middel heeft beïnvloed.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tegengeworpen dat de wederrechtelijke aanranding reeds was beëindigd op het moment dat verdachte de steigerbuis pakte en daarmee sloeg. Er was op dat moment dan ook geen sprake van een noodweersituatie. Dat er geen sprake was van een feitelijke dreiging wordt bevestigd door getuige [getuige 4] . [getuige 4] heeft verklaard dat het slachtoffer [slachtoffer] stond te tollen op zijn benen en dat verdachte tegen het slachtoffer heeft gezegd 'ik ben rustig, jij ook'. De officier van justitie heeft subsidiair gesteld dat niet is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit, nu het slachtoffer zeer dronken was en daardoor tot weinig meer in staat was. Een beroep op noodweer(-exces) kan derhalve niet slagen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging ook sprake kan zijn indien op het tijdstip van de aan verdachte verweten gedraging de noodweersituatie reeds is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat. Daarvoor is vereist dat de gedragingen van verdachte het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door een daaraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding. Immers, uit de psychologische rapportage blijkt dat bij verdachte sprake was van spanningen ten gevolge van relatieproblemen en het uiteenvallen van zijn gezin. Dit heeft er mogelijk toe bijgedragen dat verdachte onverschilliger stond tegenover het gebruik van alcohol en drugs. Toen het slachtoffer -enkel verbaal- de aandacht op verdachte richtte, was verdachte in die stressvolle situatie niet in staat de situatie te overzien.
De rechtbank is daarom van oordeel dat, zo er al sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging, deze niet is ontstaan door een wederrechtelijke aanranding, maar door de stressvolle privé-situatie waarin verdachte verkeerde, zodat het beroep op noodweerexces niet slaagt.
Voorts heeft verdachte het slachtoffer, dat zodanig onder invloed was dat hij amper op zijn benen kon staan en van wie daarom geen fysieke dreiging uitging, met een metalen steigerbuis tegen het hoofd geslagen. Deze gedraging is zodanig disproportioneel, afgewogen tegen de aard en ernst van de gestelde aanranding, die bovendien feitelijk al voorbij was, dat deze niet kan worden aangemerkt als onmiddellijk gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar, omdat ook overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie het advies van de psycholoog overgenomen dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met verdachtes verminderde toerekeningsvatbaarheid, zijn doorleefde spijt, de eigen rol van het slachtoffer en het effect van een langdurige detentie op verdachte. De raadsman heeft, onder verwijzing naar een drietal uitspraken, gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van vier jaren, onder aftrek van voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting, de psychologische rapportage, opgemaakt door C. Sipma d.d. 19 februari 2019, de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 9 mei 2019, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag door met kracht met een steigerbuis tegen het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer] te slaan. Verdachte was daarbij onder invloed van amfetamine. Ook had de verdachte een half krat bier leeg gedronken. Het slachtoffer is enige weken later in het ziekenhuis overleden. Verdachte heeft door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, waarbij met name het leed toegebracht aan de echtgenote en dochters van het slachtoffer enorm groot is. Dit is de rechtbank ook gebleken uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaringen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat uit het oogpunt van vergelding niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een langdurige gevangenisstraf. Naast de vergelding houdt de rechtbank ook rekening met de persoon van verdachte. Daarbij is van belang of en in welke mate het feit aan verdachte kan worden toegerekend.
De psycholoog heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een lichte verstandelijke beperking. Bovendien was er sprake van intoxicatie met alcohol en een ander onbekend middel. Naar het oordeel van de psycholoog hebben verschillende factoren een rol gespeeld. In de aanloop naar het feit ondervond verdachte spanningen door relatieproblemen en het uiteenvallen van zijn gezin. Dit heeft er mogelijk toe bijgedragen dat verdachte mogelijk onverschilliger stond tegenover het gebruik van alcohol en drugs. Waarschijnlijk had hij hierdoor minder controle over zijn impulsen. Op een gegeven moment ontstond een dreigende situatie, die zou zijn veroorzaakt door het slachtoffer. Toen het slachtoffer de aandacht op verdachte richtte, kreeg hij een 'paniekerig' gevoel. Hij was in die stressvolle situatie niet in staat de situatie te overzien en een afweging te maken tussen zijn gedragsalternatieven en de mogelijke gevolgen. Naar het oordeel van de psycholoog valt dit deels te verklaren vanuit de verstandelijke beperkingen, waardoor verdachte verminderd in staat is om oorzaak-gevolg relaties te begrijpen en verstandige keuzes te maken. Dit geldt ook voor het middelengebruik op die avond. Verdachte deed in zijn beleving wat de anderen ook deden en stond niet stil bij de risico's. Naar het oordeel van de deskundige is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, die ook van invloed was ten tijde van het feit. De deskundige adviseert om verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag moet naar het oordeel van de deskundige zowel op korte als op langere termijn als laag worden ingeschat. Middelengebruik vormt de belangrijkste risicofactor. Behandeling is weinig zinvol, nu de verstandelijke beperkingen en bijbehorende problemen blijvend zijn. Ook professionele begeleiding is volgens de deskundige niet aangewezen. De zorg die al is georganiseerd vanuit zijn sociale netwerk, is toereikend. Wel adviseert de deskundige een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als voorwaarden reclasseringstoezicht, beperkt alcoholgebruik en onthouding van andere verdovende middelen.
De rechtbank kan zich met de conclusie van de psycholoog met betrekking tot de toerekenbaarheid verenigen en concludeert dat het feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Reclassering Nederland heeft geadviseerd tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, een alcoholverbod en een behandelverplichting in verband met verdachtes alcoholgebruik. Om langere tijd te kunnen toezien op het alcoholgebruik, adviseert de reclassering een proeftijd van vier jaren.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens zijn justitiële documentatie eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
Alles afwegend acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit en het toegebrachte leed, enkel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie. De door de raadsman bepleite en door deskundigen geadviseerde deels voorwaardelijke gevangenisstraf is niet aan de orde; daarvoor zijn het feit en de gevolgen daarvan te ernstig. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de eis van de officier van justitie zal de rechtbank de duur van de op te leggen gevangenisstraf bepalen op zeven jaren.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 1.165,77 ter zake van materiële schade en
€ 15.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
2. [benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 57,30 ter zake van materiële schade en € 15.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
3. [benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 15.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden toegewezen, allen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de materiële schades geen verweer gevoerd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman heeft het volgende aangevoerd:
ten aanzien van [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij geconfronteerd is met een foto waarop haar man op straat lag met veel bloed en een witte handdoek. Voorts is zij geschrokken van de aanblik van haar man in het ziekenhuis. Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Noord Nederland d.d. 26 mei 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:2477) heeft de raadsman betoogd dat de confrontatie met een foto geen directe waarneming van de gebeurtenis is. Voorts staat niet vast dat het overlijden door verdachte is veroorzaakt. Nu niet is voldaan aan door de Hoge Raad gestelde criteria, dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden, aldus de raadsman.
ten aanzien van [benadeelde partij 1]
Het staat niet vast dat het overlijden door verdachte is veroorzaakt. Nu niet is voldaan aan door de Hoge Raad gestelde criteria, dient ook deze vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden.
ten aanzien van [benadeelde partij 3]
De raadsman heeft primair aangevoerd dat deze benadeelde partij als enige van de benadeelde partijen getuige is geweest van de directe gevolgen van het handelen van verdachte. Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2241) heeft de raadsman betoogd dat dit echter onvoldoende is voor toewijzing van immateriële schadevergoeding in de vorm van shockschade, nu [benadeelde partij 3] geen getuige is geweest van het uitgeoefende geweld. Daarom moet ook deze vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Subsidiair heeft de raadsman de hoogte van de schade betwist. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet vast staat dat het vastgestelde psychiatrische ziektebeeld geheel veroorzaakt is door het handelen van verdachte. Uit de stukken van Syneada blijkt dat de benadeelde partij voor het incident al problematiek had die van invloed is geweest op de uiteindelijke diagnose. Nu een exacte schadeberekening niet zonder meer is te maken, zou de zaak moeten worden aangehouden. Nu dit een onevenredige belasting van het strafproces zou zijn, verzoekt de raadsman deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen de gestelde materiële schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg van het feit. De materiële vorderingen, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 november 2018.
Immateriële schade
Volgens vaste jurisprudentie kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het feit, of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dit zal met name het geval zijn als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen een nauwe en affectieve relatie hadden met hun man respectievelijk vader. De confrontatie met hun man en vader in het ziekenhuis en zijn latere overlijden heeft onmiskenbaar een hevige schok teweeggebracht. Dit is met name gebleken uit hetgeen ter zitting door de dochters van het slachtoffer naar voren is gebracht bij de uitoefening van hun spreekrecht, en uit de overgelegde foto’s van het slachtoffer op straat en later in zijn ziekbed met de benadeelde partijen aan zijn zijde.
Uit de overgelegde stukken van psychisch medisch centrum Synaeda blijkt dat de benadeelde partijen zijn onderzocht. Uit de diagnostische classificatie volgens de DSM-V blijkt onder meer dat bij [benadeelde partij 2] sprake is van ongecompliceerde rouw en een depressieve stoornis, bij [benadeelde partij 3] van een depressieve stoornis, en bij [benadeelde partij 1] van een depressieve stemmingsstoornis.
Bij de begroting van de immateriële shockschade zal de rechtbank, rekening houdend met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, de shockschade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 15.000,00 en dit bedrag toewijzen aan zowel [benadeelde partij 2] als [benadeelde partij 3] als [benadeelde partij 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aangetoond dat de benadeelde partijen de immateriële schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg van het feit. De vorderingen, waarvan de hoogte onvoldoende door de verdediging is betwist, zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 november 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 16.165,77(zegge: zestienduizend honderdvijfenzestig euro en zevenenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 16.165,77 (zegge: zestienduizend honderdvijfenzestig euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 115 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.165,77 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 15.057,30(zegge: vijftienduizend zevenenvijftig euro en dertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 15.057,30 (zegge: vijftienduizend zevenenvijftig euro en dertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 110 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 57,30 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 15.000,000(zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] te betalen een bedrag van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 110 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 oktober 2019.
Mr. Beuker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt en bevinden zich, tenzij anders aangegeven, in het proces-verbaal met nummer 201830889 NN1RO18119 - Alicanto, gesloten op 25 januari 2019.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 22 december 2018, pagina 65.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 24 november 2018, pagina 45, 46.
4.Het proces-verbaal 112-melding d.d. 30 november 2018, pagina 118.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 10 oktober 2019.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 25 november 2018, pagina 61.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2018, pagina 35, 36.
8.Het stamproces-verbaal van politie d.d. 25 januari 2019, pagina 13.
9.Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.19.162, d.d. 3 mei 2019, opgemaakt door dr. H.H. de Boer, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
10.Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvullend bericht inzake NFI-zaaknummer 2018.12.19.162, d.d. 9 augustus 2019 van dr. H.H. de Boer voornoemd van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.