ECLI:NL:RBNNE:2019:4223

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
7995050 \ VV EXPL 19-58
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke opzegging van arbeidsovereenkomst in verband met slapend dienstverband en transitievergoeding

In deze zaak vorderde de werkneemster, die sinds mei 2016 gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, de werkgever om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van goed werkgeverschap en de Wet compensatie transitievergoeding. De werkneemster zou op 20 november 2019 met pensioen gaan en vorderde een transitievergoeding van € 81.000,00 bruto. De kantonrechter volgde de conclusie van procureur-generaal R.H. de Bock en oordeelde dat de werkgever, op basis van de Kolom-uitspraak van de Hoge Raad, gehouden was tot gedeeltelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat er geen reële re-integratiemogelijkheden waren voor de werkneemster en dat de werkgever geen gerechtvaardigd belang had om het dienstverband voort te zetten. De kantonrechter wees de vordering van de werkneemster toe, met de verplichting voor de werkgever om de arbeidsovereenkomst binnen 48 uur op te zeggen en de transitievergoeding te betalen, onder verbeurte van een dwangsom. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 7995050 \ VV EXPL 19-58
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 5 Rv van 14 oktober 2019
in de zaak van
[eiseres],
hierna te noemen: [eiseres] ,
wonende te [plaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.C. Wesselo,
tegen
de stichting Stichting Welzijn Mensenwerk,
hierna te noemen: Welzijn Mensenwerk,
gevestigd [plaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.N. Paanakker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 13 september 2019;
- de aanvullende producties, ingekomen 19 september 2019, van [eiseres] ;
- de producties, ingekomen 20 september 2019, van Welzijn Mensenwerk;
- de akte houdende wijziging van eis, ingekomen op 22 september 2019, van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling gehouden op 23 september 2019 waar [eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. Wesselo en waar voor Welzijn Mensenwerk zijn verschenen
[naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door mr. Paanakker. Beide gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 2 januari 1986 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) Welzijn Mensenwerk. [eiseres] vervulde daar laatstelijk de functie van Maatschappelijk Werker 1 tegen een salaris van € 3.847,00 bruto exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2.
[eiseres] heeft zich per 30 mei 2016 ziek gemeld.
2.3.
Op verzoek van Welzijn Mensenwerk heeft [naam 3] een arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd naar de re-integratiemogelijkheden van [eiseres] . In de rapportage van 14 september 2017 is het volgende vermeld, voor zover hier van belang:
"(…) Op grond van het onderzoek concludeer ik dat:a) Op basis van de belastbaarheid is het eigen werk van werknemer niet passend.b) Het eigen werk is niet aan te passen.c) Passend werk bij eigen werkgever is niet aan te geven. Overige functies en taakvelden bestaan ook en deels uit contact met cliënten waarvoor werknemer beperkt is.(…)Ik adviseer, (…)b) (…) Daarom adviseer ikper directte starten met activiteiten gericht op het vinden van ander passend werk bij een andere werkgever (2e spoor).(…)d) 1 x per 3 weken overleg van werkgever met werknemer over de voortgang van de genoemde re-integratie activiteiten. Deze schriftelijk vastleggen evenals de resultaten. Dit in verband met het houden van overzicht over dit traject (…)g) de arbeidsmogelijkheden voor werknemer te blijven beoordelen bij de eigenwerkgever (1e spoor). Deze re-integratieverplichting blijft bestaan zolang het dienstverband bestaat. (…)".2.4. De mate van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] is in het arbeidsdeskundig onderzoek van 21 mei 2018 bepaald op 54,50%. Na het verstrijken van de termijn van 104 weken arbeidsongeschiktheid is aan [eiseres] vanaf 28 mei 2018 een WIA-uitkering toegekend (in de vorm van een loongerelateerde uitkering). Na 28 mei 2018 heeft [eiseres] geen werkzaamheden meer verricht voor Welzijn Mensenwerk. Omdat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, ontvangt [eiseres] naast de WIA-uitkering een
WW-uitkering.
2.5.
In verband met de WW-uitkering heeft [eiseres] op 15 juni 2018 een gesprek gehad met een medewerker van het UWV. In het Werkplan heeft het UWV, voor zover hier van belang, zijn visie neergelegd:
"(…) Gezien de ernst van de problemen waar mevrouw [eiseres] mee is geconfronteerd, hebben wij met haar afgesproken dat wij (nu) niet verwachten dat zij zich actief op de arbeidsmarkt gaat bewegen. (….)Er is geen ondersteuning nodig bij re-integratie. (…)".
2.6.
Bij brief van 16 oktober 2018 heeft het UWV [eiseres] vrijgesteld van de verplichting om te solliciteren, mee te werken aan re-integratie, passend werk te accepteren en ingeschreven te staan als werkzoekende.
2.7.
Eind juli 2018 heeft [eiseres] contact opgenomen met Welzijn Mensenwerk. Tijdens het gesprek dat op 29 augustus 2018 daarop is gevolgd, heeft [eiseres] onder verwijzing naar de Wet Compensatieregeling Transitievergoeding, verzocht om beëindiging van haar dienstverband onder toekenning van de transitievergoeding. Op 1 november 2018,
11 december 2018 en 30 juli 2019 hebben ook nog gesprekken plaatsgevonden. Van de gesprekken is geen schriftelijk verslag gemaakt. Welzijn Mensenwerk heeft meegedeeld dat zij niet bereid is om op het voorstel van [eiseres] in te gaan.
2.8.
Bij brief van 21 januari 2019 heeft [eiseres] via haar gemachtigde Welzijn Mensenwerk opnieuw verzocht het dienstverband te beëindigen met toekenning van de transitievergoeding. Bij brief van 25 januari 2019 heeft Welzijn Mensenwerk meegedeeld dat zij het dienstverband niet wenst te beëindigen omdat er volgens haar nog re-integratie mogelijkheden zijn voor [eiseres] binnen de organisatie, waarvoor zij stelt zich te hebben ingespannen.
2.9.
Bij brief van 25 maart 2019 heeft Welzijn Mensenwerk [eiseres] laten weten dat er vacatureruimte is ontstaan en dat het wellicht mogelijk is één van de functies aan [eiseres] aan te bieden. [eiseres] heeft daarop geantwoord dat zij kampt met een verslechtering van haar gezondheid en dat zij niet in staat kan worden geacht om te werken. Zij verzoekt in die brief haar uit te nodigen voor een bezoek aan de bedrijfsarts zodat deze kan beoordelen of [eiseres] in staat is een gesprek met Welzijn Mensenwerk aan te gaan.
2.10.
Op 15 april 2019 is [eiseres] bij de bedrijfsarts geweest. In de terugkoppeling schrijft de bedrijfsarts dat als [eiseres] meent dat zij toegenomen arbeidsongeschikt is, zij zich moet ziek melden. In juni 2019 is [eiseres] geopereerd. Omstreeks die tijd heeft zij zich ziek gemeld.
2.11.
Bij brief van 4 juni 2019 heeft Welzijn Mensenwerk herhaald dat er vacatures zijn.
2.12.
Bij brief van 8 augustus 2019 heeft Welzijn Mensenwerk [eiseres] geschreven dat ze op 20 november 2019 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt en dat de arbeidsovereenkomst een dag ervoor van rechtswege zal eindigen. Zij verzoekt [eiseres] na te denken over een passend afscheid.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis (verkort):
I. primair dat Welzijn Mensenwerk wordt bevolen dat zij de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, althans binnen 48 uur na betekening van dit vonnis, althans in elk geval vóór 20 november 2019 met instemming van [eiseres] opzegt op grond van artikel 7:669, derde lid, sub b, BW, onder toezegging van het betalen van de transitievergoeding van € 81.000,00 bruto, dan wel gedeeltelijk, te weten voor 56.91% met instemming van [eiseres] opzegt onder toezegging van het betalen van de transitievergoeding van € 46.097,10 bruto, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag dat zij met de nakoming in gebreke blijft met een maximum van € 81.000,00,
II. subsidiair Welzijn Mensenwerk te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een aanvraag bij UWV te doen om de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669, derde lid, sub b BW te mogen opzeggen en van de toestemming, zodra deze is verkregen, terstond gebruik te maken, onder toezegging van het betalen van de transitievergoeding van € 81.000,00 bruto, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag dat zij met de nakoming in gebreke blijft met een maximum van € 81.000,00,
III. veroordeling van Welzijn Mensenwerk om aan [eiseres] een bedrag van € 81.000,00 bruto als voorschot op de aan haar verschuldigde transitievergoeding, dan wel uit hoofde van een (voorschot op de) aan haar toekomende schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na datum vonnis tot de voldoening, althans tot betaling van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag,
IV. veroordeling van Welzijn Mensenwerk om aan [eiseres] de proceskosten te betalen.
stelt hiertoe (samengevat) dat Welzijn Mensenwerk het dienstverband ten onrechte 'slapend' houdt alleen om de wettelijke transitievergoeding niet te hoeven uitkeren. [eiseres] stelt dat Welzijn Mensenwerk echter geen gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van het dienstverband omdat vanwege de gezondheidstoestand van [eiseres] geen reëel uitzicht op re-integratiemogelijkheden bestaat. [eiseres] stelt dat Welzijn Mensenwerk vanaf 18 juni 2018 niets heeft ondernomen om re-integratie mogelijk te maken en dat Welzijn Mensenwerk pas nadat [eiseres] het initiatief had genomen tot beëindiging onder toekenning van de transitievergoeding, het standpunt heeft ingenomen dat altijd is gezocht naar passend werk. Verder ziet [eiseres] niet dat Welzijn Mensenwerk door het voorfinancieren van de transitievergoeding in financiële problemen dreigt te komen. Op 20 november 2019 zal [eiseres] de pensioengerechtigde leeftijd bereiken waardoor de arbeidsovereenkomst van rechtswege zal eindigen en [eiseres] niet langer recht heeft op een transitievergoeding. Om die reden stelt [eiseres] spoedeisend belang te hebben bij de vordering.
3.2.
Welzijn Mensenwerk voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van Welzijn Mensenwerk luidt dat de zaak zich niet leent voor kort geding omdat [eiseres] een declaratoir of constitutief vonnis vraagt wat in kort geding niet is toegestaan. Volgens Welzijn Mensenwerk zou toewijzing van de vordering indirect leiden tot een constitutief vonnis waarbij de rechtstoestand wordt beëindigd door een opzegging die niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Dit verweer slaagt niet. Van een declaratoir vonnis zal bij toewijzing van het gevorderde geen sprake zijn. Het feit dat een in kort geding te treffen ordemaatregel onomkeerbare gevolgen heeft, staat niet aan de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in de weg. Het ontneemt evenmin het voorlopige karakter van een ordemaatregel in kort geding.
4.2.
Welzijn Mensenwerk voert verder het verweer dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij de vordering omdat haar op 8 augustus 2019 al is meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zal eindigen, zij de transitievergoeding niet nodig heeft om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien en zij al sinds januari 2019 op een procedure aanstuurt zodat het passieve handelen voor rekening van [eiseres] moet komen. Dit verweer slaagt ook niet. De kantonrechter acht het spoedeisend belang voldoende gegeven met de omstandigheid dat [eiseres] op 20 november 2019 pensioengerechtigd wordt en dat zij bij het van rechtswege eindigen van het dienstverband geen recht (meer) heeft op een transitievergoeding terwijl zij die wel heeft als Welzijn Mensenwerk de arbeidsovereenkomst opzegt. De kantonrechter acht het niet redelijk om [eiseres] tegen te werpen dat zij de vordering eerder had kunnen instellen, mede gelet op de onduidelijkheid die lange tijd heeft bestaan omtrent 'slapende' dienstverbanden en de omstandigheid dat [eiseres] heeft willen proberen er zonder de rechter uit te komen. De kantonrechter zal de vordering daarom inhoudelijk beoordelen.
4.3.
In een procedure in kort geding kan een vordering slechts worden toegewezen als voldoende waarschijnlijk is dat een overeenkomstige vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen, waarbij tevens de wederzijdse belangen van partijen, waaronder het belang van onverwijlde toewijzing enerzijds en het restitutierisico anderzijds, moeten worden afgewogen. In deze procedure moet de vraag worden beantwoord of voldoende waarschijnlijk is dat een bodemrechter zou oordelen dat Welzijn Mensenwerk gehouden is de arbeidsovereenkomst, voordat deze op 20 november 2019 van rechtswege eindigt, op te zeggen en tot betaling van de transitievergoeding over te gaan.
4.4.
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft [eiseres] een spoedeisend belang bij haar vordering. Het antwoord van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen die de kantonrechter in Roermond over de kwestie 'slapende' dienstverbanden heeft gesteld, kan niet afgewacht worden. Weliswaar heeft procureur-generaal (P.G.) [naam 4] op 18 september 2019 geconcludeerd aangaande de prejudiciële vragen (ECLI:NL:PHR:2019:899), maar wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen, is niet bekend. Ter zitting is de conclusie van de P.G. wel met partijen besproken en zij hebben zich daarover uitgelaten. De kantonrechter neemt met P.G. [naam 4] tot uitgangspunt dat de werkgever in het kader van de Wet compensatie transitievergoeding op grond van de norm van artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap) gehouden is om in te stemmen met het voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder betaling van een bedrag ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding aan de werknemer. Op dit uitgangspunt geldt een uitzondering indien:
- op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen feiten en omstandigheden - moet worden geoordeeld dat aanvaarding van dit voorstel redelijkerwijs niet van de werkgever kan worden gevergd. Te denken is aan de volgende omstandigheden:
(i) het bestaan van reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer, waardoor de werkgever een belang heeft bij het in diensthouden van de werknemer;
(ii) voor de periode tot de inwerkingtreding van de Wet compensatie transitievergoeding: financiële problemen van de werkgever door het moeten voorfinancieren van de transitievergoeding;
(iii) het niet (geheel of gedeeltelijk) gecompenseerd zullen krijgen van de transitievergoeding;
(iv) mogelijke andere belangen van de werkgever bij het in dienst houden van de werknemer, anders dan de enkele wens om de transitievergoeding niet te hoeven betalen.
(i) het bestaan van reële re-integratiemogelijkhedenWelzijn Mensenwerk heeft aangevoerd dat zij reële re-integratiemogelijkheden ziet en dat zij, anders dan [eiseres] stelt, zich wel degelijk heeft ingespannen om ander passend werk te vinden. Zij wijst in dat verband op diverse gesprekken die hebben plaatsgevonden met [eiseres] . Volgens Welzijn Mensenwerk is het juist [eiseres] geweest die heeft geweigerd hieraan mee te werken. Dat [eiseres] is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht, ziet op de WW-uitkering en dat staat los van het dienstverband bij Welzijn Mensenwerk.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat een bodemrechter zal oordelen dat Welzijn Mensenwerk vanwege reële re-integratie-mogelijkheden voor [eiseres] belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.7.
Het rapport van 14 september 2017 vermeldt reeds dat het eigen werk van [eiseres] niet passend is en ook niet is aan te passen. Ook is volgens dit rapport passend werk bij de eigen werkgever niet aan te geven omdat overige functies en taakvelden ook deels bestaan uit contacten met cliënten terwijl [eiseres] voor dat contact beperkt is. Om die reden adviseert de arbeidsdeskundige per direct te starten met activiteiten gericht op het 2e spoor. De kantonrechter heeft echter geen aanwijzingen van inspanningen voor het 2e spoor aangetroffen in het dossier en Welzijn Mensenwerk heeft daarover niets gesteld. Welzijn Mensenwerk stelt zich verder op het standpunt dat zij tijdens gesprekken op 18 juni 2018,
29 augustus 2018, 1 november 2018 en 11 december 2018 inspanningen heeft verricht om [eiseres] te re-integreren binnen Welzijn Mensenwerk maar [eiseres] betwist dat in die gesprekken het onderwerp re-integratie aan de orde is geweest. Dat meerdere werknemers van Welzijn Mensenwerk hierover zouden kunnen verklaren, acht de kantonrechter onvoldoende. Op Welzijn Mensenwerk rust namelijk als werkgever een documentatieplicht, dat wil zeggen dat het op haar weg ligt om de voortgang vast te leggen. In het rapport van
14 september 2017 is dat onder punt d) ook uitdrukkelijk benoemd. Het is dan ook in het kader van dit kort geding niet gebleken dat Welzijn Mensenwerk zich ook vóór de brief van 25 maart 2019 (waarin wordt gesproken over een vacature) al heeft ingespannen voor re-integratie in zowel het 1e als 2e spoor. Niets in de brief van 25 maart 2019 wijst verder op serieuze pogingen of inspanningen om [eiseres] te re-integreren. De inhoud van de brief is daarvoor te vrijblijvend en te algemeen. Zo blijkt uit de brief niet wat de aanleiding is geweest voor de vacature, ontbreken een omschrijving van de inhoud van de vacature, van de aard van de werkzaamheden en van de omvang van de functie. Dat het aan [eiseres] zou zijn te wijten dat het niet van re-integratie is gekomen omdat zij iedere medewerking weigerde, volgt de kantonrechter niet. In dat geval had Welzijn Mensenwerk [eiseres] moeten aanspreken of een loonstop kunnen toepassen. Daarvan is niet gebleken. Verder overweegt de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat alsnog daadwerkelijk een passende functie beschikbaar is. [eiseres] is weliswaar bij brief van 4 juni 2019 uitgenodigd voor een gesprek voor werkzaamheden in dorpshuizen/wijkcentra maar in het licht van wat de rapporten van 14 september 2017 en van 28 augustus 2018 vermelden over cliëntencontact, staat vooralsnog bepaald niet vast dat dit passende functies zijn. Tot slot weegt de kantonrechter mee dat [eiseres] zich door alle spanningen (kennelijk in juni) opnieuw ziek heeft gemeld en dat ze, als passend werk gevonden zou worden, dit voor nog slechts twee maanden is. Het is niet aannemelijk geworden dat Welzijn Mensenwerk op deze grond een reëel belang heeft bij het voortbestaan van het dienstverband.
(ii) financiële problemen van de werkgever door het moeten voorfinancieren van de transitievergoeding4.8. Welzijn Mensenwerk voert aan dat het vanuit financieel oogpunt onverantwoord is dat zij het gevorderde bedrag aan [eiseres] afdraagt omdat de financiële middelen niet voorhanden zijn. Welzijn Mensenwerk heeft een begroting overgelegd die voor € 31.200,00 negatief is en zij stelt dat het verlies vanwege een onverwachte loonsverhoging verder zal oplopen. Ook wijst zij op de door gemeenten aangekondigde bezuinigen. Zij verwacht af te stevenen op een verlies van € 339.686,00.
4.9.
Het is aan Welzijn Mensenwerk om te stellen en te onderbouwen dat zij door het moeten voorfinancieren van de transitievergoeding in financiële problemen zal raken. Welzijn Mensenwerk heeft alleen een conceptbegroting overgelegd. Een verklaring van een accountant dat de situatie penibel is, ontbreekt. [eiseres] heeft daartegenover gesteld dat uit de jaarrekening 2017 volgt dat sprake is van een zeer goede eigenvermogenspositie van
€ 851.532,00 en van € 1,2 miljoen aan liquide middelen. De hoogte van die bedragen is door Welzijn Mensenwerk niet weersproken. Welzijn Mensenwerk heeft daarmee onvoldoende gesteld voor de conclusie dat zij in financiële problemen zal komen. De kantonrechter is gelet daarop voorshands van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat van Welzijn Mensenwerk om financiële redenen niet kan worden gevergd dat zij het voorstel van [eiseres] aanvaardt.
(iii) het niet (geheel of gedeeltelijk) gecompenseerd zullen krijgen van de transitievergoeding4.10. Welzijn Mensenwerk heeft verder nog aangevoerd dat er nog geen volstrekte zekerheid is dat zij daadwerkelijk gecompenseerd zal worden voor een aan [eiseres] uit te keren transitievergoeding. Volgens Welzijn Mensenwerk kunnen er nog allerlei praktische en financiële obstakels zijn waardoor het UWV niet tot uitvoering van de Wet compensatie transitievergoeding kan komen. Ook dit verweer baat Welzijn Mensenwerk niet. De Wet compensatie transitievergoedingen is aangenomen, de datum van inwerkingtreding is vastgesteld, evenals de Regeling compensatie transitievergoeding, die een nadere uitwerking van de wet bevat. De kantonrechter verwijst voor zoveel nodig nog naar r.n. 13.4 van de voornoemde conclusie van de P.G. [naam 4] . Gelet hierop is zonder nadere toelichting van Welzijn Mensenwerk, die achterwege is gebleven, niet aannemelijk dat het UWV niet tot uitvoering van de Wet compensatie transitievergoedingen kan komen. Dat Welzijn Mensenwerk een eventuele transitievergoeding moet voorschieten, omdat zij pas na 1 april 2020 aanspraak kan maken op compensatie, levert in het licht van wat in r.o. 4.8 is overwogen, geen voldoende zwaarwegend belang op voor het laten voortduren van de slapende arbeidsovereenkomst.
4.11.
De Wet compensatie transitievergoeding heeft in art. 7:673e lid 1 sub a BW betrekking op werknemers van wie het dienstverband wordt opgezegd wegens ziekte na de periode, bedoeld in artikel 7:670 lid 1 en 11 BW. In de zogenoemde Kolom-uitspraak (ECLI:NL:HR:2018:416) heeft de Hoge Raad de mogelijkheid van een gedeeltelijke transitievergoeding bij een deeltijdontslag aanvaard bij (onder meer) blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer. In de toelichting op de Regeling compensatie transitievergoeding valt, naar aanleiding van voornoemde Kolom-uitspraak, te lezen dat ook een compensatie kan worden gegeven bij een gedeeltelijk beëindigen van een dienstverband (Staatscourant 2019, 10547, p. 2-3 onder Toelichting Algemeen). [eiseres] is thans voor 56,91% arbeidsongeschikt verklaard en voor het overige is zij werkloos. De Kolom-uitspraak ziet op de situatie dat de werkgever voor het deel dat de werknemer niet arbeidsongeschikt is met deze een nieuwe arbeidsovereenkomst aangaat. Die situatie doet zich hier niet voor; op 20 november 2019 bereikt [eiseres] de pensioengerechtigde leeftijd en het aanbieden van een nieuwe arbeidsovereenkomst zal inhoudsloos zijn, daargelaten de vraag of er passend werk is of [eiseres] inmiddels geheel arbeidsongeschikt is. De verplichting om tot opzegging over te gaan, is in dit kader van goed werkgeverschap alleen te billijken voor zover Welzijn Mensenwerk de transitievergoeding gecompenseerd krijgt. Waar [eiseres] gedeeltelijk blijvend arbeidsongeschikt is, strekt de verplichting van Welzijn Mensenwerk niet verder dan ontslag voor dat deel. Dit rechtvaardigt naar het voorshandse oordeel van de kantonrechter een transitievergoeding voor het deel dat [eiseres] arbeidsongeschikt is. Dat [eiseres] op 20 november 2019 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, doet hieraan niet af
(HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1845 en r.n. 19.18 conclusie P.G. [naam 4] ). Tegen de hoogte van het gevorderde bedrag heeft Welzijn Mensenwerk geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter daarvan zal uitgaan.
4.12.
De conclusie van het vorenstaande is dat er enerzijds sprake is van een slapend dienstverband met geen enkel zicht op hervatting van werkzaamheden door [eiseres] en dat er anderzijds geen sprake is van gerechtvaardigde belangen van Welzijn Mensenwerk om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het is dan ook waarschijnlijk dat een bodemrechter zal oordelen dat Welzijn Mensenwerk, in het licht van de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever met de Wet compensatie transitievergoeding, in strijd handelt met haar plicht als goed werkgever door niet tot opzegging van de arbeidsovereenkomst over te gaan. De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] dan ook toewijzen, met dien verstande dat Welzijn Mensenwerk een redelijke termijn zal worden gegeven om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis tot opzegging over te gaan. Anders dan Welzijn Mensenwerk heeft aangevoerd in r.n. 31 van haar spreekaantekeningen ziet de kantonrechter geen aanleiding het subsidiair gevorderde toe te wijzen. Allereerst om de reden dat Welzijn Mensenwerk zelf stelt in r.n. 20 van haar spreekaantekeningen dat het UWV naar haar inschatting geen ontslagvergunning zal verlenen, en tevens omdat de kantonrechter het voorshands onaannemelijk acht dat het UWV ruim vóór 20 november 2019 een beslissing zal geven. Daarmee zou een transitievergoeding illusoir kunnen blijken te zijn. Aldus komt het primair gevorderde voor toewijzing in aanmerking. Waar [eiseres] te kennen heeft gegeven met het ontslag in te zullen stemmen, hoeft geen opzegtermijn in acht te worden genomen. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De dwangsom zal worden gemaximeerd.
4.13.
Welzijn Mensenwerk zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
De beslissing
De kantonrechter, recht doende als voorzieningenrechter:
veroordeelt Welzijn Mensenwerk om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] uiterlijk binnen 48 uur na betekening van dit vonnis met instemming van [eiseres] met onmiddellijke ingang gedeeltelijk op te zeggen voor het deel van de arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 7:669, derde lid, sub b, BW, onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding van
€ 46.097,10 bruto, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 per dag dat zij met de nakoming in gebreke blijft met een maximum van € 46.000,00;
veroordeelt Welzijn Mensenwerk tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 84,00 aan dagvaardingskosten, € 486,00 aan vast recht en € 480,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2019.
typ/conc: 361/cd