V: Waarom moest jij meebetalen aan een auto die je niet gebruikt?
A: Ja, omdat ik daar woonde. Ik woonde bij [verdachte] . Ik had toen ruzie met mijn moeder en ben hier toen weggegaan. En toen zei [verdachte] dat ik wel bij hem kon wonen. Ik heb daar twee jaar gewoond. Ik trok bij [verdachte] in aan de [straatnaam] te Hoogezand. [verdachte] sloeg mij. Hij sloeg [slachtoffer 1] ook. Daar was ik bij. Dat gebeurde meerdere keren. Zes keer per maand, zoiets denk ik. Met de handen, ook wel met een koekenpan. Met wat er voor zijn neus lag. [verdachte] sloeg overal. Dan is ie gek in de kop, dan staat [verdachte] niet voor zichzelf in.
V: Is [slachtoffer 1] wel eens tegen hem in gegaan?
A: Dat is wel eens gebeurd ja. Dan kreeg hij een klap voor z'n kop. Bij mij was dat hetzelfde. Bij mij ging dat precies hetzelfde.
V: Waarom sloeg [verdachte] jullie?
A: Om de gekste reden. [slachtoffer 1] en ik kookten wel eens, dan was er iets niet goed. Het eten was flauw, zo'n reden. Toen ik er al een jaar woonde, sloeg [verdachte] mij voor het eerst. Het werd na die eerste keer erger, ik heb er littekens aan overgehouden. Blauwe plekken enzo.
V: Hoe ging het in huis met jou en [verdachte] . Je zei net dat jij en [slachtoffer 1] wel eens kookten. Hoe was de verdeling in huis. Wie deed wat?
A: Ja, ik deed in principe alles. Huishoudelijke dingen.
V: Waarom deed jij alles?
A: Ja, zeg het maar. Noem het maar een loopslaaf. Een loopjongen.
V: Wat gebeurde er als jij iets niet deed?
A: Praatjes, of wat ik zeg; slaan.
V: Je komt daar in huis en dan denk je dat alles in orde is. Op een gegeven moment zeg je dat je een loopslaaf bent. Wanneer is dat veranderd van dat alles in orde is naar dat jij een loopslaaf bent?
A: Ja nog ongeveer een jaar.
V: Wat moest je doen?
A: Schoonmaken, koken, dingen opruimen. Ja, wat niet. Soms ook gewoon uit mezelf, of dat [verdachte] zei dat ik iets moest doen.
V: Moest je ook andere dingen doen, naast het huishouden?
A: Ja, met groen bezig. Dan weten jullie al genoeg, met wiet bezig. Water geven, bijhouden. Na mijn werk nog.
V: Hoeveel uur werkte je bij [bedrijf] ?
A: Gewoon 40 uur in de week.
V: Je zegt dat je met wiet aan de gang moest van [verdachte] . Dat moest dan naast je werk?
A: Ja, dat is ook eigenlijk de reden dat ik ben [bedrijf] ben opgehouden met werken. Ik had een
gesprek met die manager, [naam 2] heet hij. Ik heb daar m'n verhaal niet verteld, ik heb gezegd dat ik de wekker niet hoorde.
O: [naam 2] vertelde dat ze op het werk wel blauwe plekken bij jou gezien hadden. Jij zegt nu dat je ze dan smoesjes vertelde. De blauwe plekken die je collega's bij jou zagen, waar waren die door veroorzaakt?
A: Ja, door het slaan. Door [verdachte] .
V: Hoeveel tijd was jij in de week kwijt met wiet, water geven en zo?
A: Eén keer in de twee dagen, anderhalf of zoiets. Soms wat meer. Soms ben je wat langer bezig, soms twee, sowieso anderhalf uur.
V: Wanneer begon dat?
A: Zolang ik hem ken, vanaf dat ik in huis kwam, zoiets.
V: Hoeveel kwekerijen hebben we het over?
A: Bij hem thuis en bij [slachtoffer 3] .
O: Dus je hebt in de kwekerij bij [verdachte] en [slachtoffer 3] dingen gedaan, zo'n twee jaar lang.
A: Ja dat klopt. Bij [slachtoffer 3] een half jaartje ongeveer.
V: Kreeg je er ook wat voor?
A: Nee, helemaal niks, nooit wat gekregen.
V: Was jij de enige die wat in die kwekerijen deed?
A: Nee, later is [slachtoffer 1] erbij gekomen. Die bleef ook slapen, dan deed ik het samen met hem.
V: Deed [verdachte] ook wat aan die kwekerijen?
A: Ja wel wat, maar merendeel moest ik doen. En als er dan iets niet goed was, dan was het mijn schuld en nou ja, vul het verhaal maar in.
O: Dan kreeg je klappen
A: Ja.
V: En bij [slachtoffer 1] ?
A: Dat ging hetzelfde.
V: Dan zijn er meerdere oogsten geweest denk ik?
A: Ja.
V: Wie kreeg het geld ervan?
A: [verdachte] .
V: Heb je zelf wel eens iets bij [slachtoffer 1] gezien, qua blauwe plekken en dergelijke?
A: Ja, ja, ja, gezicht, armen, been.
V: Hoe kan het dat jij schulden hebt?
A: Ja, geen geld. Dat ging naar [verdachte] . Ik betaalde ook wel wat dingen voor mezelf.
V: Hoe ging dat dan. Je krijgt salaris op je rekening gestort en wat doe je er dan mee?
A: Ja, soms mijn rekeningen betalen, motorrijtuigenbelasting of zorgverzekering soms. Zal vast nog wel iets van vaste lasten zijn. Voor de rest ging alles naar [verdachte] .
V: Zei [verdachte] daar iets over. Waarom geld wat jij verdient, naar hem toe moest?
A: Ja, op de één of andere manier is dat zo gekomen. Of hij moest geld op zak hebben.
V: Hoe moet ik me dat voorstellen. [verdachte] vroeg of hij geld mocht?
A: Ik zei ja is goed, want anders heb je dat gezeur weer aan je kop. Geschreeuw of zo, gescheld, gewelddadig.
A: Ik heb daar anderhalf jaar gewerkt.
V: Dat hele anderhalf jaar is het geld naar [verdachte] gegaan?
A: Ja, nou ja, ik kan het wel uitrekenen. [verdachte] had een vrouw in Oekraïne. Daar ging hij heen. Dan was hij ook geld voor nodig. Zoals ik zeg, ik lever mijn geld in. [slachtoffer 1] ook.
V: Heb jij ook geld naar de Oekraïne gestuurd?
A: Ja voor [verdachte] . Omdat [verdachte] dat vroeg. Dat was geld van hem. En van mij. En [slachtoffer 1] kreeg ook weekgeld, als hij wat extra's had, ging dat daar ook heen.
V: Met welke voorwerpen heeft hij jou geslagen?
A: Ja, met een pan. En in de badkamer was ik een keer bezig, toen was hij niet tevreden. Dat was met een tegel. Of hij sloeg met een vuist.
V: En waar heeft hij [slachtoffer 1] mee geslagen?
A: Ook wel eens met een pan of met zijn vuisten.
V: Je zus vertelde dat je ODD hebt, is dat vastgesteld?
A: Ja.