ECLI:NL:RBNNE:2018:4724

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2950
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtmatigheid van de intrekking van een ligplaatsvergunning in het kader van de Woonschepenverordening en het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Woon-Zorg Ontwikkeling Gerkesklooster Stroobos B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen. De zaak betreft de intrekking van een ligplaatsvergunning voor twee woonarken, die eerder was verleend op 14 oktober 2016. De intrekking vond plaats na bezwaar van een derde-partij, die stelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Woonschepenverordening en het bestemmingsplan verschillende motieven hebben en dat de verordening niet onverbindend is. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de vergunning onterecht was, omdat de Woonschepenverordening geen grond biedt voor intrekking op basis van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van de derde-partij ongegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/2950

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2018 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Woon-Zorg Ontwikkeling Gerkesklooster Stroobos B.V., te [plaats] ,eiseres
(gemachtigde mr. W. Sleijfer)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen, verweerder
(gemachtigden: B.J.H. Zuur en G. de Haan).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde-partij], te [plaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een vergunning verleend voor ligplaatsen voor twee woonarken aan de [adres] te [plaats] .
Derde-partij heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 13 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partij gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen.
Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft derde-partij op de voet van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Daarvan heeft hij gebruik gemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2018. Namens eiseres is [naam] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Derde-partij is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Derde-partij woont op het adres [adres 2] , te [plaats] . Het Hoendiep is een waterweg gelegen tegenover de woning van derde-partij.
1.3
Eiseres heeft een ligplaatsvergunning aangevraagd. Het formulier dat zij daarvoor heeft gebruik is gedateerd op 19 juni 2012 en is ingediend door [naam] , haar bestuurder. Op de daarbij gevoegde tekening is de ligplaats van twee arken ingetekend. De ligplaatsen bevinden zich tegenover de woning van derde-partij.
1.4
Bij het primaire besluit van 14 oktober 2016 heeft verweerder aan eiseres een vergunning verleend voor ligplaatsen voor twee woonarken aan de [adres] te [plaats].
1.5
Derde-partij heeft op 9 november 2016 bezwaar gemaakt. Hij heeft in bezwaar aangevoerd, kort weergegeven, dat verweerder ten onrechte de ligplaatsvergunning heeft verleend, omdat deze in strijd is met het bestemmingsplan.
1.6
Op 7 maart 2017 heeft de commissie voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) een hoorzitting gehouden. Op 20 juni 2017 heeft de commissie een advies uitgebracht. In dat advies heeft de commissie overwogen, omdat in het bestemmingsplan hetzelfde onderwerp (ligplaats woonboten) wordt geregeld en de plankaart behorende bij het bestemmingsplan van een hogere regeling is, dat de lagere regeling op dit onderdeel van rechtswege is vervallen. In dit verband heeft de commissie verwezen naar de conclusie van de A-G Langemeijer in de zaak die is beslist bij arrest van de Hoge Raad van 4 maart 1952 (ECLI:PHR:1952:AG1979)
.De aanwijzingenkaart is op dit onderdeel niet van toepassing. Het bezwaar is volgens de commissie om die reden gegrond. De commissie heeft verweerder geadviseerd in overeenstemming met het bestemmingsplan een nieuw besluit te nemen.
1.7
Bij het bestreden besluit van 13 juli 2017 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit herroepen. Verweerder heeft de verleende ligplaatsvergunning ingetrokken. De overwegingen uit het advies van de commissie maken deel uit van het bestreden besluit.
1.8
Eiseres is het daar niet mee eens en heeft tegen dat besluit beroep ingediend. Dat beroep ligt ter beoordeling van de rechtbank voor.
2.1
Eiseres voert aan dat verweerder de ligplaatsvergunning ten onrechte heeft ingetrokken, om de reden dat de ligplaatsvergunning strijdig is met het geldende bestemmingsplan. Eiseres volgt verweerder niet in het standpunt dat het bestemmingsplan prevaleert boven de Woonschepenverordening. Naar de mening van eiseres berusten de Woonschepenverordening en het vigerende bestemmingsplan op een besluit van de gemeenteraad van Achtkarspelen en zijn zij op grond daarvan van “gelijke hoogte”. De Woonschepenverordening kent juist specifieke regelgeving die als zodanig heeft te prevaleren boven de algemene regeling van het bestemmingsplan. Dit volgt met zoveel woorden uit de Woonschepenverordening, waarin in artikel 5.2 een bevoegdheid van de burgemeester en wethouders is opgenomen om de ligplaatsenkaart te wijzigen in overeenstemming met een nadien vastgestelde planologische regeling. Met andere woorden, ook na een nieuw planologisch regiem kan de ligplaatsenkaart haar (bindende) werking behouden. Voor zover eiseres bekend heeft geen wijziging van de ligplaatsenkaart plaatsgevonden na het vaststellen van genoemd bestemmingsplan. Hierbij geldt tevens dat de Woonschepenverordening (mede) gericht is op de planologische inrichting van wateren, waarbij zij een gelijk doel dient als het bestemmingsplan, aldus eiseres.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ligplaatsvergunning terecht is ingetrokken.
2.3
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of (de bij) de Woonschepenverordening (behorende ligplaatskaart) onverbindend is omdat het in strijd is met het bestemmingsplan. Partijen verschillen niet van mening dat de Woonschepenverordening en de daarop gebaseerde ligplaatskaart conflicteert met het bestemmingsplan. De vraag ligt voor of (de bij) de Woonschepenverordening (behorende ligplaatskaart) om die reden onverbindend is.
2.4
De rechtbank wijst in dit verband eerst op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) zoals de uitspraken van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2879) en 30 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4019). In de eerstgenoemde uitspraak is in rechtsoverweging 2.3 overwogen dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op activiteiten ziet die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving. De activiteit bouwen wordt (…) onder meer gereguleerd door het bestemmingsplan, waarbij gelet op (…) de Wet ruimtelijke ordening regels over het grondgebruik kunnen worden gesteld vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening. (…) Aan de Havenbeheersverordening (de verordening) en voormelde hogere regelgeving liggen derhalve verschillende motieven ten grondslag.
2.5
Voorts heeft de AbRS in voornoemde uitspraak van 2 november 2016 overwogen dat de verordening is vastgesteld ter bevordering van een goed havenbeheer en regels bevat met betrekking tot de orde, veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven. Aan de verordening en voormelde hogere regelgeving liggen derhalve verschillende motieven ten grondslag, zodat de verordening geen regeling bevat ten aanzien van een onderwerp waarin door hogere regelgeving is voorzien.
2.6
Gelet op voornoemde jurisprudentie spitst het geschil zich toe op de vraag of aan de in geding zijnde Woonschepenverordening en het geldende bestemmingsplan verschillende motieven ten grondslag liggen.
2.7
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe, hoewel zowel de in het geding zijnde Woonschepenverordening als het bestemminsplan de ligplaatsen voor woonschepen regelen, dat de motieven van de Woonschepenverordening en die van het bestemmingsplan verschillend zijn.
2.8
Voor wat betreft de motieven van de Woonschepenverordening wijst de rechtbank op artikel 5.3, aanhef en onder a, van de Woonschepenverordening. Daarin is bepaald dat het college aan het met een woonschip innemen van een aangewezen ligplaats nadere regels kan stellen in het belang van de openbare orde, de volksgezondheid, de veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente. In artikel 5.3, aanhef en onder b, van de Woonschepenverordening is bepaald dat het college beperkingen kan stellen naar soort en aantal woonschepen.
2.9
In de toelichting op artikel 5 van de Woonschepenverordening is op pagina 8 aangegeven dat het bij het aanwijzen van ligplaatsen gaat om een afweging van diverse belangen, zoals planologische en nautische. Daarnaast is andere regelgeving, zoals een provinciale vaarwegenverordening, de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en dergelijke relevant bij het al dan niet aanwijzen van ligplaatsen. In artikel 5, derde lid, van de Woonschepenverordening is voorts voorzien in de mogelijkheid voor het college om bij het innemen van een ligplaats nadere regels te stellen met het oog op de in dat lid genoemde belangen. Tevens voorziet het derde lid in de bevoegdheid om beperkingen te stellen aan het aantal en de soort woonschepen, aldus de toelichting.
2.1
Verder is ten aanzien van het uiterlijk van het woonschip in de toelichting op de Woonschepenverordening op pagina 9 aangegeven dat een vergelijking kan worden gemaakt met de welstandseisen die voor bouwwerken kunnen gelden. Om duidelijk te maken dat het hier niet het welstandstoezicht uit de Woningwet betreft, is in de Woonschepenverordening gekozen voor de met het bepaalde in de Gemeentewet verband houdende ‘het aanzien van de gemeente’. Het college komt op dit punt beoordelingsvrijheid toe. Als handvat hiertoe heeft het college een beeldkwaliteitskader woonschepen opgesteld welke als handvat dient voor een dergelijke beoordeling. In het beeldkwaliteitskader woonschepen zijn criteria opgenomen die bij de beoordeling worden betrokken. Daarbij is onder meer onderscheid gemaakt tussen woonarken en woonschepen.
2.11
Voor wat betreft de motieven van het bestemmingsplan wijst de rechtbank op de toelichting op het bestemmingsplan. Op pagina 25 is aangegeven dat de gemeente zich oriënteert op een geschikte locatie voor woonboten binnen haar gemeentegrenzen. Eén van de locaties die in de afweging wordt betrokken, is een locatie aan de oostelijke dorpsrand van Gerkesklooster - Stroobos. Hiervoor zijn in de loop van 2012 de nodige stappen gezet. Op pagina 75 van de toelichting is aangegeven dat de realisatie van ligplaatsen voor woonschepen een deel van de kade in beslag neemt, die voorheen als passantenhaven gebruikt werd. Een groot deel van de kade blijft beschikbaar voor de recreatievaart. Gebleken is dat er voldoende ruimte beschikbaar is. Daarnaast is het Hoendiep ter plekke breed genoeg voor het zogenaamd dubbel liggen van schepen indien dit noodzakelijk mocht blijken. Eveneens beschikt het dorp aan de westzijde over aanlegvoorzieningen voor de recreatievaart. De exploitant van de camping heeft aangegeven deze voort te willen zetten.
2.12
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de Woonschepenverordening andere motieven ten grondslag liggen dan aan het bestemmingsplan. Zo is (enkel) de locatiebepaling het motief van het bestemmingsplan. In de toelichting op de Woonschepenverordening worden naast de planologische, ook de nautische motieven genoemd. Voorts wordt er in de toelichting van de Woonschepenverordening gewezen op het beeldkwaliteitskader, waarmee niet het welstandtoezicht uit de Woningwet wordt bedoeld, en wordt het regelen van aantallen en soorten woonschepen relevant geacht. De rechtbank concludeert, mede gelet op voornoemde jurisprudentie van de AbRS, dat het bestemmingsplan regels heeft met het oog op de ruimtelijke ordening (locatie) en dat de Woonschepenverordening mede ziet op andere doelen.
2.13
Omdat aan de Woonschepenverordening en het bestemmingsplan verschillende motieven ten grondslag liggen, bevat de Woonschepenverordening geen regeling ten aanzien van een onderwerp waarin door een hogere regeling is voorzien. Daarom is (de bij) de verordening (behorende ligplaatskaart) niet onverbindend.
3.1
Nu (de bij) de verordening (behorende ligplaatskaart) niet onverbindend is, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de omstandigheid dat de verleende ligplaatsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan reden kan zijn om de ligplaatsvergunning in te trekken. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Daartoe overweegt de rechtbank dat in artikel 7 noch in artikel 12 van de Woonschepenverordening strijd met het bestemmingsplan als grond wordt genoemd om een ligplaatsvergunning te weigeren dan wel in te trekken. De ligplaatsvergunning is dan ook ten onrechte ingetrokken.
4.1
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het door derde-partij ingediende bezwaar ongegrond wordt verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat zich naast voornoemde strijdigheid met het bestemmingsplan geen (andere) intrekkingsgronden voordoen.
4.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
4.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002 ,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van derde-partij ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1002.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzitter, en mr. J.W. Keuning en mr. K.J. de Graaf, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.