ECLI:NL:RBNNE:2019:3520

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
C/17/167593 / KG ZA 19-175
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van vorderingen in het kader van onrechtmatige daad en schuldsanering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de naamloze vennootschap De Volksbank NV. De eiser, die betrokken was bij een hypothecaire geldlening voor een derde, heeft een rechtszaak aangespannen tegen De Volksbank, die vorderingen op hem heeft gebaseerd op onrechtmatige daad. De eiser heeft in het verleden gefraudeerd bij het aanvragen van hypothecaire leningen, wat heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. De Volksbank heeft zich als benadeelde partij gevoegd in de strafprocedure en heeft schadevergoeding gevorderd voor de geleden schade door de frauduleuze handelingen van de eiser. De eiser vorderde in kort geding toegang tot zijn bankrekening en de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister (EVR). De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, maar dat De Volksbank gerechtigd was om haar vorderingen te verrekenen met de spaartegoeden van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de registratie van de eiser in het EVR gerechtvaardigd was en dat de vorderingen van de Volksbank niet verjaard waren. De vordering van de eiser tot toegang tot zijn bankrekening werd toegewezen, met een dwangsom voor het geval De Volksbank hier niet aan voldeed. De Volksbank werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/167593 / KG ZA 19-175
Vonnis in kort geding van 14 augustus 2019
in de zaak van
[Naam eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.W. de Vries te Leeuwarden,
tegen
naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK NV,
statutair gevestigd te Utrecht, tevens gevestigd te Leeuwarden en te Heerenveen,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. Berrevoets te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en De Volksbank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juli 2019
  • de mondelinge behandeling van 25 juli 2019, de op voorhand toegezonden producties van De Volksbank en de pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de door De Volksbank in het geding gebrachte producties 4 tot en met 7 en de voorzieningenrechter verzocht deze buiten beschouwing te laten, nu deze binnen 24 uur (één werkdag) vóór de zitting zijn ingediend (artikel 6.2. Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie). De voorzieningenrechter heeft ter zitting de producties 4 en 5 toegestaan. De beslissing over de producties 6 en 7 heeft de voorzieningenrechter aangehouden.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in 2011/2012 als tussenpersoon betrokken geweest bij een aanvraag voor een hypothecaire geldlening bij de naamloze vennootschap SNS Reaal N.V. (hierna te noemen SNS Reaal) voor mevrouw [X] (hierna te noemen [X] ) in verband met de aankoop van een woning aan de [adresgegevens] . Aan [X] is door SNS Reaal een geldlening verstrekt van € 164.000,00.
2.2.
Op 4 september 2012 is [eiser] toegelaten tot de wettelijke schuldsanering (hierna te noemen de WSNP). Bij beschikking van 24 september 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is een op 12 september 2013 aangenomen akkoord gehomologeerd.
2.3.
Vanwege vermoeden van fraude bij de aanvraag voor de hypothecaire geldlening voor de financiering van de woning van [X] aan de [adresgegevens] is [eiser] op 7 mei 2013 door SNS Reaal opgenomen in haar Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister (hierna te noemen IVR). SNS Reaal heeft [eiser] hier bij brief van eveneens 7 mei 2013 over geïnformeerd.
2.4.
De woning van [X] aan de [adresgegevens] is op 22 april 2014 verkocht met een verlies van € 19.262,98 (inclusief btw en kosten). SNS Reaal heeft [X] op 3 september 2014 aangesproken op voldoening van de restschuld.
2.5.
Op verzoek van [eiser] heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bij beschikking van 14 mei 2014 SNS Reaal veroordeeld om de gegevens van [eiser] te (laten) verwijderen uit de Gebeurtenissenadministratie en het IVR, met veroordeling van SNS Reaal in de proceskosten.
2.6.
Bij beschikking van 24 maart 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, vernietigd en de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.7.
Op 13 december 2018 is [eiser] door de strafrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, veroordeeld omdat hij - kort gezegd - zich in zes gevallen schuldig heeft gemaakt aan fraude bij het aanvragen van hypothecaire geldleningen, door het opmaken van valse werkgeversverklaringen, loonspecificaties en bankafschriften, teneinde het te doen voorkomen dat de aanvrager een voldoende inkomen had om een hypothecaire geldlening aan te vragen, welke valse bescheiden hij heeft gebruikt om bij geldverstrekkers, zoals banken, een hypothecaire lening te krijgen. Daarnaast is hij veroordeeld voor witwassen door twee bouwdepots via fictieve facturen 'leeg te trekken'. Onder die zes gevallen valt de valsheid in geschrifte bij de aanvraag van de hypothecaire geldlening ten behoeve van [X] alsmede valsheid in geschrifte bij een aanvraag van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de heer [Y] (hierna te noemen [Y] ), welke hypothecaire geldlening niet is verstrekt.
2.8.
In de strafprocedure heeft De Volksbank gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich te voegen als benadeelde partij. Zij heeft een tweetal vorderingen ingediend ter hoogte van respectievelijk € 1.952,00 en € 19.262,68. De vordering van € 1.952,00 heeft betrekking op onderzoeks- en administratiekosten in verband met de niet-verstrekte hypothecaire geldlening aan [Y] en het bedrag van € 19.262,68 is de restschuld (met rente en kosten) na verkoop van de woning van [X] . De strafrechter heeft over deze vorderingen als volgt geoordeeld:
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partijen (
opmerking voorzieningenrechter: ook een andere partij had zich als benadeelde gevoegd)schade hebben geleden die het rechtstreekse gevolg is van de hiervoor bewezen verklaarde feiten, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen.
(…..) De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
2.9.
Ter zake het resterende deel van de proceskosten waartoe [eiser] door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was veroordeeld, zijnde een bedrag van € 3.292,99, heeft [eiser] in februari 2019 met De Volksbank een betalingsregeling getroffen van € 350,00 per maand met ingang van 20 februari 2019, welke regeling door [eiser] wordt nagekomen.
2.10.
Op 16 mei 2019 heeft [eiser] bij Regiobank - naast zijn lopende betaalrekening - een spaarrekening genaamd 'Overeenkomst Spaar-op-Maat' geopend. Regiobank is onderdeel van De Volksbank. Het saldo op deze spaarrekening bedraagt € 13.050,00 en op deze spaarrekening zijn onder andere het Reglement Spaarrekeningen en de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing. Artikel 25 van de Algemene Bankvoorwaarden luidt (voor zover van belang):
Artikel 25 Verrekening
Wij mogen uw tegoeden en uw schulden bij ons tegen elkaar wegstrepen.
1. Wij mogen steeds alle vorderingen die wij op u hebben verrekenen met alle vorderingen die u op ons heeft. Als wij verrekenen betekent dit dat wij onze vordering op u 'wegstrepen' tegen een gelijk bedrag van uw vordering op ons. Wij mogen ook verrekenen als:
a) onze vordering niet opeisbaar is
b) uw vordering niet opeisbaar is
c) de vorderingen niet in dezelfde muntsoort luiden
d) onze vordering voorwaardelijk is.
2. Als wij dit artikel willen gebruiken om niet-opeisbare vorderingen te verrekenen geldt er een beperking. Wij maken dan alleen van deze verrekenbevoegdheid gebruik in de volgende gevallen:
a) Iemand legt beslag op uw vordering op ons (…..).
b) Iemand krijgt een beperkt recht op uw vordering (…..).
c) U draagt uw vordering aan iemand over.
d) U bent failliet of heeft (voorlopige) surseance van betaling.
e) Voor u geldt een wettelijke schuldsaneringsregeling of andere insolventieregeling.
(…..)
2.11.
De Volksbank heeft op 27 mei 2019 met ingang van 7 mei 2013 voor de duur van acht jaar de persoonsgegevens van [eiser] in het Incidentenregister en in het EVR (Extern Verwijzingsregister) verwerkt. Bij brief van 27 mei 2019 heeft De Volksbank [eiser] hiervan op de hoogte gesteld onder mededeling dat zij de resterende vordering uit hoofde van de proceskostenveroordeling (zie 2.6.) van nog € 2.944,00 zal verrekenen met de spaartegoeden van [eiser] .
2.12.
Bij brief van 31 mei 2019 heeft De Volksbank [eiser] - onder verwijzing naar de strafrechtelijke veroordeling - aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade ten gevolge van onrechtmatig handelen van [eiser] , bestaande uit de onderzoeks- en administratiekosten van € 1.952,00 in verband met de niet-verstrekte hypothecaire geldlening aan [Y] en het verkoopverlies van € 19.262,98 inzake de aan [X] verstrekte hypothecaire geldlening. De Volksbank heeft zich daarbij - onder verwijzing naar haar Algemene Bankvoorwaarden - beroepen op verrekening met de spaartegoeden van [eiser] .
2.13.
Bij brief van 4 juni 2019 heeft de advocaat van [eiser] De Volksbank verzocht de spaartegoeden vrij te geven en de opname in het EVR te heroverwegen.
2.14.
Bij brief van 20 juni 2019 heeft De Volksbank aangegeven de proceskostenveroordeling waarvoor een betalingsregeling was getroffen buiten de verrekening te houden. Voor het overige heeft De Volksbank in haar standpunt volhard. De advocaat van [eiser] heeft hier bij e-mail van 26 juni 2019 op gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. De Volksbank te gebieden uiterlijk binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, [eiser] toegang te geven tot zijn bankrekening bij de Regiobank met rekeningnummer NL 83 RBRB 8819 0232 96 alsmede hem de beschikking te geven over de daarop aanwezige banktegoeden, te weten het ten tijde van het door De Volksbank ingeroepen beroep op verrekening aanwezige bedrag groot € 13.050,00;
2. De Volksbank te veroordelen en te gebieden om binnen een week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis over te gaan tot verwijdering van de persoonsgegevens van [eiser] in het Extern Verwijzingsregister, dan wel dat De Volksbank medewerking verleent die harerzijds noodzakelijk is ter verwijdering van de bedoelde (persoons)gegevens in de registers, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat De Volksbank daarmee in gebreke blijft, dan wel een nadere in goede justitie te bepalen bedrag aan dwangsom;
3. De Volksbank te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 250,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat De Volksbank niet voldoet aan het gevorderde onder
1 en/of 2, zulks met een maximum van € 15.000,00 dan wel een in goede justitie nader te bepalen maximum;
4. De Volksbank te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
De Volksbank voert verweer en concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, althans dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen en dat hij veroordeeld
moet worden in de kosten van dit geding, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de producties

4.1.
De voorzieningenrechter zal de door De Volksbank in het geding gebrachte producties 6 en 7 buiten beschouwing laten nu zij deze te laat heeft ingediend. Overigens heeft De Volksbank, behoudens een verwijzing naar artikel 5 van het Reglement Spaarrekeningen, op deze producties geen beroep gedaan.
spoedeisend belang
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft gesteld bij zijn vorderingen. Volgens [eiser] heeft hij het geld nodig voor de verbouwing van de door hem gekochte woning, voor zijn levensonderhoud en/of zijn bedrijfsvoering. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan in het midden worden gelaten waarvoor [eiser] zijn geld nodig heeft, nu het kunnen beschikken over eigen (spaar)geld in beginsel spoedeisend moet worden geacht indien - zoals hier - voldoende aannemelijk is gemaakt dat men dit saldo op korte termijn nodig heeft, ongeacht het doel waarvoor men het aan wil wenden. Nu voorts als onweersproken vaststaat dat [eiser] nadelige gevolgen
kanondervinden van de registratie in het EVR, heeft hij tevens een voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering tot verwijdering van die registratie. Voor een spoedeisend belang is niet nodig dat [eiser] daadwerkelijk al de nadelige gevolgen van de registratie ondervindt, zoals De Volksbank heeft aangevoerd.
positie De Volksbank
4.3.
Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering (artikel 6:127 lid 2 BW). Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft in het kader van de onderhavige procedure als voldoende aannemelijk te gelden dat De Volksbank gerechtigde is met betrekking tot de vordering tot vergoeding van de door SNS Reaal, als toenmalig verstrekker van hypothecaire geldleningen, geleden schade. Naast de door De Volksbank gegeven (summiere) toelichting dat het concern is gesplitst (hetgeen als een feit van algemene bekendheid kan worden aangemerkt) en dat De Volksbank de huidige statutaire naam is van de voormalige SNS Bank N.V. (zijnde de 'bankentak' van SNS Reaal), kan voor het standpunt van De Volksbank steun worden gevonden in het feit dat voor de proceskostenveroordeling van de tegen SNS Reaal gevoerde civiele procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden De Volksbank met [eiser] een betalingsregeling heeft getroffen (en niet een andere entiteit) en dat [eiser] hieraan uitvoering geeft. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat De Volksbank zich in de strafprocedure als beledigde partij heeft kunnen voegen, nadat zij, zo heeft zij onweersproken aangevoerd, door het Openbaar Ministerie daartoe was uitgenodigd. [eiser] van zijn kant heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat De Volksbank desalniettemin niet gerechtigd zou (kunnen) zijn tot de vordering op [eiser] .
[eiser] heeft ten overstaan van de strafrechter dat verweer ook niet gevoerd, zoals De Volksbank onbestreden heeft aangevoerd.
verrekening met spaartegoed
4.4.
[eiser] stelt dat De Volksbank zonder recht of titel de spaartegoeden die hij bij de Regiobank houdt, heeft verrekend met een gepretendeerde vordering op [eiser] op grond van onrechtmatige daad.
4.5.
Voor zover de verrekening door De Volksbank betrekking zou hebben op de proceskostenveroordeling uit 2015, waarvoor [eiser] een betalingsregeling heeft getroffen met De Volksbank, overweegt de voorzieningenrechter dat De Volksbank zowel in haar brief van 20 juni 2019 als ter zitting heeft aangegeven dat deze vordering buiten de verrekening blijft, zodat hier van dient te worden uitgegaan. Voor zover de vordering van [eiser] hierop ziet, heeft hij daar derhalve geen belang (meer) bij.
4.6.
De Volksbank stelt dat zij een vordering op [eiser] heeft uit onrechtmatige daad omdat - zo begrijpt de voorzieningenrechter de stellingen van De Volksbank - [eiser] met de door hem gepleegde fraude bij de aanvraag van hypothecaire geldleningen jegens De Volksbank heeft gehandeld in strijd met de wet en hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Als [eiser] geen fraude had gepleegd, zou De Volksbank geen kosten hebben gemaakt en geen financiering hebben verstrekt en dus geen schade hebben geleden, aldus De Volksbank. [eiser] betwist dat er sprake is van onrechtmatig handelen. Het enkele feit dat hij strafrechtelijk is veroordeeld, betekent volgens hem nog niet dat er sprake is van een onrechtmatige daad. De burgerlijke rechter dient dat zelfstandig te beoordelen. Bovendien is hij in hoger beroep gegaan, zodat een en ander ook nog niet vaststaat.
4.7.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk dat [eiser] onrechtmatig jegens De Volksbank heeft gehandeld. [eiser] is op 13 december 2018 door de strafrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, veroordeeld voor - kort gezegd - valsheid in geschrifte (en witwassen) ten aanzien van onder meer de aanvragen voor [X] en [Y] . [eiser] heeft weliswaar gesteld dat deze uitspraak nog niet onherroepelijk is en dat het in hoger beroep 'nog wel tien keer anders kan worden', maar dit kan [eiser] niet baten, nu aan het strafvonnis - dat nog niet onherroepelijk is - in deze civiele procedure vrije bewijskracht toekomt. Omdat [eiser] in het onderhavige kort geding geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat hij, in weerwil van hetgeen door de strafrechter is overwogen, niet onrechtmatig heeft gehandeld, verwerpt de voorzieningenrechter zijn betoog op dit punt.
4.8.
De Volksbank voert tot haar verweer aan dat zij door het onrechtmatig handelen van [eiser] schade heeft geleden. Met betrekking tot de niet-verstrekte hypothecaire geldlening aan [Y] begroot zij de schade op een bedrag aan onderzoeks- en administratiekosten van € 1.952,00. [eiser] betwist de verschuldigdheid van dit bedrag nu De Volksbank dit bedrag op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De Volksbank erkent dat zij deze schade niet nader heeft onderbouwd.
4.9.
De schade met betrekking tot de hypothecaire geldlening verstrekt aan [X] heeft De Volksbank begroot op het verkoopverlies van de woning van € 19.262,98 (met rente en kosten). [eiser] heeft de juistheid hiervan niet betwist, zodat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter [eiser] in beginsel aansprakelijk is voor deze door De Volksbank geleden schade en verrekening mocht plaatsvinden, tenzij één van de hierna te bespreken stellingen van [eiser] op zou gaan.
verjaring
4.10.
[eiser] doet een beroep op verjaring van de vordering van De Volksbank. Volgens [eiser] is de verjaringstermijn van de vordering gaan lopen in 2012, na het verstrekken van de hypothecaire geldlening aan [X] . De Volksbank heeft betwist dat er sprake is van verjaring, enerzijds omdat de verjaring pas eerst op 13 december 2018 (de datum van het strafvonnis) danwel op 24 maart 2015 (de datum van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden), danwel 3 september 2014 (de datum waarop zij [X] heeft aangesproken op voldoening van de restschuld) is gaan lopen en anderzijds omdat er sprake is van een verlenging van de verjaringstermijn op grond van het bepaalde in artikel 3:310 lid 4 BW.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Wat er verder ook zij van de ingangsdatum van de verjaring, hoe dan ook is er geen sprake van verjaring omdat het vierde lid van artikel 3:310 BW (zoals gewijzigd bij Wet van 27 september 2012 tot wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek in geval van schade veroorzaakt door strafbare feiten) de civielrechtelijke verjaringstermijn tot vergoeding van schade tegen de persoon die een strafbaar feit heeft begaan verlengt. De rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart niet zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring is vervallen. Gelet op de straf die is gesteld op de gepleegde delicten (te weten een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar) geldt op grond van artikel 70 lid 1 onder 3o van het Wetboek van Strafrecht voor het recht tot strafvordering een verjaringstermijn van twaalf jaar, zodat de verjaringstermijn van de civielrechtelijke vordering dienovereenkomstig is verlengd. Het beroep van [eiser] op verjaring van de vordering van De Volksbank slaagt dan ook niet.
homologatie WSNP
4.12.
Voorts beroept [eiser] zich er op dat de vordering van De Volksbank is vervallen omdat hij op 4 september 2012 is toegelaten tot de WSNP en het akkoord op 24 september 2013 is gehomologeerd. De Volksbank heeft tot haar verweer aangevoerd dat de vordering van De Volksbank pas na 4 september 2012 is ontstaan én dat de schuldsanering niet werkt voor vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad.
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 299 lid 1 onder a van de Faillissementswet (Fw) werkt de schuldsanering ten aanzien van vorderingen op de schuldenaar die ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaan. Een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad ontstaat als aan de vereisten van art. 6:162 BW is voldaan, waarbij het denkbaar is dat de schade op een later moment ontstaat dan dat de (onrechtmatige) daad wordt gepleegd. De vordering ontstaat niet (pas) op het moment dat de benadeelde bekend raakt met het feit dat de ander schadeplichtig is wegens onrechtmatig handelen (zie onder meer hof Amsterdam 12 december 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5166). Voor het ontstaan van de vordering van De Volksbank is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook bepalend het moment waarop [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en niet het moment waarop De Volksbank bekend is geworden met haar schade. Blijkens het vonnis van de strafrechter van deze rechtbank was dat met betrekking tot de gevallen waarop de vordering van De Volksbank ziet in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 (het geval [Y] ) respectievelijk 1 januari 2011 tot en met 1 juli 2012 (het geval [X] ). De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat de vordering van De Volksbank op [eiser] (in overwegende mate) reeds bestond ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, althans in ieder geval voor zover het de schade in de zaak [X] betreft. Dat De Volksbank toen nog niet bekend was met het feit dat er sprake zou zijn van schade en zo ja, wat de hoogte daarvan zou zijn, maakt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. De Volksbank had haar schade pro memorie of voorwaardelijk in kunnen dienen. Het verweer van De Volksbank dat haar vordering pas na 4 september 2012 is ontstaan zal gelet op het voorgaande als ongegrond worden verworpen. De Volksbank zal evenmin worden gevolgd in haar niet nader onderbouwde verweer dat een vordering uit onrechtmatige daad buiten het bereik van de schuldsaneringsregeling zou vallen. Dit uitgangspunt strookt niet met artikel 299 Fw, waarin op dit punt geen uitzondering is opgenomen. De voorzieningenrechter wijst erop dat De Volksbank mogelijkheden heeft gehad om deze situatie wellicht te voorkomen door tijdens de schuldsanering van [eiser] een beroep te doen op artikel 350 lid 3 sub f Fw en om beëindiging van de regeling te verzoeken. Die mogelijkheid heeft zij kennelijk niet benut.
4.14.
Op grond van het tweede lid van artikel 340 Fw is het gehomologeerde akkoord verbindend voor alle schuldeisers ten aanzien van wier vorderingen de schuldsaneringsregeling werkt, onverschillig of zij al dan niet in de schuldsaneringsregeling opgekomen zijn en onverschillig of de vorderingen zijn geverifieerd. Hieruit volgt dat De Volksbank slechts recht zal (kunnen) hebben op een in het akkoord opgenomen uitkeringspercentage. De Volksbank heeft hier echter geen beroep op gedaan en bij gebreke van gegevens over het homologatieakkoord kan hierover bovendien nu niets worden vastgesteld.
4.15.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat een (eventuele) restantvordering, die buiten het homologatie akkoord valt, aangemerkt dient te worden als een natuurlijke verbintenis (zie HR 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0492). Deze komt echter op grond van het bepaalde in artikel 6:127 lid 2 BW (in beginsel) niet voor verrekening in aanmerking. Dit zou anders kunnen zijn indien dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit is echter niet door De Volksbank aangevoerd. Bovendien volgt uit haar eigen Algemene Bankvoorwaarden dat, zoals [eiser] heeft gesteld, er geen sprake is van een van de in artikel 25 lid 2 van de Algemene Bankvoorwaarden opgesomde gevallen waarin verrekening van een niet opeisbare vordering mogelijk is.
4.16.
De Volksbank heeft ook nog een beroep gedaan op haar pandrecht (uit artikel 24 van de Algemene Bankvoorwaarden). De Volksbank heeft echter niet toegelicht dat zij het pandrecht ook kan toepassen ten aanzien van niet-opeisbare vorderingen, zoals hier.
4.17.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de vordering van [eiser] om De Volksbank te gebieden uiterlijk binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, [eiser] toegang te geven tot zijn bankrekening bij de Regiobank met rekeningnummer NL 83 RBRB 8819 0232 96 alsmede hem de beschikking te geven over de daarop aanwezige banktegoeden, te weten het ten tijde van het door De Volksbank gedane beroep op verrekening aanwezige bedrag van € 13.050,00, voor toewijzing gereed ligt. Nu niet aannemelijk is geworden dat De Volksbank een verrekenbare vordering op [eiser] heeft, althans nu de hoogte daarvan niet kan worden vastgesteld, vervalt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook de bevoegdheid van De Volksbank om geen betalingsopdrachten meer uit te voeren als bedoeld in het door De Volksbank aangehaalde artikel 5 van het Reglement Spaarrekeningen. In het licht van het vorenstaande faalt bovendien het niet nader onderbouwde beroep op een opschortingsrecht ex artikel 6:52 BW of de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 BW.
4.18.
Hoewel De Volksbank heeft toegezegd aan deze veroordeling te zullen voldoen, zal de voorzieningenrechter hier wel een dwangsom aan verbinden en wel ter grootte van
€ 250,00 per dag of deel daarvan dat De Volksbank niet aan deze veroordeling voldoet. Het maximum van de te verbeuren dwangsommen zal worden gesteld op € 5.000,00.
registratie EVR
4.19.
Voorts stelt [eiser] dat De Volksbank zijn gegevens ten onrechte heeft opgenomen in het EVR.
4.20.
De Volksbank heeft aangevoerd dat het door de banken opgezette preventiesysteem is bedoeld om andere financiële instellingen te waarschuwen voor activiteiten van personen die financiële instellingen, hun medewerkers of hun cliënten schade willen toebrengen of willen misbruiken. Tot registratie van persoonsgegevens kan pas worden overgegaan als is voldaan aan de voorwaarden in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (het PiFi). [eiser] voldoet naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de voorwaarden van artikel 5.2. van het Pifi, omdat hij - naar althans in deze procedure wordt aangenomen (zie 4.7.) - betrokken was bij frauduleuze aanvragen voor hypothecaire geldleningen. Gelet op de strafrechtelijke veroordeling van [eiser] staat de betrokkenheid van [eiser] bij deze fraude ook voldoende vast, zoals De Volksbank terecht heeft aangevoerd. In zoverre wordt voldaan aan de voorwaarden voor opname in het EVR. [eiser] heeft dit ook niet betwist.
4.21.
Bij de registratie in het EVR moet echter ook het proportionaliteitsbeginsel in acht worden genomen: het belang van de financiële instelling bij registratie van persoonsgegevens in het EVR moet worden afgewogen tegen de mogelijk nadelige gevolgen daarvan voor de betrokkene. De door [eiser] in de jaren 2008 tot en met 2012 gepleegde fraude bij de aanvragen van hypothecaire geldleningen is aan te merken als een ernstige bedreiging voor de financiële sector en feit dat er de afgelopen zes jaren geen sprake meer is geweest van incidenten, zoals [eiser] heeft aangevoerd, brengt in het onderhavige geval niet met zich dat de registratie met een totale duur van acht jaar (met terugwerkende kracht) disproportioneel moet worden geacht. [eiser] heeft onvoldoende argumenten aangevoerd voor zijn stelling dat zijn belangen door de registratie, die thans nog maar twee jaar duurt, onevenredig worden geschaad. Er bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarom geen grond voor verwijdering van de (persoons)gegevens van [eiser] uit het EVR, zodat deze vordering voor afwijzing gereed ligt.
proceskosten
4.22.
De Volksbank zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 914,00
- overige kosten 104,01
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.998,01,
te vermeerderen met nakosten en rente als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt De Volksbank uiterlijk binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, [eiser] toegang te geven tot zijn bankrekening bij de Regiobank met rekeningnummer NL 83 RBRB 8819 0232 96 alsmede hem de beschikking te geven over de daarop aanwezige banktegoeden, te weten het ten tijde van het door De Volksbank gedane beroep op verrekening aanwezige bedrag van € 13.050,00;
5.2.
veroordeelt De Volksbank om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij na betekening van dit vonnis niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt De Volksbank in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.998,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt De Volksbank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat De Volksbank niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na dagtekening respectievelijk betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2019. [1]

Voetnoten

1.c: 110