Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feiten 3 en 4. Hij heeft daartoe aangevoerd dat met betrekking tot feit 3 weliswaar kan worden vastgesteld dat de debiteurenoverzichten niet volledig en correct zijn, maar dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk incorrecte debiteurenoverzichten heeft ingediend met de bedoeling om hogere kredieten te verkrijgen. Aangaande feit 4 heeft verdachte uitgebreid verweer gevoerd, waarbij hij vele vraagtekens heeft gesteld bij het functioneren van de curator in de afwikkeling van het faillissement. Nu het dossier in essentie niets meer omvat dan de verklaring van verdachte enerzijds en de verklaring van de curator anderzijds en de juistheid van deze verklaringen op basis van het dossier niet kan worden getoetst omdat er geen forensisch accountantsonderzoek heeft plaatsgevonden, kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van faillissementsfraude.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 primair en 5. Hij heeft daartoe in het bijzonder het volgende aangevoerd.
Feit 1 kan integraal worden bewezen. Ten aanzien van de twee facturen waarover verdachte geen bekennende verklaring heeft afgelegd, te weten de factuur van [bedrijf 1] aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 2] en de factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , kan het niet anders dan dat verdachte deze stukken heeft gemaakt en gebruikt, nu de deurwaarder de goederen niet heeft aangetroffen in de sportschool.
Ten aanzien van feit 2 kan worden bewezen dat verdachte de auto’s opzettelijk heeft onttrokken aan het pandrecht dat op die auto’s was gevestigd. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er nog pandrecht rustte op de auto’s nadat zij (deels) waren afbetaald, is ongeloofwaardig, nu verdachte als ondernemer veelvuldig in aanraking kwam met leasecontracten en derhalve de Garantenstellung geldt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 (deels), 2, 3, 4 en 5. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 dient verdachte te worden vrijgesproken van de onderdelen die zien op de factuur van [bedrijf 1] aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 2] en op de factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] . Verdachte wist niets van de eventuele valsheid van deze facturen. Anders dan de gegevens die door [bedrijf 2] zijn aangeleverd, wist verdachte niets van de herkomst van de fitnessapparatuur. Nu op de pandakte (pagina 381), behorend bij de financieringsovereenkomst met contractnummer [kenmerk] , andere goederen dan de fitnessapparatuur staan vermeld die worden verpand, kan niet zonder meer uit de stukken worden afgeleid dat er een causaal verband bestaat tussen het overleggen van beide facturen en de kredietverstrekking. Daarnaast dient de vraag te worden opgeworpen of de factuur van [bedrijf 2] vals is, aangezien uit de akte afstand pandrecht (pagina 388) volgt dat de fitnessapparatuur wel degelijk heeft bestaan. De overige onderdelen in feit 1 kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 kan het opzet van verdachte niet worden bewezen. Het contact met betrekking tot de leasecontracten en verpandingen voerde verdachte met de [benadeelde partij] . Uit de aangeleverde stukken blijkt dat verdachte voorafgaand aan de inruil van de voertuigen hierover contact heeft gehad met de [benadeelde partij] . In het bijzonder moet verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde ten aanzien van de voertuigen met de kentekens [kenteken] , [kenteken] en [kenteken] , nu er in 2014 geen pandrecht meer rustte op deze voertuigen. De leaseovereenkomst en tevens pandakte is gedateerd 23 mei 2011, terwijl het dossier tevens een akte afstandsverklaring pandrechten bevat ten aanzien van deze voertuigen gedateerd 24 mei 2011 (pagina 295). Daarnaast dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde met betrekking tot de voertuigen met de kentekens [kenteken] , [kenteken] en [kenteken] . Uit de pandakte volgt geen andere datum dan het voorgedrukte jaartal 2014, terwijl de voertuigen in december 2013 zijn overgeschreven op naam van [bedrijf 10]. Er is aldus geen bewijs dat er op het moment van vervreemding van de auto’s in 2013 er daadwerkelijk een pandrecht rustte op deze voertuigen.
Ten aanzien van feit 3 primair dient vrijspraak te volgen, omdat er geen sprake is van ‘afgifte’. Uit de gegevens van de [benadeelde partij] blijkt immers dat het maximale krediet reeds was opgenomen op het moment dat de pandlijsten d.d. 7 en 8 mei 2014 werden aangeleverd. Daarnaast kan het eenmalig verstrekken van een onjuist debiteurenoverzicht niet leiden tot een bewezenverklaring van een valse hoedanigheid, één of meer listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels. Het subsidiair ten laste gelegde kan evenmin worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk debiteuren heeft laten staan op de pandlijsten en dat hij opzettelijk onjuiste debiteurenoverzichten heeft overgelegd. Door de wijze van factureren en administreren en door mogelijk een softwareprobleem waren de debiteurenoverzichten mogelijk niet up to date. Daarnaast was het niet zo dat er enkel debiteuren die hadden betaald op de lijst zijn blijven staan. Er ontbraken ook debiteuren op de lijst die een recente factuur hadden ontvangen. Tegen deze achtergrond zou volledig juist ingevulde pandlijsten niet hebben geleid tot een verlaging van de toegestane maximale kredieten.
Ten aanzien van feit 4 dient vrijspraak te volgen omdat er geen bewijs is voor de vermeende faillissementsfraude. Daarnaast kan, zo er al tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, het feit niet gekwalificeerd worden als strafbaar feit en dient verdachte om die reden ontslagen te worden van alle rechtsvervolging, omdat het wetsartikel waarop het verwijt aan verdachte is gebaseerd, te weten artikel 344a, lid 2, sub 2, Sr, pas op 1 juli 2016 in werking is getreden en de tenlastegelegde periode ziet op de periode van 10 mei 2010 tot en met 1 mei 2015.
Ten aanzien van feit 5 kan niet worden bewezen dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. De eventuele onjuistheid van de onderliggende facturen aan de leaseovereenkomsten doet niets af aan de geldigheid van die overeenkomsten, zeker nu de goederen aanwezig waren in het bedrijf van verdachte. Gelet op de bepleite vrijspraak bij feit 1 ten aanzien van het geldbedrag van € 115.230,- dient ook een vrijspraak te volgen voor dit geldbedrag ten aanzien van witwassen.
Inleidend
Verdachte was gedurende de ten laste gelegde periodes bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschappen [bedrijf 8] , [bedrijf 13] , [bedrijf 3] en [bedrijf 11] . De holding [bedrijf 8] was bestuurder en enig aandeelhouder van onder meer de dochtermaatschappijen [bedrijf 12] , [bedrijf 16] en [bedrijf 5] . Dit gold voor de holding [bedrijf 13] ten aanzien van de dochtermaatschappijen [bedrijf 14] , [bedrijf 17] en [bedrijf 15] .
In de maanden oktober en november 2014 zijn de vennootschappen [bedrijf 8] , [bedrijf 12] , [bedrijf 16] , [bedrijf 5] , [bedrijf 13] , [bedrijf 14] , [bedrijf 17] , [bedrijf 14] en [bedrijf 6] in staat van faillissement verklaard.
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In 2010, 2011 en 2013 heeft verdachte namens [bedrijf 5] leaseovereenkomsten afgesloten met betrekking tot een tiental voertuigen bij [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ), zijnde een dochteronderneming van de [benadeelde partij] . Deze voertuigen zijn bij deze leaseovereenkomsten verpand aan [bedrijf 9] .
Verdachte heeft in maart 2012 één voertuig en in december 2013 negen voertuigen verkocht aan [bedrijf 10].
Verdachte heeft verklaard ten aanzien van onderhavige leasecontracten dat hij altijd rechtstreeks contact heeft gehad met zijn vaste contactpersonen bij de [benadeelde partij] en nooit met [bedrijf 9] . Verdachte heeft documenten overgelegd aan de rechtbank waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan de vervreemding van de voertuigen contact heeft gehad met de [benadeelde partij] over het inruilen van de voertuigen en het opzeggen van de bijbehorende autoverzekeringen. Zo is op 9 december 2013 door verdachte een brief verzonden naar de [benadeelde partij] met een overzicht van de ingeruilde dan wel in te ruilen voertuigen, met daarbij het verzoek om de bijbehorende autoverzekeringen op te zeggen. Uit de brief blijkt dat dit kennelijk eerder met de bank is besproken en dat de [benadeelde partij] heeft verzocht om een overzicht van de ingeruilde dan wel in te ruilen voertuigen. Uit niets blijkt dat de bank verdachte toen heeft gewezen op het pandrecht dat nog op de voertuigen zou rusten.
Verdachte heeft voorts verklaard dat ten tijde van de vervreemding van de voertuigen de afbetaling van de voertuigen reeds (geheel of voor een groot gedeelte) had plaatsgevonden en dat hij om die reden in de veronderstelling was dat er geen pandrecht meer rustte op de voertuigen. In het contact met de bank heeft deze hem daar ook niet op gewezen.
Gelet op de brief aan de [benadeelde partij] , waaruit afgeleid kan worden dat er voorafgaand aan de inruil van de voertuigen contact is geweest tussen verdachte en de bank over deze inruil, en bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel, kan onvoldoende worden vastgesteld dat verdachte zich bewust was van het feit dat er ook na de afbetaling nog steeds een pandrecht op de auto’s rustte. Daarmee is evenmin in voldoende mate komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad op het onttrekken van de voertuigen aan het pandrecht dat daarop was gevestigd.
Vrijspraak van feit 3
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, feit 3 primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op 7 september 2013 zijn er twee kredietovereenkomsten gesloten tussen enerzijds [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) en anderzijds [bedrijf 13] respectievelijk [bedrijf 12] . Onderdeel van deze kredietovereenkomsten was de verpanding van de debiteurenvorderingen van genoemde vennootschappen. Daartoe diende verdachte maandelijks een overzicht van de debiteurenvorderingen over te leggen aan de [benadeelde partij] . De hoogte van de kredieten werd door de [benadeelde partij] bepaald aan de hand van de aangeleverde debiteurenoverzichten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de debiteurenoverzichten maandelijks werden uitgedraaid door een van de administratieve medewerkers en dat het door de wijze van administreren heel goed mogelijk is dat de financiële administratie achterliep. Verdachte diende deze debiteurenoverzichten te ondertekenen. Door verdachte is verklaard dat hij deze overzichten niet op regelniveau heeft gecontroleerd. Daarnaast heeft verdachte gesteld dat de maximale kredietbedragen niet lager zouden zijn vastgesteld als de debiteurenoverzichten met de juiste actuele debiteurenstand waren overgelegd, nu er ook een aantal facturen ten onrechte niet waren opgenomen in die overzichten.
Zoals ook door verdachte is erkend, acht de rechtbank het aannemelijk dat de aan de [benadeelde partij] overgelegde debiteurenoverzichten niet actueel waren en dat hierin reeds betaalde vorderingen waren opgenomen. De rechtbank is echter van oordeel dat hiermee niet zonder meer kan worden gesteld dat verdachte de debiteurenoverzichten opzettelijk onjuist heeft opgemaakt en overgelegd met het doel om de afgifte van een hoger kredietbedrag mogelijk te maken.
Nog daargelaten de vraag of het nadien overleggen van onjuiste debiteurenoverzichten de afgifte van een reeds verstrekt kredietbedrag kan opleveren, is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde oplichting alsook de subsidiair ten laste gelegde varianten van valsheid in geschrift niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 15 april 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb de factuur van [bedrijf 2] op pagina 103 van het dossier naar de [benadeelde partij] gestuurd ter onderbouwing van een financieringsaanvraag voor de sportschool. Het bankafschrift van ING heb ik zelf aangepast en ook aan de bank overgelegd.
Er was sprake van liquiditeitskrapte binnen de vennootschappen waarvan ik (middellijk) bestuurder was. Om dat op te lossen heb ik besloten om een financiering af te sluiten op reeds aanwezige objecten. Ik heb hiertoe bestaande facturen op naam van [bedrijf 4] verschillende keren aangepast. Deze aangepaste facturen heb ik overgelegd aan de bank. De twee facturen op naam van [bedrijf 7] heb ik ook aangepast en aan de bank overgelegd. Het e-mailbericht waarin een medewerker van [bedrijf 7] stelt dat er een geldbedrag is ontvangen zal ik in dezelfde setting hebben gemaakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever met bijlagen d.d. 5 november 2014, opgenomen op pagina 240 e.v. van het dossier Insight van Politie Noord-Nederland met nummer 2014156627 d.d. 15 juni 2016, inhoudend als verklaring van [medewerker 1] , namens [bedrijf 9] :
Ik doe namens [bedrijf 9] (verder te noemen [bedrijf 9] ) aangifte ter zake valsheid in geschrift. Door [verdachte] werden in de periode gelegen tussen 19 mei 2010 en 26 november 2013 meerdere zogenaamde financial leaseovereenkomsten (geldlening met een geregistreerd pandrecht) afgesloten via de [benadeelde partij] , gevestigd te Emmen bij [bedrijf 9] .
Als “bewijs” dat de fitnessapparatuur, welke aanwezig zouden zijn bij [bedrijf 2] , door de heer [verdachte] ook daadwerkelijk betaald zou zijn, heeft hij voorafgaande aan de totstandkoming van de betreffende financiering daartoe een kopie van een ING-bankafschrift overlegd, waaruit de overboeking aangaande deze aankoop zou moeten blijken. Veiligheidszaken van ING gaf aan dat:
“Het afschrift van augustus 2013 met volgnummer 17 is bij ons op 05-08-2013 (ipv 23-08-2013) opgesteld. Tevens is hierop slechts een boeking van 1.250 euro te zien, en niet de boeking van 121.000,00. Het afschrift is dan ook een vervalsing.”
Vervolgens werden vanuit een aantal contracten een zestal facturen afkomstig van [bedrijf 18] (
de rechtbank begrijpt: [bedrijf 4]) aangetroffen. Daarnaast werd in relatie tot de factuur d.d. 22-04-2013 een e-mailbericht in het dossier aangetroffen afkomstig van [bedrijf 18] , waarin een betaling van € 32.300,- bevestigd werd. Verificatie bij [bedrijf 18] leerde mij dat:
De factuur d.d. 9 februari 2012 waarop een bedrag van € 48.500,- zichtbaar is, betreft, volgens [bedrijf 18] (‘ [bedrijf 18] ’) een factuur die, wel van hun bedrijf afkomstig is en inderdaad gericht geweest is aan [bedrijf 19] . Het factuurbedrag dat op de juiste originele factuur vanuit de administratie van [bedrijf 18] is vermeld bedraagt echter geen € 48.500,- maar € 8.500,-. Voorafgaand aan het aanbieden van deze factuur aan [bedrijf 9] is het bedrag kennelijk verhoogd van € 8.500,- naar € 48.500,-
Ten aanzien van de overige facturen (03-12-2012 Hangcha , 03-12-2012 MEC, 09-02-2012 Merlo , 22-04-2013 en 25-03-2013) heeft [bedrijf 18] desgevraagd aangegeven dat men deze niet (her-)kent. De desbetreffende objecten zijn zeker nooit geleverd aan enige entiteit van de heer [verdachte] .
Tot slot ten aanzien van het genoemde mailbericht d.d. 23-04-2013 aangaande een betaling ad € 32.000,-. Ook dit mailbericht kent [bedrijf 18] niet.
Vervolgens werden door mij twee facturen afkomstig van [bedrijf 7] , d.d. 29-11-2012 en 25-03-2013 van respectievelijk € 28.848,- en € 44.357,39 met een e-mailbericht de dato 27 maart 2013, kennelijk afkomstig van de directeur van [bedrijf 7] , de heer [medewerker 3] , waarin een betaling van € 44.357,39 vanuit [verdachte] werd bevestigd, bij [bedrijf 7] geverifieerd. De heer [medewerker 3] gaf mij aan dat beide facturen niet binnen de administratie van [bedrijf 7] bekend waren en dat het betreffende e-mailbericht aangaande deze betalingsbevestiging nooit door hem was opgemaakt dan wel verzonden aan de heer [verdachte] .
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 2] (LL-4), opgenomen op pagina 103 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Geadresseerde: [bedrijf 3]
Aan u geleverd en door u afgenomen: fitnessapparatuur van [bedrijf 1] (…) voor een totaalbedrag van € 121.000,-.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een bankafschrift van ING (LL-6), opgenomen op pagina 105 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Geadresseerde: [bedrijf 3]
Datum: 23-08-2013
Naam: [bedrijf 2]
Bedrag afschrijving: 121.000,00
Definitief saldo 23-08-2013: EURO 38.138,95
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 4] , opgenomen op pagina 107 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Geadresseerde: [bedrijf 19]
Beschreibung: Manitou Arbeitsbühne
Baujahr: 2010
SN-Nr: 10235718001-504211
Gesamtpreis: € 48.500,00
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 4] (LL-10), opgenomen op pagina 110 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Geadresseerde: [bedrijf 5]
Datum: 25-03-2013
Nummer: 213-2013
Beschreibung: Simplex Bau-aufzug
Gesamtpreis: € 13.500,00
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 4] , opgenomen op pagina 111 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Geadresseerde: [bedrijf 3]
Datum: 03-12-2012
Nummer: 22202-12
Gesamtpreis: € 35.500,00
8. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 4] , opgenomen op pagina 112 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Geadresseerde: [bedrijf 3]
Datum: 03-12-2012
Nummer: 22291-12
Beschreibung: MEC2684
Gesamtpreis: € 42.500,00
9. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 4] , opgenomen op pagina 113 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Geadresseerde: [bedrijf 6]
Datum: 09-02-2012
Nummer: 2121-2012
Beschreibung: Merlo Roto
Gesamtpreis: € 38.500,00
10. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 4] , opgenomen op pagina 114 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Geadresseerde: [bedrijf 5]
Datum: 22-04-2013
Gesamtbetrag: € 32.500,00
11. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mailbericht van [bedrijf 4] (LL-11), opgenomen op pagina 115 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Van: [medewerker 2], [bedrijf 4]
Aan: [verdachte]
Die Zahlung haben wir heute morgen erhalten, Total € 32.500,00.
12. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 7] (LL-12), opgenomen op pagina 116 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Quotation 275
Datum: 25-03-2013
Ship to: [bedrijf 12]
Your price: € 44.357,39
13. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 7] (LL-13), opgenomen op pagina 117 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Ship to: [bedrijf 12]
Totaalbedrag goederen: € 28.848,00
14. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mailbericht van [bedrijf 7] (LL-14), opgenomen op pagina 119 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Van: [medewerker 3] - [bedrijf 7]
Verzonden: 27 maart 2013
Hierbij bevestigen wij de ontvangst van uw betaling vanaf rekening 65.08.12.751 ( [bedrijf 3] ). Een bedrag ad EUR 44.357,39.
15. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mailbericht van [medewerker 4], [bedrijf 4] , d.d. 3 september 2014, opgenomen op pagina 449 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Eine Rechnung konnten wir zuordnen. Nur der Betrag von 48.500 stimmt nicht. Die andere Rechnung ist nicht vons uns erstellt worden.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 augustus 2015, opgenomen op pagina 493 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medewerker 3] :
O = Door [verdachte] zijn facturen gebruikt bij het verkrijgen van financieringen bij [bedrijf 9] met uw gegevens erop. Wij tonen u nu deze quotations en mail. (Document LL-12 t/m LL-14)
V = Herkent u deze formulieren?
A = Dit zijn offertes (quotations) met ons logo. Ze kloppen echter niet. Quotation 275 heeft als datum 25-03-2013. Quotation 527 heeft als datum 29-11-2012. Een hoger nummer terwijl de datum eerder ligt. Quotation 275 was een offerte voor een heel ander bedrijf. Quotation 527 is wel een offerte van ons welke naar [bedrijf 12] is gegaan. De inhoud klopt echter niet. Op 29 november 2012 is de eerste offerte door ons gegeven. Dit was voor een totaalbedrag van € 19.444,70. De mail betreft een bevestiging van ontvangst van betaling van Quotation 275. Deze heb ik nooit verzonden aan de heer [verdachte] .
V = Zijn er goederen door [bedrijf 7] geleverd aan [verdachte] of aan een van zijn bedrijven?
A = Ja. Wij hebben 2 kleine dingen geleverd aan [bedrijf 12] en daarnaast later nog een volledige pc aan [bedrijf 14] . Dit was augustus 2013. De rekening hiervan is pas veel later betaald.
V = Wat kunt u verder vertellen over deze facturen?
A = Het is duidelijk dat het vervalsingen zijn.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
[bedrijf 1] / [bedrijf 2]
Verdachte is in 2013 namens [bedrijf 3] betrokken geweest bij de overname van [bedrijf 2] . Ten behoeve van deze koop heeft verdachte een financiële leaseovereenkomst afgesloten bij [bedrijf 9] . Verdachte heeft verklaard dat hij daartoe diverse documenten heeft overgelegd, waaronder een factuur met betrekking tot fitnessapparatuur van [bedrijf 1] aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 2] (LL-3, pagina 98), een factuur met betrekking tot de overname van de inventaris van de sportschool van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] gedateerd 21 augustus 2013 (LL-4, pagina 103) en een bankafschrift waaruit blijkt dat op 23 augustus 2013 een bedrag van € 121.000,- is overgeschreven van een bankrekening van [bedrijf 3] naar [bedrijf 2] (pagina 105). De facturen dienden volgens verdachte ter onderbouwing van de reeds aanwezige goederen in de sportschool. Uit het dossier is gebleken dat de factuur van [bedrijf 1] vals is. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren van wie hij de factuur van [bedrijf 1] heeft ontvangen. Hij heeft ontkend dat hij wist dat beide facturen vals waren. Wel heeft verdachte bekend dat hij het bestaande bankafschrift heeft vervalst en heeft overgelegd in de financieringsprocedure.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om aan te kunnen nemen dat verdachte wist dat de factuur van [bedrijf 1] vals was. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen met betrekking tot deze factuur.
Ook ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank bewijs in het dossier dat verdachte de factuur van [bedrijf 2] heeft vervalst. De rechtbank zal verdachte ook hiervan vrijspreken.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte het bankafschrift heeft vervalst en gebruikt op grond van zijn bekennende verklaring en de onderbouwde stelling van aangever dat het betreffende bankafschrift inderdaad vals is. Verdachte heeft doen voorkomen dat [bedrijf 3] een bedrag ter hoogte van € 121.000,-- had overgemaakt naar [bedrijf 2] , conform de factuur. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte wetenschap heeft gehad van de valsheid van de factuur van [bedrijf 2] op het moment dat hij deze factuur inbracht in het kader van de financiering.
[bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 18] ) en [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] )
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van het vervalsen van de ten laste gelegde facturen en het overleggen daarvan aan [bedrijf 9] . Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zich niets meer te kunnen herinneren ten aanzien van het e-mailbericht van [bedrijf 18] en het e-mailbericht van [bedrijf 7] , acht de rechtbank bewezen dat, gelet op de samenhang met de door verdachte erkende facturen, verdachte deze geschriften valselijk heeft opgemaakt en heeft overgelegd aan [bedrijf 9] .
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de geschriften ten aanzien van voornoemde bedrijven heeft vervalst, dan wel valselijk heeft opgemaakt, en deze geschriften heeft gebruikt ter verkrijging van geldleningen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4
De rechtbank past de bewijsmiddelen 1 tot en met 16 toe die zijn gebruikt ten aanzien van feit 1, aangevuld met de volgende bewijsmiddelen, die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 15 april 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb de curator niet verteld dat de administratie valse stukken bevatte.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 2 juni 2015, opgenomen op pagina 728 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [curator] :
Ik ben benoemd als curator in het faillissement van [bedrijf 11] . Wij hebben de administratie meegenomen en onderzoek gedaan naar het bedrijf en in de administratie. Tijdens het onderzoek bleek ons dat het een kluwen was. Verschillende bedrijven waren met elkaar verweven. Ook in de faillissementen van [bedrijf 12] , [bedrijf 13] , [bedrijf 8] , [bedrijf 14] , [bedrijf 15] , [bedrijf 5] , [bedrijf 16] en [bedrijf 17] ben ik door de rechtbank als curator benoemd.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, d.d. 22 oktober 2014, opgenomen op pagina 738 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 11] in staat van faillissement is verklaard.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, d.d. 28 oktober 2014, opgenomen op pagina 741 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 12] in staat van faillissement is verklaard.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, d.d. 6 november 2014, opgenomen op pagina 743 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 8] in staat van faillissement is verklaard.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, d.d. 6 november 2014, opgenomen op pagina 745 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 13] in staat van faillissement is verklaard.
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, d.d. 18 november 2014, opgenomen op pagina 747 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 16] , [bedrijf 5] , [bedrijf 17] , [bedrijf 14] en [bedrijf 15] in staat van faillissement zijn verklaard.
8. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [bedrijf 11] d.d. 4 november 2014, opgenomen op pagina 193 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 8] enig aandeelhouder en bestuurder is.
9. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [bedrijf 12] d.d. 4 november 2014, opgenomen op pagina 191 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 8] enig aandeelhouder en bestuurder is.
10. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [bedrijf 13] d.d. 4 november 2014, opgenomen op pagina 199 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [verdachte] bestuurder is.
11. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [bedrijf 8] d.d. 4 november 2014, opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [verdachte] bestuurder is.
12. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [bedrijf 14] d.d. 4 november 2014, opgenomen op pagina 203 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 13] enig aandeelhouder en bestuurder is.
13. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [bedrijf 15] d.d. 4 november 2014, opgenomen op pagina 205 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 13] enig aandeelhouder en bestuurder is.
14. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [bedrijf 5] d.d. 7 november 2014, opgenomen op pagina 189 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 8] enig aandeelhouder en bestuurder is.
15. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [bedrijf 16] d.d. 7 november 2014, opgenomen op pagina 187 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 8] enig aandeelhouder en bestuurder is.
16. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van [bedrijf 17] d.d. 4 november 2014, opgenomen op pagina 201 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend dat [bedrijf 13] enig aandeelhouder en bestuurder is.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4
De curator die belast was met de afwikkeling van de faillissementen, mr. [curator] , heeft aangifte gedaan van faillissementsfraude. De curator heeft hierin geconcludeerd dat verdachte ten aanzien van de verpande debiteurenvorderingen in de verpandlijsten een groot aantal debiteuren had opgenomen die reeds hadden betaald of niet (meer) bestonden. Daarnaast is volgens de curator een ondeugdelijke administratie van inventaris, machines, gereedschappen en voorraden gevoerd, waardoor de boekwaarde hiervan hoger uitviel dan de waarde van de aangetroffen goederen.
Verdachte heeft hierop gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens verdachte heeft de curator onvoldoende onderzoek gedaan naar de administratie van de gefailleerde bedrijven en heeft de curator niet om opheldering gevraagd bij verdachte, terwijl dit wel in de rede lag. Wel heeft verdachte ten aanzien van een aantal in feit 1 vervatte geschriften bekend dat hij deze heeft vervalst, dan wel valselijk heeft opgemaakt, en dat hij deze valse geschriften heeft overgelegd aan [bedrijf 9] teneinde leaseovereenkomsten af te sluiten. De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat dit feit bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of verdachte, als bestuurder van een groep rechtspersonen, heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie, aansluiting dient te worden gezocht bij de eisen hieromtrent in onder meer artikel 2:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek:
1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
[…]
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat daaraan is voldaan indien de administratie van de vennootschap zodanig was dat men ‘snel inzicht kan krijgen in de debiteuren- en crediteurenpositie op enig moment’ en ‘deze posities en stand van de liquiditeiten, gezien de aard en omvang van de onderneming, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie’. Naast de debiteuren- en crediteurenpositie en de stand van de liquiditeiten kunnen echter ook andere elementen van belang zijn voor het antwoord op de vraag of de boekhouding aan de daaraan te stellen eisen voldoet.Indien sprake is van fraude, wordt een schending van de administratieplicht sneller aangenomen.Dit vindt onder meer zijn oorzaak in het gegeven dat een administratie waarin valse facturen zijn opgenomen niet alleen voor die facturen, maar ook voor het geheel niet betrouwbaar is en reeds om die reden geen goed inzicht geeft in de aanspraken en verplichtingen van de onderneming.
Gelet op het gevoerde verweer is de rechtbank van oordeel dat thans onvoldoende is vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de door de curator gestelde verzuimen ten aanzien van de administratie, met uitzondering van het opnemen van valse stukken in de administratie zoals door verdachte is bekend.
Verdachte heeft als bestuurder opzettelijk valse facturen opgesteld en gebruikt, die daarmee onderdeel zijn gaan uitmaken van de administratie van de vennootschappen. Hij heeft daarmee bewust onduidelijkheid geschapen met betrekking tot de aanspraken en verplichtingen van de ondernemingen en in de goederen die in de vennootschappen al dan niet aanwezig waren, waarop pandrecht was gevestigd. Niet alleen heeft verdachte [bedrijf 9] een onjuiste voorstelling van zaken gegeven, ook heeft hij na het faillissement de curator niet ingelicht over de aanwezigheid van de valse facturen in de administratie. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte niet heeft voldaan aan de wettelijke plicht tot het voeren van een administratie dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon konden worden gekend, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt.
Hoewel de rechtbank vaststelt dat deze valse stukken geen betrekking hebben op alle ten laste gelegde vennootschappen, is de rechtbank van oordeel dat het feit wel bewezen kan worden verklaard ten aanzien van alle vennootschappen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de administratie van de vennootschappen waarvan hij (middellijk) bestuurder en aandeelhouder in zekere mate met elkaar verweven was. Deze verwevenheid blijkt ook uit de aangifte van de curator en de faillissementsverslagen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het feit, zoals ten laste gelegd, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De vraag of het bewezenverklaarde gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit, zal de rechtbank hieronder beantwoorden.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5
De rechtbank past de bewijsmiddelen 1, 2, 3, 4 en 16 toe die zijn gebruikt ten aanzien van feit 1, aangevuld met de volgende bewijsmiddelen, die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een schriftelijk bescheid, te weten een financiële leaseovereenkomst, ondertekend op 8 november 2013 door [verdachte] namens [bedrijf 5] , opgenomen op pagina 407 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
I. [bedrijf 5] , hierna te noemen: Cliënt,
II. [bedrijf 9] , hierna te noemen: [bedrijf 9] ,
verklaren te zijn overeengekomen:
(…)
1. a. [bedrijf 9] verklaart aan Cliënt een geldlening te hebben verstrekt c.q. te zullen verstrekken en Cliënt verklaart deze geldlening te aanvaarden en na verstrekking terzake aan [bedrijf 9] verschuldigd te zijn een bedrag, in hoofdsom groot: Eur 80.000,00
b. Cliënt zal de geldlening uitsluitend mogen aanwenden voor de aanschaf en verkrijging in volledige en onbezwaarde eigendom van het Object.
2. a. Tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen [bedrijf 9] van Cliënt blijkens haar administratie te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van de onderhavige Financiële Lease-overeenkomst, dan wel uit welken anderen hoofde dan ook, verpandt de Cliënt hierbij het object aan [bedrijf 9] , die dit in pand aanneemt.
(…)
3. Omschrijving Object:
• Een printer
• Een personal computer (…)
• Een beeldscherm (…)
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 7] , opgenomen op pagina 410 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
From: [bedrijf 7]
Ship to: [bedrijf 12]
Description:
- HP Design jet: € 10.500,00
- HP WS460C: € 2.980,00
- Monitor: € 894,00
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een financiële leaseovereenkomst, ondertekend op 25 september 2013 door [verdachte] namens [bedrijf 5] , opgenomen op pagina 400 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
De ondergetekenden:
I. [bedrijf 5] , hierna te noemen: Cliënt,
II. [bedrijf 9] , hierna te noemen: [bedrijf 9] ,
verklaren te zijn overeengekomen:
(…)
1. a. [bedrijf 9] verklaart aan Cliënt een geldlening te hebben verstrekt c.q. te zullen verstrekken en Cliënt verklaart deze geldlening te aanvaarden en na verstrekking terzake aan [bedrijf 9] verschuldigd te zijn een bedrag in hoofdsom groot: Eur 50.000.00
b. Client zal de geldlening uitsluitend mogen aanwenden voor de aanschaf en verkrijging in volledige en onbezwaarde eigendom van het Object.
2. a. Tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen [bedrijf 9] van Cliënt blijkens haar administratie te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van de onderhavige Financiële Lease-overeenkomst, dan wel uit welken anderen hoofde dan ook, verpandt de Cliënt hierbij het object aan [bedrijf 9] , die dit in pand aanneemt.
(…)
3. Omschrijving Object: Een HP LX850.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [bedrijf 7] , opgenomen op pagina 403 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
From: [bedrijf 7]
Ship to: [bedrijf 12]
Description: 1 HP LX850: € 50.000,00
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van relaas d.d. 15 juni 2016, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Contract [kenmerk] [bedrijf 1]
• Op dezelfde datum, 23 augustus 2013 werd het bedrag van € 115.238,00 overgeboekt door [bedrijf 9] naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 5] BV.
• Op 26 augustus werd er van rekening [rekeningnummer] een bedrag van
€ 115.239,33 overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 3] .
• Op 26 augustus 2013 werd er van rekening [rekeningnummer] een bedrag van € 100.000,00 overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 19] .
• Op 26 augustus 2013 werd er van rekening [rekeningnummer] een bedrag van
€ 37.500,00 overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 14] .
• Op 26 augustus 2013 werd er van rekening [rekeningnummer] een bedrag van € 50.000,00 overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 12] , omschrijving: afwikkeling SBO incl. jur. kosten.
• Op 26 augustus 2013 werd er van rekening [rekeningnummer] een bedrag van € 10.000,00 overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 5] .
Contract 31163225956 [bedrijf 7]
• Op 11 november 2013 werd het bedrag van € 80.000,00 overgeboekt door [bedrijf 9] naar rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 5] .
• Op 11 november 2013 werd een bedrag van € 23.000,00 doorgestort naar rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 12] .
• Dit geld wordt gebruikt om 15 maal salaris te betalen op verschillende rekeningen.
• Op 11 november 2013 werd een bedrag van € 24.000,00 doorgestort naar rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 12] .
• Dit geld wordt gebruikt om 18 maal salaris en 1 maal huur te betalen op verschillende rekeningen.
• Van het restantbedrag worden er enkele rekeningen betaald, het tekort wordt met ruim € 16.000,00 euro teruggebracht en er wordt tweemaal een bedrag overgeboekt naar rekeningen op naam van [bedrijf 8] .
Contract 31163178567 [bedrijf 7]
• Op 27 september 2013 werd het bedrag van € 50.000,00 overgeboekt door [bedrijf 9] naar rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 5] .
• Op 27 september 2013 werd dit bedrag van € 50.000,00 overgeboekt door [bedrijf 5] naar rekening [rekeningnummer] onder vermelding van deb. 5278 fact. 2013100497 LX 850.
• Op 30 september 2013 werd een bedrag van € 25.000,00 overgeboekt naar rekening [rekeningnummer] ten name van [pensioenfonds] , zijnde het pensioenfonds voor schilders.
• Verder werden in korte tijd een groot aantal rekeningen betaald aan derden.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde bedragen op de bankrekening van [bedrijf 5] heeft ontvangen naar aanleiding van een drietal financiële leaseovereenkomsten tussen deze vennootschap en [bedrijf 9] .
De rechtbank heeft ten aanzien van het geldbedrag van € 115.238,-- in feit 1 reeds overwogen dat bewezen kan worden dat verdachte stukken die ten grondslag lagen aan de kredietaanvraag heeft vervalst, dan wel valselijk heeft opgemaakt.
Ten aanzien van andere ten laste gelegde geldbedragen volgt uit de bewijsmiddelen dat door verdachte facturen van [bedrijf 7] ter hoogte van € 50.000,-- en van € 14.374,-- zijn overgelegd aan [bedrijf 9] ten behoeve van de verkrijging van de kredietbedragen van respectievelijk
€ 50.000,-- en € 80.000,--. Nu uit correspondentie tussen [bedrijf 9] en [bedrijf 7] volgt dat [bedrijf 7] niet bekend is met factuurbedragen van deze orde van grootte aan een van de vennootschappen van verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de genoemde facturen vals zijn. Verdachte heeft ten aanzien van de facturen van onder andere [bedrijf 7] in feit 1 bekend dat hij facturen heeft vervalst met betrekking tot goederen die reeds in de vennootschap aanwezig waren en dat hij deze facturen heeft overgelegd aan [bedrijf 9] teneinde een krediet te ontvangen. Hoewel verdachte geen specifieke verklaring heeft afgelegd over de stukken die ten grondslag liggen aan de kredietverstrekking van € 80.000,-- en € 50.000,-, is de rechtbank van oordeel dat op grond van zijn verklaring ten aanzien van andere valse facturen op naam van [bedrijf 7] , die in dezelfde periode zijn overgelegd, kan worden vastgesteld dat verdachte in elk geval op de hoogte was van de valsheid van de facturen van [bedrijf 7] . Ten aanzien van de overige facturen die ten grondslag liggen aan de kredietverstrekking van € 80.000,-- volgen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten dat deze vals zijn.
Desondanks heeft verdachte de genoemde valse facturen van [bedrijf 7] ingediend bij kredietverstrekker en deze zodoende bewogen de bedragen uit te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank kan zonder meer worden aangenomen dat [bedrijf 9] de leaseovereenkomsten niet zou hebben gesloten en de kredietbedragen niet zou hebben uitbetaald, indien [bedrijf 9] op de hoogte zou zijn geweest van de valsheid van de daartoe overgelegde stukken. Dat de goederen, zoals verdachte heeft gesteld en voor zover dit al te verifiëren is, reeds aanwezig waren in een van de vennootschappen waarvan hij (al dan niet middellijk) bestuurder en aandeelhouder was, doet daar niet aan af. Uit de leaseovereenkomsten volgt immers dat [bedrijf 5] de geldlening uitsluitend mocht aanwenden voor de aanschaf en verkrijging in volledige en onbezwaarde eigendom van de goederen die daarbij verpand werden op grond van de aangeleverde facturen. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, en dat verdachte dit ook wist.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de geldbedragen in een zeer korte periode (deels) zijn doorgestort naar andere bankrekeningen van vennootschappen, waarvan verdachte (middellijk) bestuurder en aandeelhouder was, en dat bedragen zijn gestort op rekeningen van derden.
De vraag of de bewezenverklaarde handelingen kunnen worden gekwalificeerd als witwassen, zal de rechtbank hieronder beantwoorden.