ECLI:NL:RBNNE:2019:3156

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
LEE 17/2217
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van R&O-oordeel en geschil over communicatie- en samenwerkingscompetenties van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar aan de Rijksuniversiteit Groningen, en het College van Bestuur van deze universiteit. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin het R&O-oordeel van 'onvoldoende' werd gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van eiseres op de competenties communicatie en samenwerking zorgvuldig was uitgevoerd en voldoende onderbouwd met concrete voorbeelden en e-mails van collega's. Eiseres had eerder al signalen ontvangen over haar communicatieproblemen, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende had gereageerd op deze feedback. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met het recht op een eerlijk proces en dat de besluitvorming door verweerder zorgvuldig was verlopen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling 'onvoldoende' niet alleen gebaseerd was op de vertrouwelijke brief van eiseres aan het faculteitsbestuur, maar op een breder scala aan communicatieproblemen die door haar leidinggevende waren vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/2217

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: H. de Poel),
en
het College van Bestuur der Rijksuniversiteit Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.M. Oldenhuis).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het R&O-oordeel 2016 ‘onvoldoende’ ongewijzigd in stand gelaten.
Bij besluit van 9 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren van de zijde van verweerder aanwezig drs. J.P. [naam portefeuillehouder] (portefeuillehouder [naam bestuur] ,
drs. M.W. [naam directeur] (directeur afdeling [naam afdeling] ) en C.L. [naam HR-adviseur] (HR-adviseur).
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 25 april 2014 is eiseres voor de periode van 16 april 2014 tot en met 15 april 2015 aangesteld in de functie van [naam functie] bij de afdeling [naam Afdeling] (Careers Company) van de faculteit [naam faculteit] (RUG). In dit besluit is vermeld dat volgens de geldende Regeling Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken (de Regeling) R&O-gesprekken worden gevoerd.
1.2.
Op 5 maart 2015 heeft het R&O-gesprek 2014/2015 (periode april 2014 tot februari 2015) plaatsgevonden tussen eiseres en haar leidinggevende [naam directeur] en N. [naam tweede beoordelaar] (tweede beoordelaar). In het R&O-formulier 2014/2015 zijn de bereikte resultaten bij onderdeel 1 ‘evalueren en vooruitkijken’ met ‘heel goed’ beoordeeld en de bereikte resultaten bij onderdeel 2 ‘competenties’ met ‘goed’ beoordeeld. In dat gesprek heeft leidinggevende [naam directeur] met eiseres gedeeld dat de samenwerking met haar collega’s een aandachtspunt is en dat er signalen zijn ontvangen dat de stijl van communicatie en samenwerking van eiseres soms als ‘somewhat bold’ wordt ervaren. Het eindoordeel op alle onderdelen is met ‘goed’ beoordeeld.
1.3.
Bij besluit van 7 april 2015 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar aanstelling voor bepaalde tijd in de functie van [naam functie] 2 bij de afdeling [naam afdeling 2] wordt verlengd voor het tijdvak van 16 april 2015 tot en met
15 april 2017.
1.4.
Op 14 maart 2016 heeft het R&O-gesprek 2015/2016 (periode maart 2015 tot maart 2016) plaatsgevonden tussen eiseres – vergezeld door een vertrouwenspersoon – en haar leidinggevende [naam directeur] en een HR-adviseur. Voorafgaand aan het gesprek heeft eiseres haar input aangeleverd. Leidinggevende [naam directeur] heeft tijdens het gesprek aangegeven dat naar zijn mening het verbeterpunt ten aanzien van de communicatie en samenwerking van het jaar daarvoor niet is verbeterd, maar is verslechterd. Omdat het gesprek op die dag niet kon worden afgerond, heeft [naam directeur] besloten een vervolgafspraak met eiseres te plannen. Op 18 maart 2016 heeft [naam directeur] een e-mail met een bijlage aan eiseres gestuurd, waarin is vermeld dat eiseres goed werk heeft afgeleverd in haar rol als [functienaam] voor de Careers Company en dat het aandachtspunt samenwerking en communicatie van eiseres met andere collega’s binnen en buiten het team in een paar bilaterale gesprekken en ook in dit R&O-gesprek met eiseres is besproken. Volgens [naam directeur] zijn er dit jaar teveel momenten geweest waarin opnieuw de stijl van communicatie en samenwerken van eiseres een probleem is geweest en dat dit dient te verbeteren. In de bijlage heeft [naam directeur] een overzicht gegeven van voorbeelden van communicatieproblemen van eiseres. Blijkens de toelichting zijn er klachten binnengekomen van de faculteit [faculteit] (RW) over eiseres. Ook was de presentatie voor decanen van middelbare scholen van eiseres niet volgens de gemaakte afspraken en is zij moeilijk benaderbaar voor collega’s. [naam directeur] merkt op dat eiseres als reactie op kritiekpunten de schuld/verantwoordelijkheid bij de ander neerlegt, dat er met name problemen ontstaan wanneer zij niet volledig de regie heeft en dat eiseres een defensieve en escalerende houding aanneemt. Verder constateert [naam directeur] dat eiseres op een niet-productieve manier met feedback omgaat en dat het aanspreken op gedrag en houding niet tot enige zelfreflectie leidt. Daarnaast benoemt [naam directeur] het onvoldoende delen van kennis en ervaring van eiseres, dat zij soms te solistisch opereert en daardoor niet of te laat reageert op verzoeken van anderen.
1.5.
Vanwege het feit dat [naam directeur] per 1 april 2016 met sabbatical ging en eiseres ziek is geweest, heeft op 18 april 2016 het afsluitende R&O-gesprek plaatsgevonden tussen [naam leidinggevende] (de naast hogere leidinggevende) en een HR-adviseur, eiseres en een vertrouwenspersoon. In dat gesprek heeft [naam leidinggevende] eiseres geprezen voor haar goede werk in haar rol als [functienaam] voor de [afdeling] Verder heeft [naam leidinggevende] de in het verslag van [naam directeur] genoemde problemen aangekaart met betrekking tot de stijl van communicatie en samenwerking van eiseres en verwezen naar de actiepunten die [naam directeur] in de R&O-input heeft genoemd. [naam leidinggevende] heeft eiseres geïnformeerd over de volgende stappen en haar gevraagd om een actieplan op te stellen, waarin zij dient te beschrijven hoe zij de wijzigingen in haar stijl van communicatie en samenwerking gaat bewerkstelligen en verbeteren. Verder is afgesproken dat [naam directeur] in de tweede helft van november 2016 een beoordeling (‘R&O-plus’) plant, en dat hij een reflectierapportage van eiseres ontvangt, waarin onder meer de communicatie/samenwerkingservaringen van eiseres in de komende acht maanden worden beschreven. De algehele beoordeling luidt ‘onvoldoende’.
1.6.
Bij e-mail van 29 april 2016 heeft [naam leidinggevende] het schriftelijke verslag van het R&O-gesprek van 18 april 2016 aan eiseres gestuurd. Op 9 mei 2016 heeft eiseres een reflectierapport met de titel ‘Verbeteren communicatievaardigheden’ ingeleverd. Naar aanleiding daarvan heeft op 19 mei 2016 een vervolg R&O-gesprek plaatsgevonden tussen [naam leidinggevende] en eiseres, in aanwezigheid van een HR-adviseur en een vertrouwenspersoon. Op het door [naam leidinggevende] opgemaakte verslag heeft eiseres bij e-mail van 14 juni 2016 gereageerd. Bij brief van 1 juli 2016 heeft [naam leidinggevende] eiseres geïnformeerd over de status van en de volgende stappen in de R&O-procedure. In die brief geeft [naam leidinggevende] aan dat een op een zelfevaluatie gebaseerd uitgebreid actieplan nog altijd ontbreekt. Hij heeft eiseres verzocht het definitieve R&O-verslag voor ‘akkoord met afspraken en beoordeling gezien’ te ondertekenen.
1.7.
Op 31 juli 2016 heeft eiseres haar bedenkingen tegen het R&O-verslag ingediend. Op
24 oktober 2016 heeft eiseres, vergezeld door de vertrouwenspersoon, een mondelinge toelichting gegeven op de door haar naar voren gebrachte bedenkingen. Daarna heeft het faculteitsbestuur op 31 oktober 2016 en 3 november 2016 [naam directeur] respectievelijk [naam leidinggevende] afzonderlijk gehoord. Van die gesprekken zijn verslagen opgesteld.
1.8.
In het primaire besluit heeft verweerder besloten de R&O-beoordeling ‘onvoldoende’ ongewijzigd vast te stellen.
1.9.
Bij brief van 21 december 2016 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar dienstverband als [naam functie] 2 met ingang van 16 april 2017 van rechtswege eindigt.
1.10.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft de Geschillenadviescommissie voor de bezwaar- en beroepschriften (de commissie) eiseres gehoord. De commissie heeft verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Volgens de commissie is de besluitvorming door middel van een zorgvuldige procedure tot stand gekomen en is de beoordeling van eiseres voldoende inzichtelijk, navolgbaar en toereikend gemotiveerd. De beoordeling ‘onvoldoende’ is met voldoende voorbeelden onderbouwd en verschillende van deze voorbeelden zijn in bilaterale gesprekken met eiseres besproken. De commissie volgt verweerder in zijn uitleg dat de communicatie en samenwerking cruciale competenties zijn en dat een oordeel ‘onvoldoende’ op deze competenties moet leiden tot het eindoordeel ‘onvoldoende’. De commissie acht niet aannemelijk dat de brief van 11 februari 2016 van eiseres en haar collega aan het faculteitsbestuur van invloed is geweest op de beoordeling.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie, het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De motivering van het bestreden besluit heeft verweerder gebaseerd op de overwegingen van de commissie.
3. Eiseres komt tegen het bestreden besluit in beroep. Zij heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Op de daartoe aangevoerde beroepsgronden zal hierna – voor zover van belang – worden ingegaan.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst gaat de rechtbank in op de beroepsgrond van eiseres die betrekking heeft op het vragen van een vertaling van de Engelstalige gedingstukken in het Nederlands. Eiseres heeft in dat verband betoogd dat de brief van de rechtbank van 8 augustus 2018, waarin verweerder is gevraagd om zorg te dragen voor een vertaling van de stukken die in het Engels zijn opgesteld, een vergissing is. Daartoe heeft zij onder meer gesteld dat sprake is van schending van hoor- en wederhoor en het beginsel van waarheidsvinding, dat geen sprake is van wapengelijkheid, en dat de brief van de rechtbank in strijd is met het recht op een eerlijk proces als neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.2.
Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te sturen. Omdat in het rechtsverkeer de Nederlandse taal wordt gebruikt en veel van de door verweerder aangeleverde gedingstukken in de Engelse taal waren opgesteld, heeft de rechtbank verweerder bij brief van 8 augustus 2018 gevraagd om deze stukken te (laten) vertalen in de Nederlandse taal. Verweerder heeft vervolgens vertaalde stukken ingezonden, die door een beëdigd vertaler zijn vertaald. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om niet van deze vertaalde stukken te kunnen uitgaan. Eiseres heeft niet aangegeven dat de stukken niet op juiste wijze zijn vertaald. Ook op de zitting is eiseres door de rechtbank in de gelegenheid gesteld aan te geven op welke punten de stukken onjuist zijn vertaald. Eiseres heeft hierop geen inhoudelijke reactie gegeven.
De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar stelling dat haar de mogelijkheid is onthouden om haar eigen standpunten te verwoorden. Eiseres heeft in de fase van bezwaar en beroep alle gelegenheid gekregen om haar eigen standpunten naar voren te brengen en zich te verweren tegen het door verweerder ingenomen standpunt over haar functioneren. Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat het beginsel van wapengelijkheid of het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden, omdat hiervan niet is gebleken. Het door eiseres in haar brief van 15 oktober 2018 gestelde dat door het aan verweerder vragen van een vertaling van de stukken de integriteit van het proces wordt beïnvloed, dat verweerder een poging doet het proces te saboteren en de stukken manipuleert, wat daar verder ook van zij, heeft eiseres niet onderbouwd en hiervan is ook niet gebleken. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat haar een eerlijke behandeling van haar beroepszaak bij de rechtbank wordt onthouden, is daarvan evenmin gebleken. Van strijd met het recht op een eerlijk proces als neergelegd in artikel 6 van het EVRM, is dan ook geen sprake.
4.3.
De rechtbank zal vervolgens ingaan op de beroepsgronden die gaan over de zorgvuldigheid van de R&O-beoordeling en de besluitvorming. Eiseres heeft in dat verband betoogd dat [naam leidinggevende] niet bevoegd was om de R&O-beoordeling van haar leidinggevende [naam directeur] over te nemen en af te ronden. Zij heeft hiertoe gesteld dat [naam leidinggevende] haar en haar werk niet kent, dat hij niet onpartijdig was en zich bevooroordeeld heeft getoond. Verweerder heeft ter verweer gesteld dat [naam leidinggevende] als naast hogere leidinggevende bevoegd was om de R&O-beoordeling af te ronden. Verweerder bestrijdt het standpunt van eiseres dat [naam leidinggevende] in het kader van de R&O-beoordeling niet onpartijdig en bevooroordeeld was.
4.4.
De rechtbank overweegt hierover dat uit de gedingstukken blijkt dat op 14 maart 2016 het (eerste deel van het) R&O-gesprek 2015/2016 heeft plaatsgevonden tussen leidinggevende [naam directeur] en eiseres, waarbij een HR-adviseur en een vertrouwenspersoon aanwezig waren. Door een ziekmelding van eiseres is het [naam directeur] , zoals hij ter zitting heeft toegelicht, niet meer gelukt om het gesprek met eiseres nog voor zijn sabbatical af te ronden. Vervolgens heeft verweerder gekozen voor het alternatief om [naam leidinggevende] als naast hogere leidinggevende van [naam directeur] de R&O-beoordeling te laten afronden. Hoewel verweerder heeft aangegeven dat het beter zou zijn geweest wanneer [naam directeur] als leidinggevende van eiseres de R&O-beoordeling zelf had afgerond, acht de rechtbank de keuze van verweerder om [naam leidinggevende] als naast hogere leidinggevende de R&O-beoordeling af te laten ronden, begrijpelijk. Uit de R&O-regeling volgt ook dat in voorkomende gevallen de naast hogere leidinggevende het gesprek overneemt. De stelling van eiseres dat [naam leidinggevende] haar en haar werk niet kent, maakt niet dat [naam leidinggevende] niet bevoegd was de R&O-beoordeling af te ronden en in dat kader het afsluitende R&O-gesprek met eiseres te voeren. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat [naam leidinggevende] bij het afsluitende R&O-gesprek de door [naam directeur] en eiseres gegeven input heeft betrokken. Dit blijkt ook uit de verslagen van de R&O-gesprekken van 18 april 2016 en 19 mei 2016. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat [naam leidinggevende] zich bij de R&O-beoordeling vooringenomen heeft betoond of dat hij partijdig was, omdat de stukken daarvoor geen aanwijzingen bevatten. De rechtbank ziet geen grond voor de conclusie dat de beoordeling niet met de vereiste objectiviteit tot stand is gekomen.
4.5.
Eiseres heeft verder betoogd dat de besluitvorming van verweerder en daarmee de R&O-beoordeling niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen. Eiseres heeft in dat verband gesteld dat zij in het gesprek van 14 maart 2016 is overvallen door haar leidinggevende [naam directeur] door haar voor te houden dat zij een communicatieprobleem heeft. Ook zijn er geen gespreksverslagen over verbeterpunten van vóór de R&O-beoordeling van maart 2016. Verweerder heeft ter verweer gesteld dat, hoewel in de aanloop naar het R&O-gesprek op 14 maart 2016 het beter was geweest om bilaterale gesprekken vaker schriftelijk vast te leggen, de R&O-beoordeling op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de eindbeoordeling ‘onvoldoende’ op de competenties communicatie en samenwerking van concrete voorbeelden is voorzien.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende blijkt dat de beoordeling zorgvuldig is verlopen. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder niet te volgen in zijn standpunt dat, zoals [naam directeur] ter zitting nog heeft toegelicht, er bilaterale gesprekken met eiseres zijn gevoerd en dat in die gesprekken de problemen over de communicatie en samenwerking van eiseres aan de orde zijn gekomen en met haar zijn besproken. Dat de door [naam directeur] gegeven feedback en de hieruit blijkende signalen over de stijl van communicatie en samenwerken niet schriftelijk zijn vastgelegd, maakt niet dat de rechtbank ervan uit gaat dat eiseres onvoldoende op de hoogte kon zijn van deze signalen. Zo heeft eiseres ter zitting desgevraagd gezegd dat er met haar is gesproken over de samenwerkingsproblemen met onder meer collega’s van de faculteit RW. Het moet er voor worden gehouden dat eiseres op de hoogte was van de problemen die haar leidinggevende zag op het gebied van communicatie en samenwerking. Niet kan dan ook worden gezegd dat het R&O-gesprek van 14 maart 2016 voor eiseres als een verrassing kwam. Daarbij heeft [naam directeur] de probleempunten na het gesprek van
14 maart 2016 op schrift gezet en heeft eiseres de mogelijkheid gehad zich op deze punten voor te bereiden en hier in het gesprek op 18 april 2016 op te reageren. Dat in de eerdere R&O-beoordeling 2014/2015 de stijl van communiceren en samenwerking niet als concreet verbeterpunt is geduid, maar als aandachtspunt, doet aan het voorgaande niet af. Eiseres heeft toen toegezegd alle mogelijkheden aan te grijpen die haar competenties kunnen ontwikkelen. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres zich ervan bewust was dat de competenties communicatie en samenwerking verbetering behoefden en dat zij daaraan moest werken.
4.7.
Anders dan eiseres heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat ook de bedenkingenprocedure zorgvuldig is geweest. Daarvoor is van belang dat eiseres – vergezeld door een vertrouwenspersoon – een mondelinge toelichting heeft gegeven op de door haar naar voren gebrachte bedenkingen. Daarnaast heeft verweerder op respectievelijk 31 oktober 2016 en 3 november 2016 [naam directeur] en [naam leidinggevende] afzonderlijk van elkaar gehoord. Van die hoorzittingen zijn verslagen opgemaakt. Dat verweerder, en dat is ook niet weersproken, de verslagen van de hoorzittingen pas in de bezwaarprocedure bij de stukken heeft gevoegd verdient niet de schoonheidsprijs, maar dit gegeven maakt niet dat eiseres door deze gang van zaken is benadeeld. Daarbij komt dat eiseres kennis heeft kunnen nemen van de verslagen van de hoorzitting en daarop inhoudelijk heeft kunnen reageren, hetgeen zij ook heeft gedaan. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het onzorgvuldig is dat zij, [naam directeur] en [naam leidinggevende] niet in elkaars bijzijn zijn gehoord. Verweerder was daartoe ook niet gehouden. Daarbij komt dat niet is gebleken dat eiseres door het afzonderlijk horen is benadeeld.
4.8.
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat de commissie niet onafhankelijk zou zijn, omdat voor die niet onderbouwde stelling in het verslag van de hoorzitting van de commissie geen aanwijzingen zijn te vinden. Daarbij komt dat een beslissing op bezwaar op grond van het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb is te beschouwen als een resultaat van een volledige heroverweging van het primaire besluit. Dat die heroverweging niet volledig of niet deugdelijk is geweest, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank ziet om die reden en mede gelet op de stukken die verweerder heeft overgelegd, geen aanleiding om gebruik te maken van het aanbod van eiseres om N.J.C. [naam commissielid] , lid van de commissie, hierover als getuige te horen.
5. De rechtbank komt vervolgens toe aan de inhoud van de beoordeling. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder de competenties communicatie en samenwerking van eiseres als onvoldoende beoordeeld. Verweerder heeft daaraan voorbeelden van communicatieproblemen en e-mails van collega’s binnen en buiten het team ten grondslag gelegd. Eiseres is het niet eens met het eindoordeel ‘onvoldoende’.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak is de rechterlijke toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet verweerder als bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is of elk feit juist is vastgesteld of geduid. Het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259). Voorts is het vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 12 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1757) dat de rechter de inhoud van een vastgestelde beoordeling slechts terughoudend kan toetsen.
5.2.
Eiseres heeft in dat verband aangevoerd dat de op de competenties communicatie en samenwerking gegeven beoordeling ‘onvoldoende’ niet werkelijk is terug te voeren op onvoldoende functioneren op die competenties, maar uitsluitend te maken heeft met de vertrouwelijke brief van 11 februari 2016 die zij (en haar collega) hebben gestuurd aan het faculteitsbestuur, waarin een aantal misstanden aan de kaak zijn gesteld. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. [naam directeur] heeft ter zitting uiteengezet dat, naast andere punten, ook de brief van 11 februari 2016 tijdens het R&O-gesprek van 14 maart 2016 aan de orde is gekomen. De rechtbank gaat ervan uit dat de brief van 11 februari 2016 een rol heeft gespeeld, in die zin dat in één van de door [naam directeur] genoemde voorbeelden van communicatieproblemen de vertrouwelijke brief van 11 februari 2016 is aangehaald. De rechtbank ziet, anders dan eiseres betoogt, echter geen grond voor de conclusie dat die brief doorslaggevend is geweest of de oorzaak voor de beoordeling ‘onvoldoende’. Daarvoor zijn in het dossier en de overige gedingstukken geen aanwijzingen te vinden. Dat eiseres dat anders ervaart, doet aan het voorgaande niet af. Dat [naam leidinggevende] op de hoorzitting van
31 oktober 2016 heeft verklaard dat de brief van 11 februari 2016 in retrospectief mogelijk invloed heeft gehad op het gesprek van 14 maart 2016 tussen [naam directeur] en eiseres, maakt niet dat die brief tot de negatieve beoordeling heeft geleid.
5.3.
Eiseres heeft voorts betoogd dat de beoordeling ‘onvoldoende’ inhoudelijk onjuist is, niet is onderbouwd met steekhoudende argumenten en voorbeelden, en onvoldoende is gemotiveerd. Eiseres meent dat de voorbeelden zijn verzonnen met het oogmerk om haar als [naam functie] te kunnen verwijderen van de Universiteit. Verweerder heeft ter verweer gesteld dat de beoordeling ‘onvoldoende’ ten aanzien van de competentie communicatie en samenwerken van eiseres wordt gedragen door de genoemde voorbeelden van communicatieproblemen van eiseres en de e-mails van collega’s binnen en buiten het team over de stijl van communiceren en de wijze van samenwerken van eiseres.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beoordeling van eiseres op de als onvoldoende beoordeelde competenties communicatie en samenwerken met concrete voorbeelden en e-mails van collega’s onderbouwd. Hieruit komt naar voren dat eiseres tekort schoot ten aanzien van haar stijl van communiceren en de wijze van samenwerken, alsook de wijze waarop eiseres op klachten reageert en dat zij zich soms defensief opstelt. Die voorbeelden, die constaterend en beschrijvend zijn, hebben betrekking op problemen op het gebied van samenwerken en communicatie, zoals onder meer de klachten vanuit RW over eiseres en haar reactie daarop door het opstellen van een document van acht bladzijden met 40 bijlagen; dat eiseres soms moeilijk benaderbaar is voor sommige collega’s; dat het aanspreken op gedrag/houding leidt tot een defensieve opstelling van eiseres en niet tot zelfreflectie; dat eiseres onvoldoende kennis en ervaring deelt met andere collega’s; dat zij ondanks het verzoek van de leidinggevende ( [naam directeur] ) geen behoefte heeft aan samenwerking met een trainer met interculturele vaardigheden en dat zij niet of te laat reageert op e-mails. Dat eiseres daarover een andere perceptie heeft, laat onverlet dat haar leidinggevende problemen signaleerde op het gebied van communicatie en samenwerking. De stelling van eiseres dat de door [naam directeur] genoemde voorbeelden van communicatieproblemen ongefundeerde beschuldigingen zijn, gaat gelet op het voorgaande niet op. Eiseres heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Ook is uit het dossier niet gebleken dat de voorbeelden van communicatieproblemen zijn gebruikt als bewijs om haar als [naam functie] te kunnen verwijderen van de Universiteit. Uit de verslagen van de R&O-gesprekken blijkt immers dat in eerste instantie wordt ingezet op verbetering van deze vaardigheden. Van enige belangenverstrengeling, zoals door eiseres is gesteld, is evenmin gebleken.
5.5.
De rechtbank overweegt voorts dat het door [naam leidinggevende] gegeven eindoordeel ‘onvoldoende’ letterlijk gezien niet helemaal klopt omdat er bij een dergelijke beoordeling eigenlijk geen ruimte voor verbetering meer wordt gezien, een verbetering waarop, zie hiervoor, wel werd ingezet. Verweerder heeft hierover ter zitting uiteengezet dat het eindoordeel ‘onvoldoende’ is bedoeld als ‘rode vlag’, een flinke waarschuwing voor eiseres, maar op dat moment nog zonder rechtspositionele consequenties. Dit standpunt kan de rechtbank volgen omdat de verschillende in de Regeling genoemde beoordelingsmodaliteiten geen ruimte geven voor de door [naam leidinggevende] bedoelde nuancering (de rode vlag). De rechtbank is van oordeel dat dit in de gegeven omstandigheden valt te billijken. Daarbij speelt mee dat de R&O-beoordeling die in geschil is, geen R&O-plus beoordeling is en dus op dat moment nog geen rechtspositionele consequenties had voor eiseres. Daar komt bij dat het in het belang van eiseres is dat er geen onduidelijkheden of misverstanden zijn over de ferme kritiek ten aanzien van haar stijl van communiceren en samenwerken. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de negatieve beoordeling over de competenties communicatie en samenwerking van overwegende invloed kunnen laten zijn op het eindoordeel ‘onvoldoende’. Gelet op het dossier is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat het eiseres ten tijde van de beoordeling wel duidelijk was dat déze beoordeling van [naam leidinggevende] niet meer dan een tussenbeoordeling was. Daarbij is van belang dat er in het R&O-gesprek van 18 april 2016 nog concrete werkafspraken met eiseres zijn gemaakt over de door haar te ondernemen actiepunten, zoals het opmaken van een actieplan, waarin zij een beschrijving diende te geven van haar communicatie- en samenwerkingservaringen, en het opstellen van een reflectierapportage. De betekenis van het door [naam leidinggevende] gegeven eindoordeel ‘onvoldoende’ als ferme rode vlag, zoals ter zitting door verweerder gemotiveerd is uiteengezet, kon eiseres dus ten tijde van het opmaken van de beoordeling voldoende duidelijk zijn. Dat, zoals eiseres heeft betoogd, het dan niet te snappen is dat haar voorstel om een bepaalde cursus te volgen door [naam leidinggevende] tijdens het R&O-gesprek van 18 april 2016 werd afgeslagen, doet daar niet aan af. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar standpunt dat de door [naam leidinggevende] gegeven beoordeling ‘onvoldoende’ prematuur was. Dat eiseres als [functienaam] altijd goed heeft gefunctioneerd, hetgeen ook door verweerder wordt onderkend, kan aan het voorgaande niet afdoen, nu dit de beoordeling niet onhoudbaar maakt. Hierbij geldt dat, zoals door verweerder is benadrukt, eiseres uitstekende trainerskwaliteiten heeft, maar dat communicatie en samenwerken voor haar functie belangrijke vaardigheden zijn. Bovendien raakt dit niet de kern van de hier aan de orde zijnde kritiek. Dat, zoals eiseres heeft betoogd, de beoordeling als een vergeldingsactie moet worden gezien, is de rechtbank niet gebleken.
5.6.
Dat, zoals eiseres heeft betoogd, de in 2015 opgemaakte R&O-beoordeling wel een positief oordeel bevatte, doet niet af aan het eindoordeel ‘onvoldoende’. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat elke beoordeling op zichzelf staat en dient te berusten op concrete feiten die zich in het beoordelingstijdvak hebben voorgedaan. Het totaalbeeld rechtvaardigt, zoals hiervoor reeds is overwogen, het gegeven eindoordeel ‘onvoldoende’. Dat [naam leidinggevende] en [naam directeur] zich positief hebben uitgelaten over het functioneren van eiseres als [functienaam] betekent niet dat het eindoordeel ‘onvoldoende’ op de competenties communicatie en samenwerking inconsistent en daarmee onhoudbaar is. Verweerder stelt met juistheid dat het gaat om een cruciale competenties waarover eiseres als [functienaam] in ieder geval dient te beschikken om haar functie naar behoren te kunnen uitoefenen. Aan de door eiseres overgelegde verklaringen en referenties van collega’s, die vooral zien op de positieve waardering voor de door eiseres gegeven workshops en met name zien op haar trainersvaardigheden, komt niet de betekenis toe die eiseres daaraan toegekend wenst te zien. Daarbij is van belang dat verweerder de trainersvaardigheden van eiseres positief heeft gewaardeerd. De door eiseres genoemde projecten waarin zij heeft samengewerkt met andere collega’s toont haar inzet en gedrevenheid, maar kan aan het voorgaande over de beoordeling niet afdoen.
5.7.
Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij na het R&O-gesprek met [naam leidinggevende] op
18 april 2016 geen reële kans meer heeft gekregen om zich te verbeteren op het onderdeel communicatie en samenwerking, is de rechtbank van oordeel dat dit niet ziet op de beoordeling die in geschil is, zodat de rechtbank dit verder onbesproken laat. Hetzelfde geldt overigens voor hetgeen verweerder en eiseres hebben aangevoerd over de reflectierapporten die eiseres op 9 mei 2016 en op 27 mei 2016 heeft geschreven. Deze vallen buiten de periode in geding. Ook aan wat eiseres heeft aangevoerd over onder meer machtsmisbruik en de cultuur bij FEB, ambtelijke corruptie en oneerlijke begunstiging, zoals verwoord in de aanvullende stukken deel 2 met de titel ‘ [titel] ’, – wat daar verder ook van zij – gaat de rechtbank voorbij omdat dit buiten de omvang van het geding valt.
5.8.
De rechtbank komt, marginaal toetsend, op grond van al het voorgaande tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Dit betekent dat het bestreden besluit van verweerder de terughoudende toets kan doorstaan.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
7. Voor zover eiseres bij wijze van schadevergoeding heeft verzocht om een aanstelling voor onbepaalde tijd en doorbetaling van de bezoldiging, dan wel vergoeding van geleden reputatieschade, wijst de rechtbank dit af, reeds omdat geen sprake is van een onrechtmatig genomen besluit.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers, voorzitter, en mr. K. Wentholt en
mr. G. Laman, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.