3.5Het in 3.4 overwogene laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat het door de werknemers met de verkoop van consumpties behaalde voordelige verschil tussen inkoop- en verkoopprijs (na aftrek van eventuele voor rekening van de werknemers gebleven kosten) door de werkgever is verstrekt als beloning voor door hen uit hoofde van hun dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en mitsdien moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking.”.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van eiseres sprake van een situatie die vergelijkbaar is met de casus in het bij 5. vermelde arrest. De rechtbank acht op grond van de stukken van het gedingen en de verklaringen ter zitting namelijk aannemelijk:
- dat eiseres door de kerk in de gelegenheid is gesteld om naast haar werkzaamheden als koster voor eigen rekening consumpties te verkopen binnen door de kerk geëxploiteerde ruimten;
- dat deze verkoop van consumpties mede in het belang van de kerk plaatsvindt
- en dat eiseres jegens de kerk gehouden is die horeca-activiteiten te verrichten.
7. Dat eiseres door de kerk in de gelegenheid wordt gesteld om de horeca-werkzaamheden voor eigen rekening te verrichten concludeert de rechtbank met name op grond van de bij 1.7 vermelde functieomschrijving en de bij 1.8 vermelde verklaring namens de kerkenraad. In paragraaf 2 aanhef en onderdeel c van de functieomschrijving en de genoemde verklaring staat immers expliciet vermeld dat de koster voor eigen rekening de keuken zal exploiteren. De rechtbank acht eveneens aannemelijk, hetgeen door eiseres overigens desgevraagd ter zitting is bevestigd, dat het aanbieden van consumpties mede in het belang van de kerk plaatsvindt. Het ligt immers voor de hand dat koffieschenken bij kerkelijke gelegenheden, bijvoorbeeld na de zondagse eredienst, bijdraagt aan de gemeenschapszin en dat het verstrekken van consumpties bij overige gelegenheden in positieve zin zal bijdragen aan de zaalverhuur, hetgeen voor de kerk vanuit financieel oogpunt gunstig is. Tot slot volgt het hiervoor bij 4. overwogene dat eiseres gehouden is om deze horeca-activiteiten te verrichten. Daarmee komt de situatie van eiseres naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot haar horeca-werkzaamheden op alle van belang zijnde punten overeen met de situatie van de buschauffeurs in de arresten van de Hoge Raad van 24 juli 1995.
8. De omstandigheid dat eiseres, in tegenstelling tot de buschauffeur in de genoemde arresten, zelf in (keuken)apparatuur heeft geïnvesteerd, acht de rechtbank van te weinig belang om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank wijst er daarbij op dat met een eventuele (afschrijvings)last ter zake rekening kan worden gehouden bij het vaststellen van de hoogte van de behaalde voordelen.
9. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voordelen uit de horeca-activiteiten door de kerk aan eiseres zijn gelaten als beloning voor haar werkzaamheden in dienstbetrekking als koster van de kerk. Deze voordelen dienen daarom te worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Daaruit volgt reeds dat eiseres geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
10. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt eveneens niet. Voor in rechte te beschermen vertrouwen is namelijk meer vereist dan de enkele omstandigheid dat verweerder gedurende een aantal jaren de aangiften van eiseres heeft gevolgd (zie o.a. Hoge Raad van 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179). 11. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
12. Uit het voorgaande volgt dat de voordelen uit de horeca-activiteiten bij eiseres als loon uit dienstbetrekking dienen te worden aangemerkt. Voor dat geval heeft verweerder desgevraagd ter zitting verklaard dat de aanslag ZVW 2015 dient te vervallen. De rechtbank zal deze aanslag daarom vernietigen.
13. Het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2015 is ongegrond en het beroep tegen de aanslag ZVW 2015 is gegrond.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding om het betaalde griffierecht te vergoeden. Er is namelijk alleen griffierecht geheven in de zaak 18/3974 (IB/PVV 2015) en die zaak verklaart de rechtbank ongegrond.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de zaak 18/3795. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.532 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).