ECLI:NL:RBNNE:2019:4224

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
LEE 19/478
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van het takenpakket van een ambtenaar in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 25 september 2019, wordt de waardering van het takenpakket van eiser, werkzaam bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de waardering van zijn functie, die was vastgesteld op schaal 11, en verzocht om herwaardering naar schaal 12. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet tijdig de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingediend, waardoor de rechtbank alleen de stukken van eiser in de beoordeling kan betrekken. De rechtbank concludeert dat de waardering in schaal 11 niet houdbaar is, en dat de functie van eiser met ingang van 24 april 2017 in schaal 12 moet worden ingedeeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 25 september 2017. Tevens wordt het verzoek om vergoeding van wettelijke rente toegewezen, en wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/478

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. de Waard),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Wiersma).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de waardering van het takenpakket van eiser ongewijzigd vastgesteld op schaal 11 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA).
Bij besluit van 21 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser werkt sinds 1 mei 2006 bij verweerder. Tot 2016 was hij ondergebracht bij de directie [naam directie] in de functie met de roepnaam [naam functie] , behorend tot de functiefamilie Advisering van het Functiegebouw Rijk (FGR). De functie van eiser is gewaardeerd in schaal 11. In het voorjaar van 2016 is een aanvang gemaakt met de reorganisatie van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en toen is een inventarisatie gestart van zogenaamd achterstallig onderhoud. De directie [naam directie] is in 2016 geïntegreerd met de businessdirectie en daarbij is de vakgroep Analyse met de informatieanalisten en bedrijfsanalisten onderdeel geworden van de directie RNE. Eiser vond dat de indeling van zijn functie in het FGR niet meer passend was. Hij is ingedeeld in de functiefamilie [naam functiefamilie] , [functienaam]
1.2.
Op 24 april 2017 heeft eiser bij verweerder een formeel verzoek ingediend voor (her)waardering van zijn takenpakket. In overleg tussen de direct leidinggevende van eiser,
S. [naam leidinggevende] , en de voormalig leidinggevende, A. [naam toenmalig leidinggevende] , en eiser is voor de referentieperiode 2015-2016 een formele beschrijving van het samenstel van zijn werkzaamheden opgesteld.
1.3.
Vervolgens heeft verweerder het Expertisecentrum Organisatie & Personeel Dienstenstroom organisatieadvies van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Dienst Uitvoering Onderwijs (EC/O&P) verzocht de functie van eiser te herwaarderen. Van dat onderzoek is op 26 juli 2017 een functiewaarderingsadvies uitgebracht door het EC/O&P. Volgens het rapport scoort het functiebeeld op 14 verschillende kenmerken en geven deze kenmerken gezamenlijk in de referentieperiode 2015-2016 een scoreprofiel 44343 43334 43 43, in totaal een score van 49 punten. Daarmee is het samenstel van de werkzaamheden volgens het meetsysteem FUWASYS in te schalen in hoofdgroep V, niveaugroep b, schaal 11. Om in schaal 12 ingedeeld te worden moeten in totaal 52 of meer punten worden gescoord.
1.4.
Op grond van het advies van EC/P&O heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.5.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft de Commissie voor Advies Bezwaren Functiewaardering (de commissie) eiser en zijn gemachtigde gehoord. De commissie heeft verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren, met dien verstande dat bij kenmerk 3 (Effect van de werkzaamheden) en kenmerk 7 (Complexiteit van de beslissing) niet score 3 maar score 4 van toepassing is. Volgens de commissie gaat het bij kenmerk 5 (Dynamiek van de werkzaamheden) om afwisseling, variatie of verandering in de omstandigheden waarop moet worden ingespeeld bij het uitoefenen van de werkzaamheden. Uit de werkzaamheden leidt de commissie af dat moet worden ingespeeld op ontwikkelingen in technologie en op beleidswijzigingen, zoals bedoeld bij score 3. Naar de mening van de commissie is geen sprake van het inspelen op onderhandelingsprocessen en hoeft eiser niet in te spelen op verschuivingen in de beleidsdoelen van DUO, zodat score 4 niet aan de orde is. Kenmerk 8 (Effect van de beslissingen) ziet op de voorspelbaarheid van de gevolgen van beslissingen en de periode waarbinnen de gevolgen kunnen worden vastgesteld. De commissie is van mening dat het effect van de beslissingen die in de functie worden genomen voorspelbaar is en binnen een jaar kan worden vastgesteld, omdat de opzet en uitvoering van een onderzoek/analyse over het algemeen binnen een jaar kan worden beoordeeld op effectiviteit. Daarnaast kunnen volgens de commissie de beslissingen over de inhoud van de adviezen meestal binnen een jaar worden vastgesteld wat het effect is, zodat score 3 passend is. Ten aanzien van kenmerk 12 (Vaardigheid) leidt de commissie uit de functiebeschrijving af, dat de vaardigheden kunnen worden vertaald als adviesvaardigheden en communicatieve vaardigheden en dat dit leidt tot score 3 waar het gaat om leidinggevende, improviserende, communicatieve, organiserende of adviesvaardigheden. Bij score 4 gaat het om vaardigheid in het ontwikkelen, uitdragen en verdedigen van beleid, nieuwe ideeën en concepten, waarbij veelal vaardigheid is vereist in het hierover tot overeenstemming komen met intra- en interdepartementale of internationale organisaties door het voeren van overleg. Volgens de commissie zijn deze vaardigheden niet nodig voor het correct uitvoeren van de functie, zodat score 3 passend is bij de zwaarte van de functie. De commissie komt op basis van de kenmerken tot een scoreprofiel 44443 44334 4343, een totaalscore van 51 punten en dit leidt tot een indeling van het samenstel van werkzaamheden in hoofdgroep V, niveaugroep b, schaal 11.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar en overname van het advies van de commissie, het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De motivering van het bestreden besluit heeft verweerder gebaseerd op de overwegingen van de commissie. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat de totstandkoming van het rapport van het EC/O&P niet onzorgvuldig is. Het verschil tussen de functies van bedrijfsanalist en [naam functie] komen tot uitdrukking door het verschil in omvang en impact van de opdrachten, de mate waarin afstemming moet worden bewerkstelligd en de mate waarin sprake is van het omvatten van meerdere domeinen. Volgens verweerder verricht de [naam functie] , anders dan de bedrijfsanalist, de lichtere bedrijfsanalyses. Verweerder acht, anders dan eiser stelt, het primaire besluit niet onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd. Ook is volgens verweerder geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat eiser niet op hetzelfde niveau werkzaamheden uitvoert als collega-bedrijfsanalisten.
3. Eiser komt tegen het bestreden besluit in beroep. Hij heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Op de daartoe aangevoerde beroepsgronden zal hierna – voor zover van belang – worden ingegaan.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Allereerst gaat de rechtbank in op de beroepsgrond van eiser die betrekking heeft op de vraag of verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken tijdig heeft ingestuurd, zoals bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft in dat verband betoogd dat verweerder heeft verzuimd de op de zaak betrekking hebbende stukken tijdig in te sturen. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de uitnodigingsbrief voor de zitting van 26 april 2019, verzonden op 29 april 2019, is ontvangen en dat de brieven van de rechtbank zijn verstuurd naar de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en niet naar de DUO. Verder heeft verweerder, desgevraagd, ter zitting aangegeven dat tot drie keer toe de gedingstukken aan de rechtbank zijn gestuurd. Ter zitting is namens eiser naar voren gebracht dat de stukken niet compleet zijn en dat eiser niet de dupe mag worden van een intern probleem bij verweerder. De rechtbank dient aan het niet tijdig insturen van de op de zaak betrekking hebbende stukken de gevolgen te verbinden als bedoeld in artikel 8:31 van de Awb.
4.2.
Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb dient verweerder alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol (kunnen) hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan de belanghebbende en aan de rechter over te leggen. In het geval verweerder verzuimt te voldoen aan de verplichting om (tijdig) stukken te overleggen, kan de rechter op grond van artikel 8:31 van de Awb daaruit de gevolgtrekking maken die hem geraden voorkomt. Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen, somt de rechtbank in rechtsoverweging 4.3 de gang van zaken op.
4.3.
De griffier van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 18 april 2019 verzocht om binnen vier weken na de datum van verzending van die brief de stukken in te dienen die betrekking hebben op deze zaak. Voorts is bij brief van 26 april, verzonden op 29 april 2019, verweerder uitgenodigd voor de zitting op donderdag 27 juni 2019, waarbij het beroep door een meervoudige kamer zal worden behandeld. De rechtbank heeft de brief verzonden naar de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter attentie van directie P&O adviseur bezwaar. Verder heeft de griffier van de rechtbank bij brief van 20 mei 2019 aan verweerder meegedeeld dat hij niet op de brief van 18 april 2019 heeft gereageerd en is verzocht om binnen een week na de datum van verzending van deze brief een schriftelijke reactie aan de griffier van de rechtbank toe te sturen. Verweerder heeft op die brief niet gereageerd. Bij brief van 28 mei 2019 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank erop geattendeerd dat nog niet de ‘op de zaak betrekking hebben stukken’ zijn ontvangen als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb. De griffier heeft op 14, 17 en 18 juni 2019 telefonisch contact opgenomen met mr. Wiersma. Omdat mr. Wiersma niet bereikbaar was, heeft de griffier haar verzocht hem terug te bellen. Mr. Wiersma heeft de griffier op woensdag 19 juni 2019 teruggebeld. Daarbij heeft de griffier met mr. Wiersma telefonisch afgesproken dat zij de stukken op donderdag 20 juni 2019 persoonlijk bij de rechtbank langsbrengt. Mr. Wiersma heeft op 20 juni 2019 de gedingstukken persoonlijk aan de griffier afgegeven. De griffier heeft bij brief van 26 juni 2019 de aangeleverde stukken in kopie doorgestuurd naar de gemachtigde van eiser.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het vorenstaande niet tijdig aan het bepaalde in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb heeft voldaan en zal derhalve bij de beoordeling uitsluitend acht slaan op de stukken die door eiser bij het beroepschrift zijn gevoegd. Daaraan voegt de rechtbank nog toe dat navraag onder zaaknummer LEE 19/478 AW heeft uitgewezen dat er geen gedingstukken van de zijde van verweerder zijn binnengekomen.
5. De rechtbank komt vervolgens toe aan de inhoud van de beoordeling. De rechtbank ziet zich, op basis van het niet in geschil zijnde samenstel van werkzaamheden zoals deze blijkt uit de functiebeschrijving en gelet op het functiewaarderingssysteem FUWASYS, gesteld voor de vraag of de waardering van eisers takenpakket in schaal 11 (on)houdbaar is. Gelet op het verhandelde ter zitting, zijn nog in geschil de kenmerken 5, 8 en 12 van de waardering, zoals die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraken van 13 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2732, en van 21 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2765), is de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op voldoende gronden berust. Dat betekent dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is. Bij de waardering zijn de werkzaamheden zoals die zijn vastgelegd in de functiebeschrijving het uitgangspunt en niet de feitelijk verrichte werkzaamheden.
In deze toetsingsmaatstaf wordt aan het bestuursorgaan bij het waarderen van functies een ruime mate van vrijheid gelaten. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan de waardering deugdelijk dient te motiveren. Wordt de waardering met concrete argumenten bestreden, dan moet het bestuursorgaan ook concreet op die argumenten ingaan.
5.2.
Eiser voert aan dat zijn functie, gelet op zijn feitelijke werkzaamheden, in het refertejaar 2015-2016 niet juist is gewaardeerd. Voor kenmerk 5, 8 en 12 acht eiser een score 4 aangewezen.
5.3.
Kenmerk 5 (Dynamiek van de werkzaamheden) ziet op de afwisseling, variatie of verandering in de omstandigheden waarop bij het verrichten van de werkzaamheden moet worden ingespeeld.
Score 3: “Er moet worden ingespeeld op onverwachte omstandigheden, op ontwikkelingen in technologie of op beleidswijzigingen”.
Score 4: “Er moet worden ingespeeld op de uitkomsten van onderhandelingsprocessen en/of op verschuivingen in beleidsdoelen”.
5.4.
Eiser voert aan dat de opgedragen werkzaamheden een score 4 rechtvaardigen. Eiser heeft in het refertejaar gewerkt aan een project met (uitvoerige) onderhandelingsprocessen en/of waar beleidsdoelen soms in de loop van de tijd verschoven. Hij wijst er daarbij op dat het bij de projecten [naam project] (Projectgroep Dienstverlening Instellingen) en de vervanging van [naam project 2] ging om diverse ketenpartners, waarbij moest worden overlegd en zelfs onderhandeld om te komen tot een gezamenlijke aanpak.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat score 3 van toepassing is. Van het inspelen op onderhandelingsprocessen is geen sprake en eiser hoeft ook niet in te spelen op verschuivingen in de beleidsdoelen van DUO.
5.5.
De rechtbank acht het hiervoor weergegeven standpunt van verweerder niet onhoudbaar. De commissie heeft in haar advies, dat door verweerder in het bestreden besluit is overgenomen, voldoende gemotiveerd overwogen dat uit de werkzaamheden volgt dat moet worden ingespeeld op ontwikkelingen in technologie en op beleidswijzigingen en dat daarvan in de functie van eiser geen sprake is. Daarbij komt dat uit de functiebeschrijving niet blijkt dat eiser moet inspelen op onderhandelingsprocessen en ook niet hoeft in te spelen op verschuivingen in de beleidsdoelen van DUO. Hierbij betrekt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft uiteengezet dat de werkzaamheden niet bij de functie van eiser als [naam functie] horen en daarmee tot een andere functie behoren. De enkele stelling van eiser ter zitting dat hij in zijn functie contact heeft met andere partijen en onderhandelingen heeft gevoerd over architecturen en daarbij aan tafel zat met architecten en softwaremensen, is onvoldoende om te oordelen dat score 3 voor kenmerk 5 onhoudbaar is en dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onderhandelingen op een hoger niveau plaatsvinden, hetgeen voor toekenning van score 4 is vereist. De rechtbank acht de gegeven score van drie punten bij kenmerk 5, terughoudend toetsend, dan ook niet onhoudbaar.
5.6.
Bij kenmerk 8 (Effect van de beslissingen) gaat het om de voorspelbaarheid én de periode waarbinnen de gevolgen kunnen worden verklaard.
Score 3: “Het effect van de beslissingen is voorspelbaar én kan na een paar maanden maar binnen een jaar worden vastgesteld”.
Score 4: ‘Het effect van de beslissingen is in beperkte mate voorspelbaar én kan pas na een jaar worden vastgesteld”.
5.7.
Eiser voert aan dat de opgedragen werkzaamheden bij kenmerk 8 een score 4 rechtvaardigen in plaats van 3. Hij stelt hiertoe dat bij kenmerk 3 is vastgesteld dat niet steeds binnen een jaar bekend is of de werkzaamheden die in de functie worden uitgevoerd leiden tot het beoogde effect, terwijl bij kenmerk 8 wordt gesteld dat dit niet kan worden vastgesteld. Eiser acht dit innerlijk tegenstrijdig, mede gelet op hetgeen hij in de gronden van bezwaar heeft aangevoerd over de projecten [namen projecten]
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het effect van de beslissingen die in de functie worden genomen voorspelbaar is en binnen een jaar kan worden vastgesteld en dat bij beslissingen over de inhoud van de adviezen meestal binnen een jaar kan worden vastgesteld wat het effect is.
5.8.
De rechtbank kan eiser volgen in zijn beroepsgrond. Daarvoor is van belang dat eiser ter zitting heeft uiteengezet dat bij kenmerk 3 (Effect van de werkzaamheden) en 7 (Complexiteit van de beslissingen) door de commissie in haar advies bij kenmerk 3 is overwogen dat niet steeds binnen een jaar bekend is of de werkzaamheden die in de functie worden uitgevoerd leiden tot het beoogde effect en dat bij kenmerk 7 is overwogen dat het bepalen van de inhoud van de adviezen vergt dat beslissingen worden genomen op basis van analyse van een verwevenheid aan niet duidelijk begrensde keuzefactoren en dat de beslissingen een zodanige samenhang hebben dat sprake is van een besluitvormingsproces, zoals bedoeld bij score 4. Hoewel als uitgangspunt heeft te gelden dat de waardering van de kenmerken afzonderlijk van elkaar moet worden beoordeeld, valt naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motovering niet goed te begrijpen dat bij kenmerk 3 door de commissie is aangenomen dat niet steeds binnen een jaar bekend is of de uitgevoerde werkzaamheden in de functie leiden tot het beoogde effect, terwijl daarentegen bij kenmerk 8 is overwogen dat het effect van de beslissingen binnen een jaar kan worden vastgesteld. Dat, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, de beoordeling van de kenmerken 3 en 7 los moet worden gezien van de beoordeling van kenmerk 8, valt naar het oordeel van de rechtbank niet goed te rijmen met wat de commissie in haar advies bij kenmerk 7 heeft overwogen, inhoudende dat de beslissingen wel een zekere samenhang hebben. Bij het voorgaande betrekt de rechtbank dat eiser ter zitting concreet heeft aangegeven dat sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid terwijl verweerder dat naar het oordeel van de rechtbank niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dat, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, het effect van de werkzaamheden en het effect van de beslissingen los van elkaar moeten worden beoordeeld, is daartoe onvoldoende. De rechtbank stelt de score voor kenmerk 8 vast op 4.
5.9.
Bij kenmerk 12 (Vaardigheid) worden de intellectuele, sociale en emotionele kwaliteiten gemeten die nodig zijn om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren.
5.10.
Eiser voert aan dat de opgedragen werkzaamheden bij kenmerk 12 een score 4 rechtvaardigen in plaats van 3. In de referteperiode 2015-2016 liepen er projecten met diverse ketenpartners, waarbij moest worden overlegd en zelfs onderhandeld om te komen tot een gezamenlijke aanpak.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vaardigheden in het ontwikkelen, uitdragen en verdedigen van beleid, nieuwe ideeën en concepten, waarbij veelal vaardigheid is vereist in het hierover tot overeenstemming komen met intra- en interdepartementale of internationale organisaties door het voeren van overleg, niet nodig zijn voor het correct uitvoeren van de functie.
5.11.
Eisers beroepsgrond dat voor kenmerk 12 score 4 van toepassing is omdat vaardigheid is vereist is het tot overeenstemming komen met interdepartementale organisaties door het voeren van overleg, zodat hiermee aan score 4 is voldaan, slaagt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de functieomschrijving kan worden afgeleid dat voor de functie van [naam functie] onder meer vaardigheden benodigd zijn voor het adviseren, het voorbereiden van besluiten, het ontwikkelen en analyseren van methoden die betrekking hebben op organisaties, het signaleren en analyseren van ontwikkelingen en het werken in een complexe (ICT) omgeving. Het gaat, zoals de commissie in haar advies heeft overwogen, bij score 4 om het ontwikkelen, het uitdragen van beleid en om het komen tot nieuwe ideeën en concepten waarbij veelal vaardigheid is vereist bij het tot overeenstemming komen met interdepartementale organisaties door het voeren van overleg. Eiser heeft ter zitting desgevraagd naar voren gebracht dat in zijn functie wel degelijk nieuwe ideeën en concepten moesten worden verdedigd, dat hij in de referteperiode 2015-2016 ook heeft deelgenomen aan meerdere overleggen met departementale organisatie om tot overeenstemming te komen over projecten en dat hij zelf oplossingen voor ontstane problemen moest bedenken en dat daarbij allerlei externe en interne partijen waren betrokken. Verweerder heeft het door eiser ter zitting naar voren gebrachte naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende weersproken. De rechtbank acht in dat licht bezien het standpunt van verweerder, onder overname van het advies van de commissie, dat de vaardigheden niet benodigd zijn voor het correct uitvoeren van de functie van [naam functie] , niet begrijpelijk. Hierbij is van belang dat eiser ter zitting concrete voorbeelden heeft genoemd en heeft toegelicht wat hij in de desbetreffende referteperiode aan werkzaamheden heeft gedaan en dat hij bijna maandelijks bilaterale overleggen heeft gevoerd. De gemachtigde van verweerder heeft hierover ter zitting aangegeven dat dat een nieuw feit voor haar is en dat zij daar niets inhoudelijks over kan zeggen. Dit komt voor rekening en risico van verweerder, omdat mag worden verwacht dat een gemachtigde die verweerder te zitting vertegenwoordigd in staat moet zijn om een adequate reactie te geven op wat eiser ter zitting naar voren brengt. Dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat score 4 niet aan de orde is, maakt het vorenstaande niet anders. Gelet op wat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht en wat door de gemachtigde van verweerder onvoldoende is weersproken, stelt de rechtbank de score voor kenmerk 12 vast op 4.
6. Wat onder 5.6 tot en met 5.11 is overwogen, leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waardering in schaal 11 passend en houdbaar is. De rechtbank komt uitgaande van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de puntenvaststelling bij de kenmerken 8 en 12 tot de conclusie dat de waardering van eisers functie in schaal 12 dient te geschieden. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden behoeven gezien het voorgaande geen bespreking.
7. Het bestreden besluit houdt in rechte geen stand en wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het primaire besluit van 25 september 2017 wordt herroepen en de totaalscore voor eisers functie wordt vastgesteld op 53 punten. De rechtbank bepaalt met het oog op de definitieve beslechting van het geschil dat eisers functie met ingang van 24 april 2017, de in het beroepschrift genoemde ingangsdatum, wordt ingedeeld in schaal 12.
8. Eiser heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente. Dat verzoek komt voor toewijzing in aanmerking. Verweerder dient bij de als gevolg van deze uitspraak, waarin eiser met ingang van 24 april 2017 dient te worden ingedeeld in schaal 12 met het daarbij behorende salaris, het bedrag van deze rente vast te stellen en aan eiser uit te betalen. Het is aan verweerder om de wettelijke rente vanaf 24 april 2017 te berekenen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 25 september 2017;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat eisers functie met ingang van 24 april 2017 wordt ingedeeld in schaal 12;
- wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente vanaf 24 april 2017 toe;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van € 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, voorzitter, en mr. D.M. Schuiling en mr. A.L. Klingenberg, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2019.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.