ECLI:NL:RBNNE:2019:203

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
18/920155-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 23 januari 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van een veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van terbeschikkingstelling, die op 17 december 2014 is ingegaan, kan worden verlengd, ondanks dat de dwangverpleging op 6 februari 2018 voorwaardelijk is beëindigd. De rechtbank baseert zich op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, waarin staat dat de totale duur van de terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging niet meer dan vier jaar mag duren, tenzij het gaat om een geweldsmisdrijf. De rechtbank concludeert dat de maximering van de terbeschikkingstelling betrekking heeft op de periode van dwangverpleging en niet op de totale duur van de terbeschikkingstelling zelf.

De officier van justitie heeft gevorderd de termijn van terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen, maar heeft dit tijdens de zitting aangepast naar een verlenging van één jaar. De rechtbank heeft de adviezen van deskundigen in overweging genomen, die hebben aangegeven dat de veroordeelde blijvend toezicht en begeleiding nodig heeft. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het vinden van een passende woonvoorziening voor de veroordeelde moeizaam verloopt en dat de reclassering moet onderzoeken of een overgang naar een Rechterlijke Machtiging (BOPZ) mogelijk is.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de termijn van de voorwaardelijk beëindigde terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, waarbij de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen als belangrijke overwegingen zijn meegenomen. De rechtbank heeft de betrokken partijen aangespoord om de mogelijkheden voor een BOPZ-traject te onderzoeken, zodat de veroordeelde in de toekomst in een passende woonvoorziening kan worden geplaatst.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920155-14
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 23 januari 2019 op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1972 te [woonplaats],
thans verblijvende in FPK De Rooyse Wissel, Wanssumseweg 12 A te 5807 EA Oostrum.

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met 2 jaren.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, diens raadsvrouw mr. I.M. Weijers, de officier van justitie mr. M. Scharenborg en M. Nijskens als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het advies van
- M. Nijskens, werkzaam bij Reclassering Nederland d.d. 23 oktober 2018, en
- E.A.M. Schouten, psychiater, d.d. 11 oktober 2018,
als bedoeld in artikel 509o, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.).

Motivering

De opgelegde maatregel
Bij vonnis van 2 december 2014 heeft de rechtbank veroordeelde wegens belaging, ontuchtige handelingen met een dier en mishandeling ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De termijn van de terbeschikkingstelling is aangevangen op 17 december 2014. Bij beslissing van 28 november 2017 is de terbeschikkingstelling laatstelijk verlengd met een jaar tot 17 december 2018. Bij beslissing van de rechtbank van 6 februari 2018 is de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd. Bij beslissing van de rechtbank van 15 augustus 2018 zijn de voorwaarden, waaronder de verpleging voorwaardelijk is beëindigd, gewijzigd.
Het advies van de reclassering
In het voormeld verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaren onder de reeds opgelegde voorwaarden. In dit verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Veroordeelde is op 9 februari 2015 opgenomen in FPC de Rooyse Wissel binnen een reguliere behandelafdeling voor mensen met een verstandelijke beperking. Veroordeelde heeft zich van begin af aan geschikt binnen de afspraken en heeft zich over het algemeen begeleidbaar en stuurbaar opgesteld. Seksualiteit en delictgedrag bleven echter moeizaam bespreekbaar. Sinds 20 juni 2016 is sprake van een machtiging begeleid verlof. Dit betreft een machtiging voor maximaal vier uur begeleid verlof met een sociotherapeut. Er is nog geen sprake geweest van onbegeleid verlof.
Op 6 februari 2018 is de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging ingegaan. Veroordeelde was reeds door de Rooyse Wissel aangemeld bij Pluryn voor langdurig wonen en stond al lange tijd op de wachtlijst. Pluryn heeft echter aangegeven dat er nog geen plek is voor veroordeelde. Gelet hierop heeft de reclassering DIZ gevraagd om te zoeken naar een alternatief. Er zijn een aantal opties aangereikt, maar de overstap van begeleid verlof naar wonen in een setting waar men slechts enkele verloven begeleid zou kunnen doen, werd te groot geacht. Een meer gefaseerd traject zou het meest passend zijn. Daar er ook vanuit de Rooyse Wissel nog enige behandelmogelijkheden gezien werden, is verzocht om de voorwaarden te wijzigen zodat veroordeelde eerst geplaatst zou kunnen worden in een FPA om van daaruit door te stromen. Deze wijziging is door de rechtbank uitgesproken op 15 augustus 2018. Veroordeelde is vervolgens aangemeld voor de FPA van Stevig Dichterbij, waar men hem echter heeft afgewezen. Zij zagen geen indicatie voor behandeling. Vervolgens zijn er diverse andere sporen uitgezet met als doel uit de impasse te geraken.
Ten tijde van het uitbrengen van onderhavig rapport verblijft veroordeelde nog immer in de Rooyse Wissel in het kader van overbruggingszorg en is er nog geen uitzicht op een passende vervolgplek. De reclassering acht een beschermde woonvorm met een hoge mate van begeleiding en toezicht noodzakelijk voor op de langere termijn. Veroordeelde is een man met een licht verstandelijke beperking en de diagnose zoöfilie. Het recidiverisico wordt ingeschat als zeer hoog en langdurig toezicht en begeleiding worden noodzakelijk geacht om enerzijds de stappen naar vervolgplekken en het opbouwen van meer vrijheden, goed te begeleiden en anderzijds om de risico’s te kunnen managen.
De deskundige M. Nijskens heeft tijdens de terechtzitting van 9 januari 2019 het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven - in dat
veroordeelde medio november 2018 is overgeplaatst van de FPC naar de FPK van De Rooyse Wissel. Veroordeelde valt niet meer onder de dwangverpleging maar praktisch gezien is er niet heel veel veranderd. De FPK biedt meer mogelijkheden om veroordeelde voor te bereiden op een meer zelfstandige woonplek.
De deskundige heeft voorts aangegeven dat er nog steeds geen plaats is bij Pluryn. Veroordeelde is nu ook aangemeld bij andere zorgaanbieders maar er is nog geen zicht op een andere woonplek. Er is ook nog geen sprake van onbegeleide verloven. Dat wordt op 10 januari 2019 besproken tijdens de behandelplanbespreking.
De deskundige heeft benadrukt dat de doorplaatsing van veroordeelde naar een passende woonvorm de aandacht heeft van de reclassering maar dat zij geen ijzer met handen kan breken.
De deskundige heeft desgevraagd aangegeven dat de reclassering de mogelijkheid van een plaatsing in het kader van de BOPZ niet heeft onderzocht.
Het advies van de psychiater
In het door de deskundige E.A.M. Schouten opgemaakte rapport wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen en de voorwaardelijke beëindiging te continueren. Het advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Bij veroordeelde is sprake van een verstandelijke beperking, een gespecificeerde parafiele stoornis (zoölogie) en mogelijk persoonlijkheidsproblematiek.
Veroordeelde is in februari 2015 opgenomen in De Rooyse Wissel. Hij verblijft hier op een
afdeling voor mensen met een verstandelijke beperking. Het bespreken van de delicten is een
moeizaam proces. Er is bij veroordeelde opnieuw diagnostisch onderzoek verricht en er is een
seksuele anamnese bij hem afgenomen. Een goed zicht op de seksualiteitsbeleving is er niet. De kliniek heeft als uitstroomkoers een 24-uurs besloten woonvorm gericht op mensen met een
verstandelijke beperking voor ogen. Veroordeelde is hier ook aangemeld. Dc instellingen voor
mensen met een verstandelijke beperking kennen echter lange wachttijden.
Veroordeelde heeft momenteel alleen nog maar begeleide verloven. De kliniek heeft vanwege zijn afhankelijkheid van zorg en ondersteuning niet gekozen om de verloven verder uit te breiden of om onbegeleid verlof aan te vragen. Naar mening van rapporteur zou het wenselijk zijn om vanuit de FPC reeds te oefenen met onbegeleide verloven. Dit maakt, naar mening van
rapporteur, de kans om te kunnen uitstromen naar een FPA eveneens groter. De koers richting
een 24-uurs besloten woonvorm lijkt rapporteur een passende verblijfsplek. Bij plaatsing in een setting met onvoldoende toezicht en controle zal het recidiverisico toenemen, omdat veroordeelde weinig openheid geeft over zijn seksualiteit. Ook is hij onvoldoende in staat
om zijn leven zelfstandig vorm te geven en is hij blijvend afhankelijk van ondersteuning en geboden structuur. Het verblijven in een omgeving waar rekening gehouden wordt met de beperkte draagkracht en met een passende mate van ondersteuning zijn tevens de belangrijkste
ingrediënten van het risicomanagement. Voor het risicomanagement is ook het hebben van een
duidelijke dagstructuur in de vorm van werk of dagbesteding van belang.
Aangezien er nog geen zicht is op een vervolglocatie en veroordeelde derhalve nog niet is ingebed in een plek waar hij langdurig zou kunnen verblijven is het naar mening van rapporteur noodzakelijk om te huidige maatregel te verlengen. Gezien de lange wachtlijsten voor plekken waar mensen met een verstandelijke beperking kunnen verblijven is niet te verwachten dat dit binnen een jaar gerealiseerd is. Gelet hierop heeft rapporteur geadviseerd ook om de maatregel met twee jaar te verlengen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een in duur gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging waarbij de maximering ziet op de dwangverpleging en niet op de terbeschikkingstelling zelf.
Dit betekent in onderhavige zaak dat, nu de dwangverpleging reeds voorwaardelijk is beëindigd, de terbeschikkingstelling kan worden verlengd.
Gelet op de adviezen van de deskundigen en de stand van zaken op dit moment met betrekking tot het doorplaatsen van veroordeelde in een passende woonvorm buiten de kliniek, heeft de officier van justitie zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling ter terechtzitting aangepast in die zin dat hij thans een verlenging vordert voor de duur van één jaar.
De officier van justitie heeft voorts aangegeven dat hij het traject van de BOPZ thans (nog) niet aangewezen acht.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangegeven dat voor veroordeelde vooral van belang is dat voor hem een goede woonplek gevonden wordt, dat hij zich geen zorgen hoeft te maken over zijn financiën en dat hij werk heeft dat hij leuk vindt. De terbeschikkingstelling thans beëindigen omdat deze gemaximeerd is levert voor veroordeelde geen goede situatie op.
De raadsvrouw heeft voorts aangegeven dat een opname in het kader van de BOPZ mogelijk sneller tot plaatsing van veroordeelde in een passende woonvoorziening zou kunnen leiden. Zij heeft gelet hierop primair bepleit dat de rechtbank de behandeling van de vordering aan zal houden voor de duur van een maand om deze mogelijkheid te onderzoeken. Subsidiair heeft zij bepleit dat de verlenging van de terbeschikkingstelling in duur wordt beperkt tot één jaar of minder. Meer subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om in elk geval opdracht te geven om het BOPZ-traject te onderzoeken nu veroordeelde in een situatie zit die door iedereen als onwenselijk wordt beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient op grond van het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te bepalen of de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden verlengd.
De vordering is op 13 november 2018 en derhalve tijdig ingediend.
Volgens het bepaalde in artikel 38e, lid 1, Sr gaat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging de vier jaar niet te boven tenzij de maatregel voor - kort samengevat - een geweldsmisdrijf is opgelegd. De rechtbank heeft in de onderhavige zaak bij vonnis van 2 december 2014 veroordeelde ter beschikking gesteld met
bevel tot verpleging van overheidswege. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de
totale duur van de maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaat.
De termijn van de terbeschikkingstelling is aangevangen op 17 december 2014. Bij beslissing van 28 november 2017 is de terbeschikkingstelling voor het laatst verlengd met één jaar tot 17 december 2018. Bij beslissing van de rechtbank van 6 februari 2018 is de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
De eerste vraag die in deze zaak rijst is of de maatregel, gelet op artikel 38e lid 1 kan worden verlengd nu de maatregel vier jaar heeft geduurd. Onder verwijzing naar het overwogene in (onder meer) de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 5 november 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BY2256) is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 38e Sr bedoelde maximering van de terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging ziet op de periode van dwangverpleging en niet op de duur van de terbeschikkingstelling zelf. Nu in onderhavige zaak de dwangverpleging op 6 februari 2018 voorwaardelijk is beëindigd en derhalve nog geen vier jaren heeft geduurd, is er naar het oordeel van de rechtbank ruimte voor verlenging in het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging.
Op grond van de inhoud van voormelde adviezen, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de termijn van de terbeschikkingstelling wordt verlengd.
De rechtbank zal de terbeschikkingstelling met voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging, overeenkomstig de ter terechtzitting gewijzigde vordering, met één jaar verlengen.
De rechtbank overweegt voorts dat uit voornoemde adviezen en de ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt dat veroordeelde, ook op de langere termijn, blijvend toezicht en begeleiding nodig heeft. De vraag is of dit in het kader van een terbeschikkingstelling of in het kader van een Rechterlijke Machtiging moet worden gerealiseerd. Nu het vinden van een passende woonvoorziening in het kader van de terbeschikkingstelling moeizaam verloopt acht de rechtbank het aangewezen dat de reclassering uiterlijk voor de volgende verlengingszitting onderzoekt of het traject van de BOPZ meer passende mogelijkheden biedt en of en zo ja op welke wijze een overgang van de terbeschikkingstelling naar de BOPZ kan plaatsvinden.
De rechtbank overweegt dat hiermee voldoende tegemoet wordt gekomen aan hetgeen de raadsvrouw in dit kader heeft opgemerkt.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de voorwaardelijk beëindigde terbeschikkingstelling van veroordeelde met één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mrs. M.B.W. Venema en A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2019.
Mr. Venema is buiten staat de beslissing te ondertekenen