ECLI:NL:RBNNE:2019:1922

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
7605444 VV EXPL 19-37
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming cao-afspraken door FNV tegen Pattje Waterhuizen B.V. en Waterhuizen B.V.

In deze zaak heeft de Federatie Nederlandse Vakvereniging (FNV) in kort geding een vordering ingesteld tegen Pattje Waterhuizen B.V. en Waterhuizen B.V. De vordering betreft de nakoming van afspraken die zijn gemaakt in een overeenkomst van 2 juli 2018, waarin onder andere werd afgesproken dat de cao Metalektro van toepassing zou zijn op de werknemers van Pattje Waterhuizen B.V. FNV stelt dat Pattje Waterhuizen B.V. de gemaakte afspraken niet nakomt, en dat ook Waterhuizen B.V. verantwoordelijk is voor de naleving van deze afspraken, omdat het personeel dat voor Pattje werkt, feitelijk voor Waterhuizen B.V. werkzaam zou zijn.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 april 2019, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat FNV voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De rechter oordeelt dat de overeenkomst van 2 juli 2018 ook geldt voor het personeel dat voor Waterhuizen B.V. werkt, en dat Waterhuizen B.V. daarom ook gehouden is om de afspraken na te komen. De kantonrechter heeft de vorderingen van FNV grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vorderingen die betrekking hebben op bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] en Beatrice Holding B.V.

De rechter heeft Waterhuizen B.V. veroordeeld tot nakoming van de afspraken, waaronder het staken van onderaanneming en de inzet van (schijn-)ZZP-ers, het aanpassen van werktijden en het uitbetalen van een netto maandelijkse bijdrage in de huisvestingskosten aan de werknemers. De dwangsommen zijn vastgesteld op € 2.500,00 per dag met een maximum van € 100.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 7605444 VV EXPL 19-37
Vonnis in kort geding d.d. 1 mei 2019
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Federatie Nederlandse Vakvereniging (FNV),
statutair gevestigd te Utrecht,
eiseres, hierna FNV te noemen,
gemachtigde mr. W. [B] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Waterhuizen B.V., statutair gevestigd te gemeente Hoogezand-Sappemeer en kantoorhoudende te Waterhuizen aan de Waterhuizen 7;
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] aan de [adres] ;
3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beatrice Holding B.V.,
statutair gevestigd te gemeente Groningen en kantoorhoudende te Waterhuizen aan de Waterhuizen 5,
gedaagde, hierna tezamen Waterhuizen B.V. c.s. en afzonderlijk Waterhuizen B.V., [gedaagde sub 2] en Beatrice Holding B.V. te noemen,
gemachtigde mr. N. Entzinger.

PROCESGANG

Op de in de inleidende dagvaarding (met bijlagen) genoemde gronden heeft FNV de hierna te noemen vordering in kort geding ingesteld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 april 2019. Partijen zijn deugdelijk vertegenwoordigd en samen met hun gemachtigden ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, Waterhuizen B.V. c.s. mede aan de hand van de door hun gemachtigde opgestelde pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Voorafgaand aan de zitting hebben FNV en Waterhuizen B.V. c.s. nog (aanvullende) stukken in het geding gebracht.
Het vonnis is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1.
FNV stelt zich krachtens haar statuten ten doel de belangen te behartigen van werknemers. Dat geldt ook voor werknemers in de scheepswerfsector. FNV is bevoegd om voor dit doel collectieve arbeidsovereenkomsten en andere van belang zijnde regelingen tot stand te brengen met werkgevers of verenigingen van werkgevers.
1.2.
Op een scheepswerf in Waterhuizen worden schepen gefabriceerd door een bedrijf dat bekend staat onder de naam Pattje. Bij de scheepsfabricage zijn de volgende besloten vennootschappen en persoon betrokken (geweest):
Waterhuizen B.V. (gedaagde sub 1)
Waterhuizen B.V. is opgericht op 4 juli 2013 onder de statutaire- en handelsnaam Pattje Waterhuizen B.V. Met ingang van 23 oktober 2017 is de statutaire- en handelsnaam gewijzigd in Waterhuizen B.V. Waterhuizen B.V. is gevestigd in Waterhuizen en exploiteert blijkens het handelsregister een onderneming gespecialiseerd in scheepsbouw, scheepsreparatie, consultancy en staalbouw en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. [gedaagde sub 2] , gedaagde sub 2, is enig aandeelhouder en zelfstandig bestuurder van Waterhuizen B.V.
Pattje Waterhuizen B.V.
Pattje Waterhuizen B.V. is opgericht op 23 oktober 2017 en eveneens gevestigd te Waterhuizen. Pattje Waterhuizen B.V. exploiteert blijkens het handelsregister een onderneming gespecialiseerd in scheepsbouw (geen sport- en recreatievaartuigen), reparatie en onderhoud van schepen en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Pattje Waterhuizen is een dochtervennootschap van Beatrice Holding B.V., waarvan [gedaagde sub 2] enig aandeelhouder en zelfstandig bestuurder is.
[gedaagde sub 2] , gedaagde sub 2
[gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van Waterhuizen B.V. Hij is tevens enig aandeelhouder en zelfstandig bestuurder van Beatrice Holding B.V., een moedermaatschappij met daaronder een viertal dochterondernemingen.
Beatrice Holding B.V. (gedaagde sub 3)
Beatrice Holding B.V. is opgericht op 14 augustus 2009 en is een beheer-/pensioenvennootschap. [gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en zelfstandig bestuurder van deze moedervennootschap.
Scheepswerf Pattje B.V.
Scheepswerf Pattje B.V. is opgericht op 11 juni 2018 en exploiteert blijkens het handelsregister een onderneming die is gespecialiseerd in de bouw van sport- en recreatievaartuigen. Scheepswerf Pattje B.V. is een dochtervennootschap van Beatrice Holding B.V.
Shipyard Waterhuizen B.V.
Shipyard Waterhuizen B.V. is opgericht op 4 mei 2018. Blijkens het handelsregister betreft dit een financiële holdingsvennootschap die zich bezighoudt met onroerend goed-activiteiten. Shipyard Waterhuizen B.V. is een dochtervennootschap van Beatrice Holding B.V.
Beatrice Vastgoed B.V.
Beatrice Vastgoed B.V. is opgericht op 28 mei 2018. Blijkens het handelsregister houdt deze onderneming zich bezig met handel in onroerend goed. Beatrice Vastgoed B.V. is een dochtervennootschap van Beatrice Holding B.V.
Waar hierna wordt gesproken over Pattje of de scheepswerf, wordt daarmee het geheel van de scheepswerf in Waterhuizen bedoeld.
1.3.
Pattje maakt bij de uitvoering van de werkzaamheden op de scheepswerf gebruik van extern (ingeleend) personeel. Het gaat met name om Poolse ZZP-ers en Roemeense inleenkrachten, die werkzaam zijn als lassers en ijzerwerkers. De externen worden ingehuurd via DitLoont, een payrollbedrijf dat tevens actief is als uitzendbureau en administratiekantoor.
1.4.
Op 2 juli 2018 heeft FNV met Pattje Waterhuizen B.V. een schriftelijke overeenkomst gesloten. Daarin staat onder meer het volgende:

Overwegingen FNV om onderstaande overeenkomst af te sluiten.

Ondergetekenden hechten aan het versterken van de Noordelijke scheepsbouw. (…) Tevens zullen partijen met de uitvoering van onderstaande maatregelen een streep zetten onder de discussie over de door FNV geconstateerde cao-nalevingsproblemen.
De ondergetekenden:

Pattje Waterhuizen B.V. (…)

En

De Federatie Nederlandse Vakvereniging (…)

Onder de verklaring van de heer [gedaagde sub 2] dat de uitzendkrachten uit bijgevoegde lijst bijlage 1 en de werknemers uit bijgevoegde bijlage 2, werkzaam zijn bij Patje Waterhuizen als zzp-er, komen ondergetekenden het volgende overeen:
Met ingang van 1 juli 2018 zal op alle werknemers die op deze datum in dienst zijn van Pattje Waterhuizen B.V. de bepalingen van de Cao Metalektro van toepassing zijn.
Met ingang van 1 juli 2018 zal voor alle werknemers die via DitLoont op deze datum werkzaam zijn bij Pattje Waterhuizen B.V. de bepalingen van de ABU Cao toepassing zijn, waarbij Pattje Waterhuizen B.V. zich jegens de FNV verbindt om vanaf genoemde datum de bepalingen van deze cao correct na te leven. De inlenersbeloning dient daarbij gebaseerd te worden op de cao Metalektro. De werknemers worden ingedeeld in een bij hun functie passende loongroep volgens Cao Metalektro met het aantal functiejaren conform lengte dienstverband. De werknemers worden daarbij minimaal ingedeeld in loongroep D. De werktijden zullen overeenkomstig de ATW worden aangepast. (op dit moment 56 uur wordt maximaal 48 uur per week).
De betreffende werknemers zullen voor zover dat niet reeds heeft plaatsgevonden een aanstelling voor onbepaalde tijd toegekend worden.
Met ingang van 1 september 2018 zal voor alle werknemers in de bijlage 2 (Poolse werknemers) die op deze datum werkzaam zijn bij Pattje Waterhuizen B.V. de bepalingen van de ABU cao of de cao Metalektro van toepassing zijn, waarbij Pattje Waterhuizen B.V. zich jegens de FNV verbindt om vanaf genoemde datum de bepalingen van deze cao correct na te leven.
Met ingang van 1 januari 2019 zal voor alle werknemers die op genoemde datum via DitLoont werkzaam zijn bij Pattje Waterhuizen B.V. de bepalingen t.b.v. uitzendbureaus van de cao Metalektro van toepassing zijn, waarbij Pattje Waterhuizen B.V. zich jegens de FNV verbindt om vanaf genoemde datum de bepalingen van deze cao correct na te leven.
Met ingang van 1 juli 2019 zal voor alle werknemers die op genoemde datum via DitLoont permanent werkzaam zijn bij Pattje Waterhuizen B.V. een dienstverband voor onbepaalde tijd en zonder proeftijd worden aangeboden. Vanaf deze datum zijn de bepalingen van de cao voor de Metalektro van toepassing.
Bij al het personeel dat door derden ter beschikking wordt gesteld aan Pattje Waterhuizen b.v. zal na 1 juli 2018 zal geen gebruik meer gemaakt worden van verloning op basis van de A1-verklaring.
Vanaf deze datum zal er tevens geen onderaanbesteding meer plaatsvinden voor het las- en ijzerwerk.
Op werknemers die na 1 juli 2018 via een tussenpersoon bij Pattje tijdelijk werkzaamheden verrichten zal direct de inlenersbeloning ABU van toepassing zijn. Met ingang van 1 juli 2019 is tevens artikel 9.2 cao Metalektro van toepassing.
Pattje Waterhuizen B.V. zal FNV desgevraagd inzicht verstrekken in de beloning van de medewerkers van Pattje en mogelijke uitzendkrachten.
Garantieregelingen:
-
Als gevolg van bovenstaande maatregelen zullen werknemers er netto niet op achteruit gaan;
-
Ter compensatie van onderbetaling in het verleden zullen de werknemers genoemd in bijlage 1 en 2 vanaf 1 juli 2018 een netto maandelijkse bijdrage van 50 Eu in de kosten voor huisvesting ontvangen. Deze uitkering heeft een duur gebaseerd op basis van het aantal jaren werkzaam bij Pattje;
-
Het gebruik van de ET-regeling, mits voldaan wordt aan de daartoe gestelde wettelijke vereisten, kan gecontinueerd worden.
De overeenkomst is ondertekend door [A] namens FNV en [gedaagde sub 2] namens Pattje Waterhuizen B.V.
1.5.
Pattje is op 25 mei 2018 een samenwerking aangegaan met twee zakenpartners: [B] en [C] . Deze samenwerking was gericht op de bouw van riviercruiseschepen. Deze samenwerking is na het sluiten van de overeenkomst van 2 juli 2018 beëindigd.
1.6.
Na het sluiten van voornoemde overeenkomst is er uitvoerig gecorrespondeerd over de wijze waarop Pattje haar verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst van 2 juli 2018 al dan niet nakomt.
1.7.
Omdat Pattje Waterhuizen B.V. de afspraken volgens FNV niet nakwam, heeft FNV Pattje Waterhuizen B.V. in oktober 2018 in kort geding gedagvaard. Gevorderd werd om Pattje Waterhuizen B.V. bij wijze van voorlopige voorziening te veroordelen tot:
I.
nakoming van de afspraken in de overeenkomst van 2 juli 2018 ter zake van:
a.
het staken van de onderaanbesteding en de inzet van (schijn-)ZZP-ers;
b.
de aanpassing van de werktijden;
c.
het uitbetalen, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2018, van een netto maandelijkse bijdrage van € 50,00 in de huisvestingskosten aan de werknemers die hierop aanspraak kunnen en willen maken,
en wel binnen drie dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat Pattje Waterhuizen B.V. na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen;
II.
het toezenden van afschriften aan FNV van (geanonimiseerde) arbeidscontracten van het gehele personeelsbestand op 1 september 2018, waaronder het ingeleende personeel, aangepaste werkroosters, (geanonimiseerde) salarisspecificaties en betalingsbewijzen, uiterlijk binnen één maand na dagtekening van het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat Pattje Waterhuizen B.V. na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen;
III.
het spontaan verlenen van vrije toegang aan FNV tot de scheepswerf te Waterhuizen, op eerste verzoek door FNV, zonder een vereiste vooraankondiging, teneinde zelfstandig onderzoek door FNV mogelijk te maken naar de correcte naleving van de voornoemde veroordelingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat Pattje Waterhuizen B.V. na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen;
IV.
betaling van de kosten van het geding, het salaris van de gemachtigde van FNV en het griffierecht daaronder begrepen.
1.8.
Pattje Waterhuizen B.V. heeft in die kortgedingprocedure verweer gevoerd. Bij vonnis van 8 november 2018 heeft de kantonrechter de vorderingen sub I en II toegewezen, waarbij in beide gevallen de dwangsom is beperkt tot € 1.000,00 per dag met een maximum van € 20.000,00 (en de kantonrechter heeft geoordeeld dat een dwangsom niet kan worden gekoppeld aan de veroordeling tot betaling van een geldsom). De vordering sub III is afgewezen. Tot slot is Pattje Waterhuizen B.V. veroordeeld in de proceskosten.
1.9.
Pattje Waterhuizen B.V. heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft daar nog niet op beslist. Hoewel de kantonrechter het kortgedingvonnis uitvoerbaar bij voorraad had verklaard, heeft Pattje Waterhuizen B.V. daar geen gevolg aan gegeven. Pogingen van de FNV om het vonnis door een gerechtsdeurwaarder te laten executeren hebben niet tot het door haar gewenste resultaat geleid.
De vordering
2. FNV vordert dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening
A. Waterhuizen B.V. wordt veroordeeld tot:
1. nakoming van de afspraken in de overeenkomst van 2 juli 2018 ter zake van:
(a) het staken van de onderaanbesteding en de inzet van (schijn-)ZZP-ers;
(b) de aanpassing van de werktijden, overeenkomstig de Arbeidstijdenwet en met een maximale arbeidsduur van 48 uur per week, conform de afspraak in de overeenkomst van 2 juli 2018,
en wel binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat Waterhuizen B.V. na betekening van dit vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen;
(c) het uitbetalen, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2018, van een netto maandelijkse bijdrage van € 50,00 in de huisvestingskosten aan de werknemers die hierop aanspraak kunnen en willen maken;
2. het toezenden van afschriften aan FNV van arbeidscontracten van het gehele personeelsbestand op 1 september 2018, waaronder het ingeleende personeel, aangepaste werkroosters, salarisspecificaties en betalingsbewijzen, uiterlijk binnen één maand na dagtekening van het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat Waterhuizen B.V. na betekening van dit vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen;
B. [gedaagde sub 2] op de voet van artikel 6:162 BW:
1. wordt verboden om nog langer gebruik te maken van onderaanbesteding en de inzet van (schijn-)ZZP-ers op de scheepswerf te Waterhuizen;
2. wordt bevolen om de werktijden op de scheepswerf te Waterhuizen aan te passen overeenkomstig de Arbeidstijdenwet en met een maximale arbeidsduur van 48 uur per week, conform de afspraak in de overeenkomst van 2 juli 2018,
en wel binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat [gedaagde sub 2] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen;
3. wordt veroordeeld om met terugwerkende kracht tot 1 juli 2018 een netto maandelijkse bijdrage van € 50,00 in de huisvestingskosten uit te betalen aan de werknemers die hierop aanspraak kunnen en willen maken;
4. wordt veroordeeld tot toezending van afschriften aan FNV van arbeidscontracten van het gehele personeelsbestand op 1 september 2018, waaronder het ingeleende personeel, aangepaste werkroosters, salarisspecificaties en betalingsbewijzen, uiterlijk binnen één maand na dagtekening van het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat [gedaagde sub 2] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen;
C. Beatrice Holding B.V. op de voet van artikel 6:162 BW:
1. wordt verboden om nog langer gebruik te maken van onderaanbesteding en de inzet van (schijn-)ZZP-ers op de scheepswerf te Waterhuizen;
2. wordt bevolen om de werktijden op de scheepswerf te Waterhuizen aan te passen overeenkomstig de Arbeidstijdenwet en met een maximale arbeidsduur van 48 uur per week, conform de afspraak in de overeenkomst van 2 juli 2018,
en wel binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat Beatrice Holding B.V. na betekening van dit vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen;
3. wordt veroordeeld om met terugwerkende kracht tot 1 juli 2018 een netto maandelijkse bijdrage van € 50,00 in de huisvestingskosten uit te betalen aan de werknemers die hierop aanspraak kunnen en willen maken;
4. wordt veroordeeld tot toezending van afschriften aan FNV van arbeidscontracten van het gehele personeelsbestand op 1 september 2018, waaronder het ingeleende personeel, aangepaste werkroosters, salarisspecificaties en betalingsbewijzen, uiterlijk binnen één maand na dagtekening van het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat Beatrice Holding B.V. na betekening van dit vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen;
D. [gedaagde sub 2] en/of Beatrice Holding B.V. hoofdelijk:
1. op de voet van artikel 6:162 BW worden veroordeeld tot betaling van de verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 40.000,00 op basis van het vonnis in kort geding van de kantonrechter van 8 november 2018;
2. worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.000,00, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op een schadevergoeding, primair op de voet van artikel 15 jo. artikel 16 van de Wet CAO, subsidiair op de voet van artikel 6:162 BW.
E. Waterhuizen B.V. en of Beatrice Holding B.V. en/of [gedaagde sub 2] (hoofdelijk) worden veroordeeld in de kosten van dit geding alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde(n) niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van het te wijzen vonnis tot aan de voldoening.
Het standpunt van FNV
3. Het standpunt van FNV laat zich als volgt samenvatten. FNV stelt dat zij een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. FNV is nog steeds van mening dat het extern personeel werkzaam was en is voor Pattje Waterhuizen B.V. maar omdat Pattje Waterhuizen B.V. zich na ontvangst van het kortgedingvonnis (en inmiddels ook in hoger beroep) op het standpunt stelt dat binnen Pattje Waterhuizen B.V. geen activiteiten worden verricht en het extern personeel niet voor Pattje Waterhuizen B.V. maar voor Waterhuizen B.V. werkt, ziet zij zich genoodzaakt om ook Waterhuizen B.V. in rechte te betrekken. De afspraken die zij heeft met [gedaagde sub 2] heeft gemaakt zien feitelijk op het extern personeel dat op de scheepswerf werkt. [gedaagde sub 2] vertegenwoordigt alle vennootschappen binnen het concern. Als het daarom al juist zou zijn dat het extern personeel voor Waterhuizen B.V. werkt, gelden de afspraken volgens FNV daarom ook ten aanzien van deze vennootschap. Ook Waterhuizen B.V. moet daarom de gemaakte afspraken nakomen. Ten aanzien van [gedaagde sub 2] en Beatrice Holding B.V. beroept FNV zich op bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW. Als het zo is dat het extern personeel ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet bij Pattje Waterhuizen B.V. werkzaam was maar bij Waterhuizen B.V., heeft [gedaagde sub 2] volgens FNV haar namelijk bewust op een dwaalspoor gezet. Volgens FNV handelt [gedaagde sub 2] jegens haar onrechtmatig door ervoor te zorgen dat Waterhuizen B.V. en/of Pattje Waterhuizen B.V. wanprestatie plegen jegens FNV. [gedaagde sub 2] is daarom als bestuurder persoonlijk aansprakelijk voor de schade die voortvloeit uit het niet nakomen van de gemaakte afspraken. Voor Beatrice Holding geldt als moedermaatschappij van Pattje Waterhuizen B.V. hetzelfde.
Het standpunt van Waterhuizen B.V. c.s.
4. Waterhuizen B.V. c.s. zijn van mening dat de vorderingen van FNV dienen te worden afgewezen. Allereerst hebben Waterhuizen B.V. c.s. vier formele verweren. Zij vinden dat FNV niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden om het gevorderde te bereiken, dat FNV geen spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft, dat de zaak te complex is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld en dat een veroordelend vonnis een constitutief karakter zal hebben wat op grond van de jurisprudentie niet is toegestaan. Haar inhoudelijke argumenten laten zich als volgt samenvatten. Pattje Waterhuizen B.V. is opgericht met als doel riviercruiseschepen te bouwen. Daar zag het samenwerkingsverband met [B] en [C] op. [B] en [C] stelden als voorwaarde dat Pattje Waterhuizen B.V. afspraken zou maken met FNV over arbeidsvoorwaarden van toekomstige werknemers van Pattje Waterhuizen B.V., ingeleende uitzendkrachten en ZZP-ers. FNV heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie van [gedaagde sub 2] en onder druk van [C] heeft [gedaagde sub 2] (namens Pattje Waterhuizen B.V.) de overeenkomst met FNV getekend. Waterhuizen B.V. c.s. doen een beroep op vernietiging van de overeenkomst omdat deze door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Ook beroepen Waterhuizen B.V. c.s. zich in dit verband op dwaling, omdat beide partijen ervan uitgingen dat de samenwerking van Pattje Waterhuizen B.V. en [C] en [B] een succes zou worden. Dat is echter niet het geval. Voorts stellen Waterhuizen B.V. c.s. dat FNV een overeenkomst heeft gesloten met Pattje Waterhuizen B.V. en niet met Waterhuizen B.V. Laatstgenoemde is volgens Waterhuizen B.V. c.s. dan ook niet aan de afspraken gebonden. FNV wist dat Pattje Waterhuizen B.V. een andere entiteit was dan Waterhuizen B.V. en ook dat er bij Pattje Waterhuizen B.V. geen werknemers in dienst waren of werden ingeleend. Los van dit alles zijn Waterhuizen B.V. c.s. van mening dat de vorderingen met betrekking tot het inhuren van ZZP-ers, de werktijden, de huisvestingskosten en de afschriften van de arbeidsovereenkomsten e.d. ook om inhoudelijke redenen zullen moeten worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 2] en Beatrice Holding B.V. uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid.
De beoordeling
De formele verweren
5. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft (vgl. HR 29 november 2002, NJ 2003/78, ECLI:NL:PHR:2002:AE4553). Materieel gaat het in dit kort geding uiteindelijk om betaling van loon. De aard van een dergelijke vordering brengt mee dat het spoedeisend belang aanwezig is. Gelet op haar statutaire doelstellingen kan daarom van FNV niet worden gevergd dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure wordt afgewacht.
6. Op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan FNV slechts in haar vorderingen worden ontvangen als er zij in de gegeven omstandigheden voldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg te bereiken. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit het geval. Uit de processtukken blijkt genoegzaam dat FNV dit heeft gepoogd. Weliswaar waren deze pogingen met name gericht op Pattje Waterhuizen B.V., maar omdat [gedaagde sub 2] daar steeds bij was betrokken en [gedaagde sub 2] enig aandeelhouder is van zowel Waterhuizen B.V. als van Beatrice Holding B.V. wordt het gevoerde overleg ook geacht met Waterhuizen B.V. c.s. te zijn gedaan. Bij dit oordeel heeft de kantonrechter betrokken de (hierna te bespreken) rol die [gedaagde sub 2] heeft gespeeld bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen FNV en Pattje Waterhuizen B.V.
7. Dat een veroordelend vonnis een constitutief karakter zal hebben, zoals Waterhuizen B.V. c.s. hebben bepleit, is naar het oordeel van de kantonrechter niet juist. Als de FNV het gelijk aan haar zijde krijgt, wordt namelijk niet beslist dat er een overeenkomst is gesloten tussen FNV en Waterhuizen B.V. c.s. maar dat Waterhuizen B.V. c.s. worden veroordeeld om daar uitvoering aan te geven. Een beslissing in het voordeel van FNV leidt evenmin tot het ontstaan van een overeenkomst tussen FNV en Waterhuizen B.V. c.s. Van een constitutieve beslissing is derhalve geen sprake.
De inhoudelijke beoordeling
8. In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering van FNV in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
9. Uit de overeenkomst van 2 juli 2018 volgt dat deze is gesloten tussen FNV en Pattje Waterhuizen B.V. Waterhuizen B.V. c.s. doen een beroep op vernietiging van de overeenkomst omdat deze door misbruik van omstandigheden tot stand zou zijn gekomen. Ook beroepen Waterhuizen B.V. c.s. zich in dit verband op dwaling, omdat volgens hen beide partijen ervan uitgingen dat de samenwerking van Pattje Waterhuizen B.V. en [C] en [B] een succes zou worden. De kantonrechter gaat aan het beroep op vernietiging voorbij, omdat als uitgangspunt geldt dat deze door ‘de benadeelde’ moet worden ingeroepen. Dat zijn Waterhuizen B.V. c.s. niet. Van de zijde van Waterhuizen B.V. c.s. is onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat ook zij zich op vernietiging kunnen beroepen. Los daarvan hebben Waterhuizen B.V. c.s. hun stelling dat de overeenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden dan wel onder invloed van dwaling, onvoldoende onderbouwd.
10. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de tussen FNV en Pattje Waterhuizen B.V. gemaakte afspraken ook gelden voor het personeel dat (mogelijk) voor Waterhuizen B.V. werkt.
11. Hoewel de overeenkomst van 2 juli 2018 ziet op bepalingen uit de cao, gaat het hier niet om de uitleg van cao-bepalingen. De uitleg van wat is overeengekomen dient daarom te geschieden aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf houdt in dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
12. De kantonrechter overweegt in dit verband allereerst dat uit de overeenkomst van 2 juli 2018 blijkt dat deze, zo staat onder de namen van partijen, is gesloten ‘onder de verklaring van de heer [gedaagde sub 2] dat de uitzendkrachten uit bijgevoegde lijst bijlage 1 en de werknemers uit bijgevoegde bijlage 2, werkzaam zijn bij Pattje Waterhuizen als zzp-er’. Als uitgangspunt geldt daarom dat FNV er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het gaat om personen die voor Pattje Waterhuizen B.V. werkzaam zijn.
13. Ondanks genoemde passage in de overeenkomst stellen Waterhuizen B.V. c.s. in dit kort geding dat er niemand voor Pattje Waterhuizen B.V. werkzaam is of is geweest en dat Pattje Waterhuizen B.V. een lege vennootschap is en dus zonder enige activiteit. Dat rijmt echter niet alleen niet met het voorgaande, ook is opmerkelijk dat Pattje Waterhuizen B.V. dit kennelijk niet in de vorige kortgedingprocedure aan de orde heeft gesteld. Verder is opmerkelijk dat deze stelling (niemand is werkzaam voor de ‘lege’ Pattje Waterhuizen B.V.) in deze procedure en ook in de hoger beroep wordt ingenomen, terwijl, zo blijkt uit de door FNV overgelegde producties, Waterhuizen B.V. in een civiele procedure tussen [D] als eiser en Waterhuizen B.V. als gedaagde, heeft aangevoerd dat er geen overeenkomsten met haar maar met de nieuwe vennootschap Pattje Waterhuizen B.V. zijn gesloten. Van de zijde van Waterhuizen B.V. c.s. is in dit kort geding geen verklaring gegeven voor deze wisselende stellingname.
14. [gedaagde sub 2] doet in dit kort geding voorkomen dat hij eigenlijk niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken is geweest, dat het ‘voorwerk’ is gedaan door zijn toenmalige compagnon [C] en dat hij de overeenkomst in feite blind heeft getekend toen deze aan hem werd voorgelegd. Niet alleen komt die omstandigheid voor zijn rekening en risico, ook valt dat niet te rijmen met een aantal e-mails die [gedaagde sub 2] heeft verzonden. Zo schreef [gedaagde sub 2] op 25 juni 2018 aan [E] (bestuurder FNV): ‘Conform afspraak retourneer ik jullie concept overeenkomst met onze opmerkingen en aanpassingen. Zie ook bijlage. Graag overleggen we over de inhoud en maken we vervolgens nieuwe afspraak voor ondertekening’. [gedaagde sub 2] heeft verder op 29 juni 2018 per e-mail aan [F] (FNV) geschreven dat hij namens Pattje Waterhuizen B.V. akkoord gaat met de overeenkomst. Hieruit blijkt genoegzaam de betrokkenheid van [gedaagde sub 2] bij de totstandkoming van de overeenkomst. Los daarvan acht de kantonrechter het ongeloofwaardig dat [gedaagde sub 2] de overeenkomst, die grote (financiële) gevolgen heeft, ongezien heeft getekend.
15. Waterhuizen B.V. c.s. hebben voorts aangevoerd dat de afspraken zijn gemaakt voor toekomstige werknemers van Pattje Waterhuizen B.V. en door haar ingeleende uitzendkrachten en ZZP-ers. Dat dit het geval is, blijkt echter niet uit de door partijen in het geding gebrachte stukken. Integendeel. Uit de considerans in de overeenkomst staat namelijk dat partijen met de uitvoering van afspraken
een streep zullen zetten onder de discussie over de door FNV geconstateerde cao-nalevingsproblemen. Ook staat bijvoorbeeld in de overeenkomst dat ter compensatie van onderbetaling
in het verledende nader genoemde werknemers vanaf 1 juli 2018 een netto maandelijkse bijdrage van € 50,00 in de kosten van huisvesting zullen ontvangen. Hieruit volgt overduidelijk dat de afspraken (mede) zien op de arbeidskrachten die al op de scheepswerf werkzaam waren.
16. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft FNV genoegzaam aannemelijk gemaakt dat voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst steeds met [gedaagde sub 2] is gecommuniceerd over het niet naleven van de cao op de scheepswerf in Waterhuizen. Het was voor [gedaagde sub 2] dan ook overduidelijk dat het FNV daar om te doen was en dat de wens van FNV tot naleving van de cao niet specifiek gericht was op Pattje Waterhuizen B.V. Verder blijkt uit de passage in de overeenkomst dat deze is gesloten “onder de verklaring van de heer [gedaagde sub 2] dat de uitzendkrachten uit bijgevoegde lijst bijlage 1 en de werknemers uit bijgevoegde bijlage 2, werkzaam zijn bij Pattje Waterhuizen als zzp-er” dat [gedaagde sub 2] FNV heeft voorgeschoteld dat de betreffende personen bij Pattje Waterhuizen B.V. in dienst waren. Eerder is al overwogen dat als uitgangspunt geldt dat FNV van de juistheid van die mededeling uit mocht gaan. Als het zo is, dat het betreffende personeel ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet bij voor Pattje Waterhuizen B.V. maar voor Waterhuizen B.V. werkzaam was, had [gedaagde sub 2] , in het licht van de omstandigheid dat hij wist dat het de bedoeling van FNV was dat de cao op de scheepswerf werd nageleefd, FNV er op zijn minst op moeten wijzen dat het ging om personeel dat voor Waterhuizen B.V. werkzaam was. Omdat [gedaagde sub 2] dat heeft nagelaten en middels ondertekening van de overeenkomst zelf(s) heeft verklaard dat het personeel bij Pattje Waterhuizen B.V. werkzaam was, kunnen Waterhuizen B.V. c.s. niet aan FNV tegenwerpen dat zij een overeenkomst met een verkeerde partij heeft gesloten (als dat al zo mocht zijn).
17. [gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van Waterhuizen B.V. Enig aandeelhouder en bestuurder van Patje Waterhuizen B.V. is Beatrice Holding B.V., waarvan [gedaagde sub 2] enig aandeelhouder en zelfstandig bestuurder is. Via Beatrice Holding B.V. heeft [gedaagde sub 2] daarom feitelijk ook directe zeggenschap binnen Pattje Waterhuizen B.V. Als door de bedrijfsstructuur van de scheepswerf heen wordt gekeken, is [gedaagde sub 2] feitelijk eigenaar van de scheepswerf. [gedaagde sub 2] wist dat het FNV te doen was om het niet naleven van de cao op de scheepswerf en dat het overleg over toepassing van de cao niet alleen zag op extern personeel bij Pattje Waterhuizen B.V. Niettemin heeft [gedaagde sub 2] FNV (bewust of onbewust) voorgeschoteld, althans in de veronderstelling gelaten, dat het externe personeel werkzaam was voor Pattje Waterhuizen B.V. terwijl dit Waterhuizen B.V. moet zijn (ervan uitgaan de dat dit het geval is). Zoals eerder overwogen kunnen Waterhuizen B.V. c.s. niet aan FNV tegenwerpen dat zij een overeenkomst met een verkeerde partij heeft gesloten. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter moet de op 2 juli 2018 gesloten overeenkomst dan ook aldus worden uitgelegd dat de afspraken betrekking hebben op al het externe personeel dat op de scheepswerf werkzaam was en dus niet alleen ten aanzien van Pattje Waterhuizen B.V. Als het zo is dat het externe personeel voor Waterhuizen B.V. werkt, is Waterhuizen B.V. naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter daarom ook gebonden aan deze overeenkomst.
18. Ten aanzien van de vordering tot nakoming van deze overeenkomst door Waterhuizen B.V. hebben Waterhuizen B.V. c.s. nog een aantal andere verweren gevoerd, namelijk met betrekking tot het gebruik maken van onderaanneming (abusievelijk wordt gerept over onderaanbesteding) en de inzet van schijn-ZZP-ers, de afgesproken arbeidsduur per week en de betaling van een netto maandelijkse bijdrage van € 50,00 in de huisvestingskosten. Als uitgangspunt geldt evenwel dat Waterhuizen B.V. de overeenkomst van 2 juli 2018 volledig dient na te komen. Niet valt namelijk in te zien waarom dat voor Waterhuizen B.V. anders zou zijn dan voor Pattje Waterhuizen B.V. Waterhuizen B.V. c.s. hebben onvoldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat de overeenkomst op genoemde onderdelen niet hoeft te worden nageleefd. Ten aanzien van de vordering om aan FNV toe te zenden afschriften van arbeidscontracten van het gehele personeelsbestand op 1 september 2018, waaronder het ingeleende personeel, aangepaste werkroosters, salarisspecificaties en betalingsbewijzen, overweegt de kantonrechter dat partijen het er tijdens de zitting over eens zijn geworden dat als de vordering zal worden toegewezen, Waterhuizen B.V. kan volstaan met toezending van geanonimiseerde afschriften, zodat aldus zal worden beslist.
19. Op grond van voorgaande overwegingen ligt de vordering van FNV om Waterhuizen B.V. te veroordelen om de overeenkomst van 2 juli 2018 na te komen, voor toewijzing gereed. Waar aan de vorderingen een dwangsom is gekoppeld, liggen ook die vorderingen voor toewijzing gereed. Wel ziet de kantonrechter aanleiding om in beide gevallen de dwangsom te beperken tot € 2.500,00 per dag met een maximum van € 100.000,00.
20. FNV spreekt voorts [gedaagde sub 2] en Beatrice Holding B.V. aan op (op onrechtmatige daad gebaseerde) bestuurdersaansprakelijkheid. Bij de beoordeling van dit verwijt stelt de kantonrechter voorop dat een bestuurder van een vennootschap in beginsel niet kan worden aangesproken voor een handelen of nalaten van een vennootschap dat uitsluitend aan de vennootschap als zodanig kan worden toegerekend. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering indien de bestuurder persoonlijk een hem/haar toe te rekenen onrechtmatige daad pleegt tegenover de derde of de wederpartij, of, anders gezegd, indien hem ter zake van de schade persoonlijk een verwijt treft (vgl. Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627). Daarbij geldt dat derden slechts onder bijzondere omstandigheden recht hebben op schadevergoeding van een bestuurder en dat er een hoge drempel voor aansprakelijkheid geldt. De vraag of een bestuurder van een vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken, dient te worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In de regel schept doorgaans het op grove wijze veronachtzamen van de te respecteren belangen van derden met voorzienbare schade als gevolg van dat veronachtzamen voor deze derden tot gevolg, de aansprakelijkheid van een bestuurder. Een voorbeeld van zo’n veronachtzaming is de situatie zoals aan de orde in het Beklamel-arrest (Hoge Raad 6 oktober 1989, ECLI:NL:PHR:1989:AB9521): een bestuurder die wist of behoorde te weten dat de vennootschap bij het aangaan van de overeenkomst deze niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou kunnen bieden voor de schade.
21. De kantonrechter overweegt in dit verband allereerst dat bij bestuurdersaansprakelijkheid als uitgangspunt geldt dat de bestuurder kan worden veroordeeld tot betaling van schade. In dit geval wordt echter voor wat betreft de op 2 juli 2018 gesloten overeenkomst geen schade maar (feitelijk) nakoming gevorderd. Wat daar ook van zij, in ieder geval geldt een hoge drempel voor de aansprakelijkheid. Of [gedaagde sub 2] bewust heeft verzwegen dat het externe personeel niet voor Pattje Waterhuizen B.V. werkzaam was maar voor Waterhuizen B.V., staat niet vast. Ook staat thans niet vast dat het externe personeel niet voor Pattje Waterhuizen B.V. werkzaam was (is) maar voor Waterhuizen B.V. FNV gaat er namelijk zelf in beginsel vanuit dat het personeel wel voor Pattje Waterhuizen B.V. werkzaam was (is) en voorts moet het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden daar nog over beslissen.
22. De vorderingen uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Dat geldt allereerst voor de nakoming van de overeenkomst van 2 juli 2018 en verder ook voor de vordering tot betaling van de verbeurde dwangsommen.
23. Voor toewijzing van de vordering tot veroordeling van [gedaagde sub 2] en Beatrice Holding B.V. om aan FNV te betalen een bedrag van € 20.000,00, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op een schadevergoeding, primair op de voet van artikel 15 jo. artikel 16 van de Wet CAO, subsidiair op de voet van artikel 6:162 BW, is gezien voorgaande overwegingen evenmin plaats. In het geval het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot de conclusie mocht komen dat FNV wist dat het externe personeel voor Waterhuizen B.V. werkt(e) en dat het daarom voor risico van FNV komt dat zij een overeenkomst met een verkeerde partij (Pattje Waterhuizen B.V.) heeft gesloten, kan FNV naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voor wat betreft [gedaagde sub 2] en Beatrice Holding geen aanspraak maken op schadevergoeding wegens het niet naleven van de cao. Het betalen van een voorschot ligt daarom niet in de rede.
24. Omdat partijen over en weer in het gelijk en in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten aldus worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING IN KORT GEDING

De kantonrechter:
1. veroordeelt Waterhuizen B.V. tot:
nakoming van de afspraken in de overeenkomst van 2 juli 2018 ter zake van:
(a) het staken van de onderaanneming en de inzet van (schijn-)ZZP-ers;
(b) de aanpassing van de werktijden, overeenkomstig de Arbeidstijdenwet en met een maximale arbeidsduur van 48 uur per week, conform de afspraak in de overeenkomst van 2 juli 2018,
en wel binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat Waterhuizen B.V. na betekening van dit vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
(c) het uitbetalen, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2018, van een netto maandelijkse bijdrage van € 50,00 in de huisvestingskosten aan de werknemers die hierop aanspraak kunnen en willen maken;
het toezenden van afschriften aan FNV van (geanonimiseerde) arbeidscontracten van het gehele personeelsbestand op 1 september 2018, waaronder het ingeleende personeel, aangepaste werkroosters, (geanonimiseerde) salarisspecificaties en betalingsbewijzen, uiterlijk binnen één maand na dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat Waterhuizen B.V. na betekening van dit vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 1 mei 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
c688