ECLI:NL:CRVB:2016:2765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15-5828 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en scores in ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de waardering van zijn functie als Coördinator Signalering en Ontwikkeling levensmiddelen, diervoeders en non-food ter discussie staat. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 juli 2016 uitspraak gedaan. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met name op het punt van de score voor kenmerk 7 (complexiteit van de beslissingen). De Raad oordeelt dat de score van drie punten voor dit kenmerk niet houdbaar is, aangezien in eerdere waarderingen een score van vier punten was toegekend. De Raad bevestigt dat het in beginsel niet toelaatbaar is om niet aangevochten scores naar beneden bij te stellen in een bezwaarprocedure. De Raad heeft de score voor kenmerk 7 vastgesteld op vier punten, maar benadrukt dat deze wijziging niet leidt tot een andere indeling in hoofd- en niveaugroep of een hogere salarisschaal. De Raad heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.976,- bedragen. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechterlijke toetsing bij functiewaardering en de noodzaak voor voldoende onderbouwing van de waardering.

Uitspraak

15/5828 AW
Datum uitspraak: 21 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 juli 2015, 14/1541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Economische Zaken (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Kamerling hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kamerling. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R. den Bremer, drs. J.P.H.J. Vera en E.J.M. Glas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 november 2011, heeft de minister de feitelijk opgedragen functie (fof) van appellant per 1 augustus 2009 vastgesteld en deze functie, de functie van Coördinator Signalering en Ontwikkeling levensmiddelen, diervoeders en non-food (Coördinator S&O), met gebruikmaking van het functiewaarderingssysteem FUWASYS ingedeeld in hoofd- en niveaugroep IVc en de daarmee corresponderende salarisschaal 10.
1.2.
Bij uitspraak van 5 december 2013, 12/218, heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 14 november 2011, na een tussenuitspraak aangepast bij besluiten van
1 oktober 2012 en 14 mei 2013, gegrond verklaard en het eerstgenoemde besluit aangepast bij de laatste twee besluiten, vernietigd voor zover daarbij een tweetal punten niet aan de fof is toegevoegd. De rechtbank heeft bepaald dat de fof met die twee punten wordt aangevuld en dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Verder heeft de rechtbank opdracht gegeven om, met inachtneming van de gewijzigde fof, opnieuw op het bezwaar te beslissen voor zover dit de waardering van de functie betreft. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Bij besluit van 16 januari 2014 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een hernieuwde waardering, op basis van de gewijzigde fof, met gebruikmaking van het functiewaarderingssysteem FUWASYS, met als uitkomst wederom indeling in hoofd- en niveaugroep IVc en de daarmee corresponderende salarisschaal 10.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep zijn nog in geschil de kenmerken 3, 7 en 13 van de hernieuwde waardering zoals die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 13 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2732) is de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op voldoende gronden berust. Dat betekent dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.3.
Bij de in dit geval te verrichten toetsing heeft als uitgangspunt te gelden de fof zoals die bij de niet aangevochten uitspraak van de rechtbank van 5 december 2013 is vastgesteld.
4.4.
Wat betreft kenmerk 3 (effect van de werkzaamheden) kan niet worden gezegd dat de waardering de bedoelde rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. De voor dat kenmerk gegeven score van drie punten is, voor zover hier van belang, aan de orde als de werkzaamheden een effect hebben op de omgeving buiten de werkeenheid dat binnen een jaar kan worden vastgesteld. Volgens de minister was binnen de functie van Coördinator S&O op de peildatum 1 augustus 2009 weliswaar sprake van effect op de omgeving buiten de werkeenheid, maar was dat effect in de regel niet langjarig. Niet gezegd kan worden dat die conclusie geen stand kan houden. Appellant nam in een adviserende rol deel aan werkgroepen ter voorbereiding van EU-regelgeving. Daarnaast had hij taken op het gebied van implementatie. Beide taakgebieden kenden een afgebakende duur en strekking. De minister heeft er met juistheid op gewezen dat het gaat om twee afzonderlijke taakvelden. Appellant nam, ook blijkens de door hem zelf verstrekte toelichtingen, in het wetgevingsproces niet een dusdanig centrale en bepalende positie in dat kan worden gezegd dat zijn implementatiewerk als een direct verlengstuk van zijn eigen bijdrage aan het wetgevingsproces was te beschouwen. Van een doorlopend langjarig effect is ook in die zin geen sprake geweest. De score van drie punten voor kenmerk 3 houdt dus stand.
4.5.
Het overwogene onder 4.4 wordt niet anders doordat de functie van Senior Stafmedewerker, een functie die volgens appellant bijna identiek is aan de functie van Coördinator S&O, op dit kenmerk met een score van vier punten is gewaardeerd. De functie van Senior Stafmedewerker kent een beschrijving die op belangrijke punten afwijkt van de fof van Coördinator S&O. Zo is daarin, anders dan in de fof van Coördinator S&O, sprake van het vormgeven aan de handhaving en het leveren van een bijdrage aan toezicht en besluitvormingsprocessen ten aanzien van import. Aangezien geen sprake is van gelijke of bijna gelijke functiebeschrijvingen, kan appellant niet worden gevolgd in zijn stelling dat de minister gedetailleerd had moeten toelichten op welke feitelijke verschillen tussen de twee functies de verschillen in waardering van die functies zijn gebaseerd. Hoezeer wellicht ook geldt dat appellant indertijd in zijn feitelijke, dagelijkse werkzaamheden geen grote verschillen met het werk van de Senior Stafmedewerker heeft ervaren, is er gelet op de verschillen tussen de functiebeschrijvingen geen reden om aan te nemen dat de minister niet consistent is geweest in zijn besluitvorming. Mogelijk was ook in het geval van appellant een score van vier punten op het hier aan de orde zijnde kenmerk verdedigbaar geweest. Zoals voortvloeit uit het overwogene onder 4.4, maakt dat de gegeven score van drie punten echter niet onhoudbaar.
4.6.
Dat laatste is anders waar het gaat om kenmerk 7 (complexiteit van de beslissingen). Bij het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde waarderingsadvies is voor dit kenmerk eveneens een score van drie punten toegekend. Appellant heeft er terecht op gewezen dat in de waarderingsrapportage die ten grondslag lag aan het besluit van 8 maart 2011 voor dit kenmerk nog een score van vier punten was opgenomen. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 25 oktober 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1525, is het in beginsel niet toelaatbaar dat in een tegen een functiewaardering gerichte bezwaarprocedure door de bezwaarmaker niet aangevochten scores naar beneden worden bijgesteld. De Raad ziet geen aanleiding om in dit geval niet aan dat uitgangspunt vast te houden. Weliswaar heeft de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 5 december 2013 geleid tot wijzigingen in de fof, maar op het onderdeel dat, naar door de minister uitdrukkelijk is bevestigd, voor het hier aan de orde zijnde kenmerk van belang is, te weten het onderdeel “speelruimte”, is de fof ongewijzigd gebleven. De score van drie punten voor kenmerk 7 kan dus geen stand houden. Het hoger beroep slaagt in zoverre.
4.7.
Er is tot slot geen reden de score van drie punten voor kenmerk 13 (contacten) onhoudbaar te achten. Op dit onderdeel worden drie punten gescoord indien er sprake is van een gemeenschappelijk gewenst resultaat, maar met de andere betrokken partijen, die verschillende en uiteenlopende belangen hebben, overeenstemming moet worden bereikt over de wijze van realisatie. Dit komt overeen met de positie die blijkens de fof binnen de functie van Coördinator S&O werd ingenomen. Het door appellant ter zitting van de Raad beschreven voorbeeld betreffende een situatie waarin diverse EU-landen uiteenlopende belangen hadden bij het al dan niet binnen Europa situeren van een bepaalde vorm van toezicht, bevestigt dit. Dat sprake is geweest van het daadwerkelijk verdedigen van een belang in weerwil van andere betrokken partijen die strijdige belangen hebben, in welk geval een score van vier punten geëigend zou zijn geweest, is niet naar voren gekomen. Voor zover appellant zich ook in dit verband heeft beroepen op de waardering van de functie van Senior Stafmedewerker, wordt verwezen naar hetgeen daarover is overwogen onder 4.5.
4.8.
Het overwogene onder 4.2 tot en met 4.7 leidt tot het volgende. Gelet op het overwogene onder 4.6 zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover het bestreden besluit op het punt van de score voor kenmerk 7 daarbij in stand is gelaten. De Raad zal het bestreden besluit eveneens in zoverre vernietigen en de score voor genoemd kenmerk, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vaststellen op vier punten. Mede in aanmerking nemend dat toekenning van de score 4 voor kenmerk 7 niet leidt tot indeling in een andere hoofd- en niveaugroep en dus ook niet in een hogere salarisschaal, zal de Raad de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten, bevestigen.
5. De Raad ziet tot slot aanleiding de minister te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar tot een bedrag van € 992,-, in beroep tot een bedrag van € 992,- en in hoger beroep tot een bedrag van eveneens € 992,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het bestreden besluit van 16 januari 2014
daarbij op het punt van de score voor kenmerk 7 in stand is gelaten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit op het punt van de score
voor kenmerk 7;
- stelt de score voor kenmerk 7 vast op vier punten en bepaalt dat zijn uitspraak in zoverre in
de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit van 16 januari 2014;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- bepaalt dat de minister aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 413,- vergoedt;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.976,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD