ECLI:NL:RBNNE:2019:108

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
18/373
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Op 8 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had op 28 januari 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Uwv. Tijdens de zitting op 14 mei 2018 gaven beide partijen aan open te staan voor mediation, maar deze mediation is uiteindelijk niet succesvol gebleken. Eiser verzocht de rechtbank om uitspraak te doen, waarna de rechtbank op 22 oktober 2018 toestemming kreeg van partijen om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

De rechtbank overwoog dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank binnen acht weken na ontvangst van het beroepschrift uitspraak moet doen, tenzij een zitting noodzakelijk is. De rechtbank stelde vast dat eiser verweerder op 21 januari 2018 schriftelijk in gebreke had gesteld, maar het was onduidelijk op welk niet tijdig beslissen het beroep van eiser zich richtte. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke beslistermijn was voor de ambtshalve beoordelingen waar eiser mogelijk op doelde. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier mr. S. Derks, en is openbaar uitgesproken op 8 januari 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Hoogeveen).

Procesverloop

Bij brief van 28 januari 2018 heeft eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep ingesteld. De behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 mei 2018. Ter zitting hebben partijen aangegeven open te staan voor mediation. De behandeling van het beroep is ter zitting aangehouden tot dat de voorzitter bericht krijgt van partijen over het resultaat van de mediation. Bij brief van 26 september 2018 heeft eiser aangegeven dat de mediation niet is gelukt. Eiser heeft verzocht uitspraak te doen. Bij brief van 3 oktober 2018 heeft verweerder de rechtbank bericht dat het mediation-traject is afgerond en dat de mediation niet tot een vaststellingsovereenkomst heeft geleid. Verweerder heeft verzocht uitspraak te doen.
Tijdens de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening op 22 oktober 2018 in de zaak LEE 18/2892 hebben partijen - desgevraagd - toestemming aan de rechtbank gegeven uitspraak te doen in het thans aanhangige beroep zonder nadere zitting.
Op 26 oktober 2018 heeft eiser mr. C.H. de Groot als rechter in deze rechtbank in de zaak met het zaaknummer LEE 18/373 gewraakt. De meervoudige wrakingskamer heeft bij beslissing van 30 november 2018 het verzoek om wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak met het zaaknummer LEE 18/373 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het verzoek tot wraking.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
4. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zo'n termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 van de Awb heeft gedaan.
5. Voordat het beroep wordt ingesteld moet eiser als regel eerst verweerder schriftelijk in gebreke stellen om hem te laten weten dat hij het besluit niet tijdig heeft genomen; dan heeft verweerder nog twee weken de tijd om dat besluit te nemen. Eiser heeft bij brief van 21 januari 2018 verweerder in gebreke gesteld.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het de rechtbank niet duidelijk op welk niet tijdig beslissen door verweerder de ingebrekestelling is gericht.
Evenmin is het de rechtbank duidelijk op welk niet tijdig genomen besluit het beroep van eiser zich richt. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat verweerder te laat is met ambtshalve beoordelingen is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van deze beoordelingen geen beroep niet-tijdig openstaat. Ten aanzien van een ambtshalve te nemen besluit is immers geen sprake van een wettelijke beslistermijn.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2019.
de griffier de rechter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.