ECLI:NL:RBNNE:2018:4520

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
18/2892
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende WAO- en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had op 28 januari 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), over zijn recht op een WAO- dan wel een WIA-uitkering. Dit beroep was geregistreerd onder AWB 18/373. Op 28 september 2018 verklaarde verweerder het bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond, waarin werd gesteld dat verzoeker de wachttijd van 104 weken niet had doorlopen. Verzoeker heeft vervolgens op 2 oktober 2018 beroep ingesteld tegen dit besluit, geregistreerd onder AWB 18/2900, en op 26 september 2018 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2018 is verzoeker verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde M. Hogeveen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voldoet aan de vereisten van formele en materiële connexiteit, wat betekent dat het verzoek niet ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeken van verzoeker om een re-integratieverslag en een besluit over een loonsanctie niet betrekking hebben op de inhoud van de bestreden besluiten in de connexe beroepen. Bovendien is er geen sprake van een acuut spoedeisend belang, aangezien verzoeker op non-actief is gesteld maar zijn salaris nog steeds wordt doorbetaald.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/2892
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 oktober 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Hogeveen).

Procesverloop

Op 28 januari 2018 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder over verzoekers recht op een WAO- dan wel een WIA-uitkering. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 18/373.
Bij besluit van 28 september 2018 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van
26 februari 2018 ongegrond verklaard. In het besluit van 26 februari 2018 heeft verweerder gesteld dat er geen aanleiding bestaat om het besluit van 21 december 2016 te wijzigen omdat eiser de wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen. Verzoeker heeft op 2 oktober 2018 beroep ingesteld tegen het besluit van 28 september 2018. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 18/2900.
Op 26 september 2018 heeft verzoeker een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2018. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde M. Hogeveen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, voor zover hier van belang, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Uit de functie van artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. Niet alleen is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld (formele connexiteit), ook moet wat verzoeker met zijn verzoek wil bereiken betrekking hebben op de inhoud van dat besluit (materiële connexiteit).
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in het kader van deze voorlopige voorziening procedure het verzoek heeft gedaan verweerder te verplichten een re-integratieverslag te verstrekken. Tevens heeft verzoeker het verzoek gedaan verweerder op te dragen binnen een nader te bepalen termijn een besluit te nemen met betrekking tot een op te leggen loonsanctie nu de re-integratie-inspanningen van de werkgever volgens verzoeker niet voldoende zijn. Ter zitting is vast komen te staan dat verzoeker deze verzoeken heeft gedaan in het kader van de beroepen geregistreerd onder AWB 18/373 en AWB 18/2900.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verzoeker ingediende voorlopige voorziening niet ziet op de inhoud van de besluiten die voorliggen in het kader van de connexe beroepen AWB 18/373 en AWB 18/2900. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening geen betrekking heeft op de bestreden besluiten. Uit het voorgaande volgt daarom dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden
verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Overigens en ten overvloede is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aard van een verzoek om een voorlopige voorziening een acute, dus actuele, spoedeisendheid (vgl. Centrale Raad van Beroep van 17 maart 2015 met nr. ECLI:NL:CRVB:2015:856, rechtspraak.nl) veronderstelt. De beantwoording van de vraag of, gelet op de betrokken belangen, sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in het onderhavige geval toe op de vraag of vanuit financieel oogpunt sprake is van een spoedeisend belang (vgl. CRvB 30 januari 2015 met nr. ECLI:NL:CRVB:2015:250).
7. Ter zitting is door verzoeker aangegeven dat hij op non-actief is gesteld, maar zijn salaris over het jaar 2018 nog aan hem wordt doorbetaald. Er is derhalve geen sprake van een acuut spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Bovendien heeft verzoeker onvoldoende onderbouwd dat hij in verband met de civiele procedure jegens zijn werkgever bij de rechtbank Amsterdam, die op 25 oktober 2018 zal dienen, een re-integratieverslag nodig heeft.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.