ECLI:NL:RBNNE:2019:2245

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
18/3244
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak met connexiteit aan eerdere beroepen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 14 mei 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in beroep was gegaan tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 26 februari 2018, dat op 28 september 2018 ongegrond was verklaard. Tevens had verzoeker beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op een herzieningsverzoek. Tijdens de zitting op 10 januari 2019 is het verzoek om een voorlopige voorziening aangehouden, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek connex was aan de eerder ingediende beroepen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek connex was aan de beroepen geregistreerd onder 18/2900 en 18/3375, en dat deze beroepen op 1 april 2019 ter zitting zijn behandeld. De rechtbank heeft op 8 mei 2019 uitspraak gedaan op deze beroepen, waarbij het beroep onder 18/2900 ongegrond werd verklaard en het beroep onder 18/3375 niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/3244
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 mei 2019 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. S.S. Wiltjer-Rienstra).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2018 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 26 februari 2018 ongegrond verklaard. Op 2 oktober 2018 heeft verzoeker beroep ingediend tegen dit besluit, geregistreerd onder 18/2900.
Op 11 oktober 2018 heeft verzoeker beroep ingediend tegen het niet-tijdig beslissen op het herzieningsverzoek van 12 april 2018. Dit beroep is geregistreerd onder 18/3375.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019. Verzoeker is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het verzoek om de voorlopige voorziening aangehouden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat blijkens de behandeling van het verzoek ter zitting vast is komen te staan dat het verzoek om de voorlopige voorziening connex is aan het beroep geregistreerd onder 18/2900 en het beroep geregistreerd onder 18/3375. Ter zitting is met verzoeker afgesproken de voorlopige voorziening aan te houden en deze beroepen zo snel mogelijk - in het voorjaar van 2019 - op een zitting te plannen.
4. Tevens is ter zitting vastgesteld dat het verzoek connex was aan het beroep geregistreerd onder 18/373, maar dat deze rechtbank op 8 januari 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:108) uitspraak heeft gedaan en het beroep ongegrond heeft verklaard.
5. De beroepen vermeld onder 3. zijn op 1 april 2019 ter zitting behandeld. Bij uitspraak van deze rechtbank van 8 mei 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:1982) heeft de rechtbank het beroep, geregistreerd onder 18/2900 ongegrond verklaard. Op dezelfde datum heeft deze rechtbank het beroep geregistreerd onder 18/3375 (ECLI:NL:RBNNE:2019:1984) niet-ontvankelijk verklaard.
6. Ten aanzien van de verzoeken om herziening van de uitspraken van deze rechtbank van 8 september 2017, met kenmerk 16/4955 en 17/151 heeft de voorzieningenrechter ter zitting aan verzoeker te kennen gegeven dat deze zo snel mogelijk behandeld zullen worden.
Inmiddels heeft de rechtbank op 12 april 2019 uitspraak gedaan op de verzoeken om herziening (geregistreerd onder 19/133 en 19/134). De rechtbank heeft beslist dat zij onbevoegd is kennis te nemen van de verzoeken om herziening en tevens bepaald dat de verzoeken worden doorgezonden naar de Centrale Raad van Beroep. De door verzoeker ingediende verzetten hiertegen zullen op 25 juni 2019 worden behandeld. Voor zover verzoeker het standpunt heeft ingenomen dat de voorlopige voorziening tevens connex is aan de herziening dan wel aan het verzet, overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 8:81 van de Awb geen mogelijkheid daartoe biedt.
7. Er bestaat gelet op hetgeen hierboven is overwogen geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. S. Derks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.