ECLI:NL:RBNNE:2018:902

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
LEE 16/2807
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van jeugdhulpaanvraag en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het college

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 5 maart 2018, wordt de jeugdhulpvraag van eiser, een jeugdige met PDD-NOS en een slaapstoornis, centraal gesteld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding, welke door het college van burgemeester en wethouders van De Fryske Marren was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de jeugdhulpvraag en de eigen mogelijkheden van de moeder van eiser. Het ondersteuningsplan dat aan de beslissing ten grondslag lag, voldeed niet aan de eisen van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid. De rechtbank constateert dat er geen verslag van het keukentafelgesprek is opgemaakt, waardoor niet kan worden nagegaan welke vragen aan de moeder zijn gesteld en welke antwoorden zij heeft gegeven. Dit gebrek aan inzichtelijkheid leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens wordt het griffierecht vergoed en worden de proceskosten aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/2807

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Sint Nicolaasga, eiser,
wettelijk vertegenwoordigd door [moeder eiser] (de moeder van eiser)
(gemachtigde: mr. R. Imkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van De Fryske Marren, verweerder
(gemachtigde: mr. I.J. Adema).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiser ingediende aanvraag om een voorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet (Jw) afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep, voorzien van gronden, ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017. Voor eiser is zijn moeder verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Adema. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij brief van 7 maart 2017 heeft de enkelvoudige kamer het onderzoek heropend en de zaak voor verdere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer van deze rechtbank.
Bij brief van 30 november 2017 zijn aanvullende gronden van beroep ingezonden.
Bij brief van 6 december 2017 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd over de geschilpunten die in ieder geval op de zitting aan de orde zullen komen.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 12 december 2017. Voor eiser is zijn moeder verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van een uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is bekend met PDD-NOS en een slaapstoornis. Eiser had eerder een indicatie voor begeleiding, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) en voor kortdurend verblijf, klasse 1
(1 etmaal per week), in de vorm van een pgb. Het pgb van eiser was tot het inwerkingtreden van de Jw per 1 januari 2015 gebaseerd op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
1.1.
De moeder van eiser heeft in oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een individuele jeugdhulpvoorziening in de vorm van een pgb voor eiser. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft op 12 oktober 2015 een keukentafelgesprek plaatsgevonden, waar door een medewerker van het sociaal wijkteam van Jeugd en Gezin de situatie van eiser met zijn ouders in kaart is gebracht. Dit gesprek heeft geresulteerd in een ondersteuningsplan Jeugd en Gezin van 29 oktober 2015.
1.2.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Naar aanleiding van het hiertegen gemaakte bezwaar heeft op 18 april 2016 een hoorzitting plaatsgevonden.
1.3.
De Commissie voor de bezwaarschriften (commissie) heeft verweerder op 9 juni 2016 geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit, onder reparatie van de motivering en de grondslag, in stand te laten. De commissie vindt dat, naast het ontbreken van de grondslag in het primaire besluit, verweerder de motivering dient aan te passen door rekening te houden met de in het advies opgenomen afwegingen en genoemde belangen, nadat verweerder, voor zover nodig, daartoe nader onderzoek heeft gedaan.
De commissie vindt verder dat een pgb niet gezien kan worden als middel om te voorkomen dat de moeder van eiser overbelast raakt en dat het pgb niet is bedoeld als inkomensondersteuning of als vergoeding voor de kosten van hulp in de huishouding. Voorts is de commissie van mening dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen binnen het gezin ontoereikend zijn om deze zorg te kunnen verlenen dan wel voort te zetten. Zij vindt echter wel dat een duidelijke afweging van draaglast en draagkracht in het primaire besluit ontbreekt. Verweerder dient het besluit in dit opzicht beter te motiveren.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het advies van de commissie overgenomen. Verweerder heeft, met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 april 2016 (ECLI:NL:RBOVE:2016:1379), aanvullend gemotiveerd dat vaststaat dat eiser zorg nodig heeft en dat in het kader van de hulpvraag is gekeken naar het belang van ouders om een inkomen te verwerven, de belastbaarheid en draagkracht van ouders, de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige en die van de sociale omgeving van de jeugdige en zijn ouders. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de moeder in de tijd dat haar zoon (eiser) op school of bij de boer is, zelf meer kan gaan werken, mocht zij meer inkomen willen genereren. Niet gebleken is dat de zorg zodanig omvangrijk is dat het voor de ouders van eiser niet mogelijk is deze zorg aan eiser te verlenen. Nu de draagkracht voldoende is en de moeder van eiser in staat is om zorg te verlenen, ziet verweerder op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Jw geen aanleiding voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening. In het bestreden besluit wordt het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op de gronden die eiser daartoe aanvoert, zal hierna – voor zover hier van belang – worden ingegaan.
4. Verweerder ziet in hetgeen in de gronden van beroep is aangevoerd geen aanleiding voor wijziging van het bestreden besluit.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Aan de orde is allereerst de vraag of eiser de gelegenheid heeft gehad om een reactie te geven op het ondersteuningsplan van 29 oktober 2015. Eiser voert in dat verband aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 6, vierde lid, van het Besluit jeugdhulp gemeente De Friese Meren 2015 (het Besluit), omdat hem geen gelegenheid is geboden om correcties en aanvullingen aan te brengen op het ondersteuningsplan.
5.2.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, van het Besluit hebben de jeugdige en/of ouders het recht correcties en/of aanvullingen aan te brengen of (lees: op) het ondersteuningsplan.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser dan wel zijn ouders niet bij brief dan wel op andere wijze in de gelegenheid heeft gesteld om correcties en/of aanvullingen aan te brengen op het ondersteuningsplan. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het vierde lid van artikel 6 van het Besluit. Evenwel bestaat aanleiding om dit gebrek aan het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, aangezien aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de moeder van eiser bij e-mail van 6 november 2015 een reactie heeft gegeven op het ondersteuningsplan.
6. Vervolgens ligt ter beoordeling voor of verweerder aan zijn uit artikel 2.3, eerste lid, van de Jw voortvloeiende onderzoeksplicht heeft voldaan. Daarbij staat voorop dat niet in geschil is dat eiser is aangewezen op jeugdhulp op grond van de Jw.
De in dit geding te beoordelen periode loopt van 9 oktober 2015 tot en met 31 juli 2017.
6.1.
Eiser voert, met verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477), aan dat verweerder de jeugdhulpvraag onvoldoende heeft onderzocht.
Verweerder stelt ter verweer dat het onderzoek naar de jeugdhulpvraag zorgvuldig is geweest. Er heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan is een ondersteuningsplan opgesteld. Van strijd met artikel 2.3, eerste lid, van de Jw is geen sprake.
6.2.
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van de Jw beoordeelt verweerder of een jeugdige jeugdhulp nodig heeft om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Ten behoeve hiervan treft verweerder voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt verweerder een deskundige toeleiding naar de aangewezen voorziening. Daarbij houdt verweerder rekening met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en de ouders.
6.3.
Zoals de CRvB heeft overwogen in zijn uitspraak van 1 mei 2017 volgt uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jw dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
6.4.
In de eerste plaats dient verweerder derhalve de jeugdhulpvraag vast te stellen. Gelet op het hiervoor weergegeven onderzoeks- en beoordelingskader is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet voldoende, althans niet kenbaar en inzichtelijk onderzoek heeft verricht naar de jeugdhulpvraag van eiser. De rechtbank constateert op basis van de gedingstukken dat een ondersteuningsplan – opgesteld naar aanleiding van een keukentafelgesprek – aan het primaire en het bestreden besluit ten grondslag ligt. Dit ondersteuningsplan voldoet niet aan daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid en motivering te stellen eisen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het ondersteuningsplan een samenvatting staat over de gezinssituatie, de diagnose van eiser en de daarmee gemoeide hulpvraag. Uit het ondersteuningsplan kan evenwel niet worden afgeleid wat concreet de jeugdhulpvraag van eiser is. Het is voor de rechtbank ook niet inzichtelijk of bij moeder tijdens het keukentafelgesprek nader is uitgevraagd welke en hoeveel ondersteuning en zorg volgens haar nodig is voor eiser en of er andere concrete vragen aan haar zijn gesteld die van belang zijn voor het vaststellen van de jeugdhulpvraag van eiser. Een verslag van het keukentafelgesprek is, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd, niet opgemaakt. Daardoor is ook niet na te gaan welke vragen aan moeder zijn gesteld en welke antwoorden zij heeft gegeven. Voorts valt uit het bestreden besluit niet af te leiden dat verweerder de in de e-mail van 6 november 2015 door de moeder gegeven reactie op het ondersteuningsplan heeft meegewogen. Het niet meewegen van die reactie acht de rechtbank niet zorgvuldig. De beroepsgrond van eiser slaagt.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het ondersteuningsplan wel voldoende (concreet) inzichtelijk heeft gemaakt welke stoornissen en samenhangende problemen eiser heeft. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het ondersteuningsplan staat dat eiser is gediagnosticeerd met PDD-NOS, hij daarnaast een slaapstoornis heeft en dat zijn beperking voornamelijk bestaat uit het niet kunnen aangaan van sociale contacten en problemen in de communicatie met anderen. Dit betekent dat verweerder, anders dan eiser heeft betoogd, op deugdelijke en zorgvuldige wijze heeft bepaald of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen en stoornissen, en zo ja, welke problemen en stoornissen dit zijn voor eiser. Eiser heeft in beroep geen medisch objectieve gegevens ingebracht op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld. De rechtbank volgt eiser gelet hierop niet in zijn beroepsgrond dat verweerder de stoornissen en problemen van eiser niet zorgvuldig heeft vastgesteld.
6.6.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit het ondersteuningsplan niet blijkt welke hulp naar welke omvang eiser nodig heeft. In het ondersteuningsplan staat slechts dat eiser, gelet op zijn beperkingen, ondersteuning nodig heeft bij zijn sociale vaardigheden en het vergroten van zijn zelfredzaamheid. Dit is echter onvoldoende om de aard, maar ook de omvang, van de hulp vast te kunnen stellen. Het is immers aan verweerder om niet alleen de aard, maar ook de omvang van de hulp vast te stellen die nodig is om eiser in staat te stellen om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaamheid te zijn en maatschappelijk te participeren. Dit is door verweerder met het ondersteuningsplan niet inzichtelijk gemaakt. Daarbij komt ook betekenis toe aan het in beroep ingebrachte Zorgmomentenoverzicht, dat door verweerder – zoals ter zitting is verklaard – wordt onderschreven. De beroepsgrond dat het ondersteuningsplan niet concreet inzichtelijk maakt welke hulp voor eiser bij de gestelde hulpvraag naar aard en omvang nodig is, slaagt.
6.7.
Voor zover eiser aanvoert dat verweerder geen zorgvuldig onderzoek naar de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van het gezin heeft verricht, overweegt de rechtbank als volgt. Eerst wanneer de noodzakelijke hulp inzichtelijk in kaart is gebracht kan worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Uit hetgeen in 6.4 is overwogen, volgt al dat de beroepsgrond van eiser slaagt. Hier voegt de rechtbank nog aan toe dat in het ondersteuningsplan staat dat moeder studeert voor Social Worker en aangeeft dat zij in staat is deze begeleiding aan Siemon te bieden. Hiermee is niet, althans onvoldoende, inzichtelijk gemaakt of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van moeder toereikend zijn om op adequate wijze in de hulpbehoefte van eiser te kunnen voorzien. Het enkele standpunt van verweerder dat moeder in het verleden altijd met een pgb de zorg aan eiser heeft geboden, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend.
6.8.
Voor zover eiser aanvoert dat niet duidelijk is waar verweerder zijn standpunt op baseert dat moeder niet overbelast is, overweegt de rechtbank dat ook hiervoor geldt dat moeder op dit aspect onvoldoende is uitgevraagd. De moeder van eiser heeft in haar e-mail van 6 november 2015 in reactie op het ondersteuningsplan uiteengezet dat het feit dat zij niet overbelast is en tijd heeft voor de zorg niet zomaar is ontstaan en dat zij mede dankzij de inzet van het pgb de afgelopen jaren de zorg heeft kunnen bieden aan haar zoon. Niet gebleken is dat verweerder met die reactie in het bestreden besluit rekening heeft gehouden. Het bestreden besluit maakt niet inzichtelijk op welke wijze rekening is gehouden met de draaglast en draagkracht van de ouders en de behoefte van ouders om in een inkomen te voorzien.
6.9.
De rechtbank overweegt dat aan het besluit dat hier aan de orde is een nadere motivering ten grondslag dient te liggen, waaruit onder meer blijkt wat de jeugdhulpvraag is en wat de aard en omvang is van de hulp. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit in dit verband onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft verzuimd de jeugdhulpvraag en de aard en omvang van de noodzakelijke hulp zorgvuldig vast te stellen. Verweerder dient in het kader van een nader onderzoek door middel van een gesprek met de moeder van eiser alsnog in kaart te brengen wat precies de zorgbehoefte van eiser is, welke zorg nodig is om in die behoefte te voorzien, in hoeverre moeder in staat is op eigen kracht de zorg aan eiser te bieden en hoe de situatie van de ouders is qua fysieke, psychische en financiële draagkracht. Daarbij dient verweerder rekening te houden met wat moeder in haar e-mail van 9 november 2015 heeft uiteengezet en met het in beroep ingebrachte Zorgmomentenoverzicht. Verweerder dient daarbij ook de zorgbehoefte van de ouders van eiser in het nog te verrichten onderzoek te betrekken, mede gelet op wat daarover in de (aanvullende) gronden van beroep is uiteengezet.
6.10.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb omdat verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Vervolgens dient te worden bezien welk vervolg aan de uitkomst moet worden gegeven. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden, mede gelet op de mogelijke duur van het nog te verrichten onderzoek door verweerder.
6.11.
Het voorgaande betekent dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt verweerder hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en een 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.252,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. K. Wentholt en mr. D.W.J. Vinkes, leden tevens kinderrechters, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.