ECLI:NL:RBNNE:2019:203
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 23 januari 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van een veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van terbeschikkingstelling, die op 17 december 2014 is ingegaan, kan worden verlengd, ondanks dat de dwangverpleging op 6 februari 2018 voorwaardelijk is beëindigd. De rechtbank baseert zich op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, waarin staat dat de totale duur van de terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging niet meer dan vier jaar mag duren, tenzij het gaat om een geweldsmisdrijf. De rechtbank concludeert dat de maximering van de terbeschikkingstelling betrekking heeft op de periode van dwangverpleging en niet op de totale duur van de terbeschikkingstelling zelf.
De officier van justitie heeft gevorderd de termijn van terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen, maar heeft dit tijdens de zitting aangepast naar een verlenging van één jaar. De rechtbank heeft de adviezen van deskundigen in overweging genomen, die hebben aangegeven dat de veroordeelde blijvend toezicht en begeleiding nodig heeft. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het vinden van een passende woonvoorziening voor de veroordeelde moeizaam verloopt en dat de reclassering moet onderzoeken of een overgang naar een Rechterlijke Machtiging (BOPZ) mogelijk is.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de termijn van de voorwaardelijk beëindigde terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, waarbij de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen als belangrijke overwegingen zijn meegenomen. De rechtbank heeft de betrokken partijen aangespoord om de mogelijkheden voor een BOPZ-traject te onderzoeken, zodat de veroordeelde in de toekomst in een passende woonvoorziening kan worden geplaatst.