ECLI:NL:RBNNE:2018:4097

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
C/19/124141 / KG ZA 18-149
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voorschot schadevergoeding aardbevingsschade door NAM

In deze zaak vorderde eiser, eigenaar van een melkveebedrijf, een voorschot op schadevergoeding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in verband met schade die hij stelt te hebben geleden door aardbevingen veroorzaakt door gaswinning. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland heeft op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan in kort geding. Eiser stelde dat zijn boerderij en opstallen, waaronder een jongveestal en een ligboxenstal, schade hadden opgelopen door aardbevingen die het gevolg zijn van gaswinning door NAM. De voorzieningenrechter oordeelde dat niet aannemelijk was gemaakt dat de schade daadwerkelijk door aardbevingen was veroorzaakt. Eiser had eerder schade gemeld bij NAM, maar de rapporten van verschillende deskundigen wezen op andere oorzaken voor de schade, zoals stormschade en ouderdom van de constructies. De voorzieningenrechter concludeerde dat de schade niet in causaal verband stond met de gaswinning en wees de vordering van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van NAM.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/124141 / KG ZA 18-149
Vonnis in kort geding van 15 oktober 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.W. Huitema te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en NAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 september 2018 met 27 producties,
  • de conclusie van antwoord van NAM met acht producties, ingekomen ter griffie op
28 september 2018,
  • de mondelinge behandeling van 1 oktober 2018,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van NAM,
  • de overige in het geding gebrachte bescheiden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een boerderij met meerdere opstallen, waaronder een ligboxenstal, een jongveestal (uit 2005) en een mestsilo, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Op voormeld adres wordt een melkveebedrijf uitgeoefend door [eiser] .
2.2.
NAM is producent van aardgas. Sinds 1963 produceert NAM onder meer gas uit het ‘Groningenveld’ dat zich bevindt onder de gemeenten Appingedam, Bedum, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Loppersum, Menterwolde, Slochteren, Oldambt, Pekela, Ten Boer, Veendam en - gedeeltelijk - Bellingwedde en Haren. De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt bodemdaling en aardbevingen in een omvangrijk gebied.
2.3.
NAM is op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek (BW) risicoaansprakelijk voor schade die het gevolg is van door gaswinning geïnduceerde aardbevingen.
2.4.
De onroerende zaak van [eiser] heeft beschadigingen opgelopen. [eiser] gaat er van uit dat dit een (in-)direct gevolg is van de gaswinning door NAM en heeft medio 2013 een eerste schademelding gedaan bij NAM. De gemelde schade betreft scheurvorming in en aan de woning en de inmiddels gesloopte jongveestal annex werktuigenopslag uit 1968. Conform het door NAM gehanteerde, destijds vigerende schadeprotocol heeft er - in opdracht en op kosten van NAM - onderzoek plaatsgevonden door Vloedgraven Expertise (hierna: Vloedgraven). In haar rapport van 15 oktober 2013 komt Vloedgraven tot het oordeel dat er, verkort weergegeven, sprake is van zogenoemde A- en B-schades. Een dergelijke classificering is gebaseerd op het door NAM gehanteerde schadeprotocol, waarbij A-schade ziet op schade die een rechtstreeks gevolg is van aardbeving(-en), B-schade betrekking heeft op schade die reeds aanwezig was voor, maar verergerd is ten gevolge van aardbeving(-en). (De niet door Vloedgraven genoemde) C-schade schade betreft schade die niet zelfstandig in verband kan worden gebracht met aardbeving(-en). Vloedgraven heeft de schade van [eiser] begroot op een bedrag van € 73.000,00 (inclusief btw), waar [eiser] zich mondeling akkoord mee heeft verklaard. In de begeleidende brief bij haar rapport geeft Vloedgraven aan dat de stalroosters van de nieuwe stal extreem veel schade hebben en dat met [eiser] is afgesproken om dit nauwkeurig te volgen tot volgend voorjaar en dit dan opnieuw bespreekbaar te maken bij NAM.
2.5.
Op 28 oktober 2013 vond er een zware storm plaats in Nederland. Deze storm heeft schade veroorzaakt op het bedrijf van [eiser] . Als gevolg van de storm is een deel van de jongveestal annex werktuigenopslag uit 1968 ingestort. Vervolgens is door een tweede storm op 5 december 2013 additionele schade ontstaan.
2.6.
NAM heeft, nadat zij bekend was geworden met de stormschade en mede vanwege de complexiteit van het dossier van [eiser] het Noordelijk Schade Taxatie Bureau (verder: NSTB) ingeschakeld, met het verzoek om aanvullend onderzoek te doen naar de schade aan de woning en de jongveestalling annex werktuigenopslag uit 1968. Voorts is Arcadis ingeschakeld om onderzoek te doen naar de zettingen van de mestsilo en de lekkage van de ligboxenstal (door Arcadis aangeduid als 'Koestal'). Het rapport van Arcadis, gedateerd 28 mei 2018, vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Beoordeling constructie Koestal
Het is ons onbekend of en hoe er een grondverbetering is toegepast De gekozen funderingswijze is in
elk geval gevoelig voor ongelijkmatige afdracht van gewichten in combinatie met een weinig
draagkrachtige ondergrond.
De wapening in de wanden voldoet niet aan de voorschriften en is onvoldoende om krimpscheuren
tegen te gaan. Het is ons niet duidelijk of er voldoende dilataties toegepast zijn.
Op basis van de waarnemingen en de beschikbare informatie is hoogst aannemelijk dat de scheuren in
de wanden hoofdzakelijk veroorzaakt zijn door krimp van het beton. Hierop kan de gekozen
funderingswijze ook van duidelijke invloed geweest zijn.
(…)
Beoordeling samenhang draagconstructie Silo
Gezien de sondering lijkt het onvermijdelijk dat de silo zettingsgedrag gaat vertonen. Het is daarbij
mogelijk dat de zettingen ongelijkmatig zijn. Trillingen t.g.v. een aardbeving kunnen van marginale
invloed zijn op de zettingen. De hoofdoorzaak blijft echter de geringe draagkracht van de ondergrond.”.
Arcadis classificeert de scheuren in de wanden van de koestal en de scheefstand van de silo als C-schade.
2.7.
Het rapport van NSTB, gedateerd 2 juni 2014, vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Causaliteit:
Een deel van de door schademelder getoonde schade bevindt zich op een locatie waar doorgaans schade ten gevolge van trilling ontstaat. Gelet op het feit dat deze schade van recente aard is en rekening houdend met de afstand tot het epicentrum, acht ik het oorzakelijke verband aangetoond. Schade die mijn inziens niet ten gevolge van de trilling is, heb ik ten aanzien van de schadevaststelling buiten beschouwing gelaten. In dit taxatierapport heb ik deze wel gerapporteerd en vastgelegd in de categorie C. Onder het kopje schadevaststelling wordt verder ingegaan op de mogelijke oorzaken van deze schades.
(…)
Schadevaststelling:
Beide schuren zijn verloren gegaan, of dienen als verloren beschouwd te worden. De oorzaak voor het
verloren gaan van beide schuren is het bezwijken van de gelamineerde spanten. Het bezwijken van deze
spanten is veroorzaakt door ouderdom in combinatie met vocht. De spanten zijn aan de spantvoet verrot,
waardoor meerdere spanten vanuit de spantvoet zijn gespleten. Waarschijnlijk is ook de relatief vroege
toepassing van deze verlijmingstechnologie mede debet aan de matige basiskwaliteit van de spanten.
De verloren gegane schuur (Schuur 3) is uiteindelijk tijdens een storm bezweken. In het kader van het
veiligstellen van de bestaande situatie is constructief advies ingewonnen waaruit is gebleken dat herstel van de
schuur niet zinvol is. Door middel van stutwerk en andere maatregelen kan het instortingsgevaar van de gehele
constructie worden teruggebracht, waarbij echter het gevaar van gedeeltelijke instorting nagenoeg niet weg valt
te nemen anders dan door sloop.
Voordat de ene schuur (3) bezweek en er voor wat betreft de andere schuur (2) werd vastgesteld dat deze als
verloren beschouwd dient te worden, is aan de schuren beving-gerelateerde schade geconstateerd. Zoals
hierboven al aangegeven, is het verloren gaan van de beide schuren niet gerelateerd aan deze geconstateerde
schade. Nu beide schuren door andere oorzaken verloren zijn gegaan of als zodanig beschouwd dienen te
worden, is er ook geen sprake meer van nut of noodzaak van herstel van deze schade en ligt het dus niet in de rede om de herstelkosten ten aanzien van deze schade als geleden schade vast te stellen. Daarnaast hebben de schuren door het verloren gaan ervan wegens andere oorzaken geen economische waarde meer. De materiële
schadevaststelling ten aanzien van een object kan redelijkerwijs niet meer bedragen dat de economische waarde
het onderhavige object, waardoor ook vanuit deze invalshoek in redelijkheid geen schade kan worden
vastgesteld.
Ik stel de geleden materiële schade aan de in dit rapport besproken schuren (schuur 2 en 3
op bovenstaand overzicht van de verschillende opstallen) ten gevolge van geïnduceerde aardbevingen ten
gevolge van gaswinning vast als nihil (€0,-).”.
Volgens NSTB is de situatie ter plaatse zodanig gevaarlijk dat op zeer korte termijn beheersmaatregelen dienen te worden genomen. NTSB heeft de kosten hiervan begroot op
€ 9.908,80 en geeft aan dat NAM bereid is deze voor haar rekening te nemen.
2.8.
[eiser] heeft zich niet akkoord verklaard met dit rapport van NTSB en onder meer een contra-expertise laten uitvoeren door Vergnes.
2.9.
De verzekeraar van [eiser] , Achmea, heeft onderzoek gedaan naar de schade als gevolg van de stormen op 28 oktober 2013 en 5 december 2013. Het schaderapport van Achmea van 23 juni 2014 vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Op 29 oktober 2013 ben ik daags na de stom op het schadeadres geweest. Ter plaatse bleek dat meerdere spantbenen aan de zuidzijde van de ligboxenstal gescheurd waren. In feite waren de gelamineerde lagen hout van elkaar gekomen.
(…)
Doordat de spanten gescheurd waren was de nok plaatselijk naar beneden gedrukt. Toen we in de stal stonden hoorden we de spanten kraken. In overleg met slopersbedrijf [S] is meteen opdracht gegeven om de nok te onderstempelen om verdere schade te beperken. Op dat moment waren alleen de spantbenen kapot, de platen waren nog intact.
Een dag later belde de verzekerde al met de mededeling dat de stal in zijn geheel in elkaar gezakt was.
Er was geen tijd geweest om de noodmaatregelen tussentijds te regelen. De gehele opbouw van de ligboxenstal is naar beneden gestort. Op dat moment lag er één zieke koe in de stal, deze is door de dierenarts afgemaakt, aangezien het onmogelijk was om de koe uit de puinresten te verwijderen.
Vanwege het aanwezige asbest heb ik goedkeuring gegeven aan het asbestsaneerbedrijf om met enige spoed het asbest en de restanten te verwijderen.
Door het asbestsaneerbedrijf en sloopbedrijf [S] is vervolgens de opbouw van de ligboxenstal verwijderd. Omdat de ligboxenstal haaks tegen de werktuigenloods is aangebouwd liep men hier tegen problemen aan met de sloop op/bij de scheiding van de twee schuren. De kap van de ligboxenstal liep door in de kap van de werktuigenberging. Besloten is om deze kap opbouw eerst te laten zitten en de ontstane opening dicht te zetten met houten palen. Al deze werkzaamheden zijn uitgevoerd voor 5 december 2013.
Op 5 december 2013 is er opnieuw een hevige storm geweest in dit gebied. Opnieuw is er schade ontstaan op dit adres. Nu is er schade aan de werktuigenloods ontstaan. Ook hier was al schade aan de spanten ontstaan ten gevolge ven de bevingen. Een deel van de achtermuur is naar buiten gedrukt en ook hier zijn de spanten naar buiten gedrukt, dit echter in veel mindere mate dan bij de ligboxenstal. Toch heeft de storm van 5 december 2013 meer schade veroorzaakt aan deze werktuigenloods. Deels is dit te verklaren doordat de stevigheid van de loods sterk is verminderd door het verwijderen van de haaks op de loods gebouwde ligboxenstal. Verzekerde heeft geen tijd gehad om te herbouwen, zelfs niet om eventuele voorzorgs-maatregelen te treffen. De beide stormen kwamen in dit geval te snel na elkaar.
Door de storm van 5 december 2013 is er ernstige schade ontstaan aan twee van de in totaal 5 houten gelamineerde spanten van de werktuigenbouwloods. Dit betekend wel dat 4 spantvakken met gordingen en asbesthoudende platen verwijderd en vervangen moeten worden om weer één geheel te kunnen krijgen.
Verzekerde was van mening dat de loods dusdanige klappen had opgelopen dat deze feitelijk ook totaal verlies zou zijn.
Ik was deze mening niet toegedaan en heb feitelijk maar 50% schade aangehouden voor de werktuigenloods. Uiteraard was het resterende deel niet meer zo best, deels ten gevolge van bevingsschaden. Hierdoor was er veel scheuren in het metselwerk ontstaan. en ook zou de loods nog wel klappen krijgen bij eventueel meerdere stormen, aangezien het verband voorlopig niet meer aanwezig zou zijn.
Toch heb ik mijn standpunt gehandhaafd dat ik van mening was dat 50% schade van de werktuigenloods een verder gevolg was van de twee eindejaars stormen. De meerdere schade moet verzekeraar maar indienen bij de NAM als gevolg van de bevingschaden.
(…)
De uiteindelijke schade van beide stormdagen 28 oktober 2013 en 5 december 2013 heb ik vastgesteld op € 465.957,75 exclusief btw.
(…)
Noot 3: In verband met de bevingschade en de causaliteit tussen storm en bevingschade heb ik de situatie laten beoordelen door een constructeur. Uiteindelijk is vast komen te staan dat beide oorzaken naast elkaar kunnen bestaan. Een causaliteit tussen beide schade is niet aan te geven.”.
Tot uitkering is het - nog - niet gekomen, omdat er volgens de voorwaarden van de verzekering pas wordt uitgekeerd als de herbouwplannen en facturen gereed zijn.
2.10.
De mestkelder onder de ligboxenstal is onderzocht in het kader van een door NAM geïnitieerd onderzoeksproject naar de gevolgen van de gaswinning op dergelijke objecten. Grontmij heeft dit onderzoek verricht, in samenwerking met derden en op 5 december 2014 gerapporteerd. Dat rapport vermeldt het volgende, voor zover van belang:

2.2.1. Inspectie kelderdek en bovenbouw
Gezamenlijk met de schade melder is een inspectieronde rondom het te onderzoeken object
uitgevoerd. De schade melder en de inspecteur hebben hierbij gezamenlijk de locaties bekeken waar zichtbare schade aan de bovenbouw is opgetreden. Uit de inspectie blijkt dat:
• De wanden van de stal schade vertonen.
• Het erf rondom de stal schade vertoont.
• De onderheide funderingsplaat waarop voorheen een voersilo is geplaatst zettingsverschillen vertonen.
• De bovenbouw van de stal uit prefab betonpanelen bestaat. Deze vertonen geen zichtbare
scheurvorming, maar wel onderlinge scheefstand in het vlak van de gevel.
• De zichtbare scheuren in de kelderwand zijn tot een praktisch uitvoerbaar niveau met hand
kracht vrij gegraven. Hierbij is geconstateerd dat deze scheuren ten minste doorlopen tot het
ontgravingsniveau.
• Een aantal van bovengenoemde scheuren is behandeld met een scheuroverbruggende coating. Dit is tijdens, of vlak na de bouwfase, uitgevoerd.
• De wanden van de kelder onder de melkput grenzen aan de mestgangen. Deze wanden
vertonen een groot aantal verticale scheuren. Duidelijk is te zien dat deze in het verleden
gelekt hebben. Ook de horizontale stortnaad van deze wanden met de onderzijde van de
dekvloer van de melkput lekt.
(…)
2.2.3
Samenstelling en volume drijfmest
De schade melder heeft een compleet overzicht van de uitgereden mest in de periode februari2014 tot en met augustus 2014 ter beschikking gesteld.
Daarnaast is bekend hoeveel koeien op stal stonden, wat hun melkgift en rantsoen was en welk beweidingssysteem is toegepast. De leverancier van de melkinstallatie heeft een overzicht gemaakt van de hoeveelheid gebruikt spoelwater.
(…)
Uit de analyse volgt dat er ca. 2.450 m3 (48%) meer is uitgereden dan er theoretisch geproduceerd zou zijn.
De analyses van de uitgereden mest geven gehaltes weer die circa 30 tot 50% lager zijn dan
het landelijk gemiddelde.
2.2.4
Inspectie mestkelder vanaf de binnenzijde
Op 10 september 2014 heeft Sireno BV. in opdracht van Grontmij en onder de benodigde veiligheidscondities de kelder van de stal van binnenuit geïnspecteerd. Het volledige inspectierapport is opgenomen in bijlage 2.
Aan de binnenzijde van zijn een aantal scheuren waargenomen. Deze scheuren komen over
een met de scheuren die ook aan de buitenzijde zijn aangetroffen. Een deel van de scheuren is behandeld met een soort bitumen. Deze behandeling is voor ingebruikname van de kelder uitgevoerd wat ook uit beschikbare fotos van de bouwfase blijkt. Alle aangetroffen scheuren waren op het moment van inspecteren droog.
(…)
3.1
Conclusies
• Eventuele schade aan de bovenbouw kan een goede indicatie zijn voor schade aan de kelder.
• Schade aan belendingen kan indicatief zijn voor de oorzaak van de schade aan de kelder.
• De hoogtemeting is een eenvoudig hulpmiddel om zettingen en zettingsverschillen vast te
stellen.
• De aanwezigheid van vee in een stal kan een belemmering vormen om een goede meting in een stal te verrichten.
• Indien er onvoldoende geotechnische gegevens beschikbaar zijn (sonderingen, boorprofielen en waterstanden) is veldwerk nodig om de oorzaak van de schade beter inzichtelijk te maken.
• Visuele inspectie van de binnenzijde van een mestkelder voegt in het algemeen weinig toe
ten opzichte van inspectie van de buitenzijde. Watervoerende scheuren aan de buitenzijde
van de kelderwanden zijn meestal relatief eenvoudig waar te nemen bijvoorbeeld door een
proefsleuf langs de kelder te graven.
• Om een visuele inspectie te kunnen uitvoeren moet de kelder zo veel mogelijk te zijn leeg
gepompt.
• De laagachtergebleven mest (die niet uit de mestkelder kan worden gepompt) belemmerd
het zicht op de kim en de keldervloer waardoor twee potentiële lekkagemogelijkheden niet te boordelen zijn.
• Infrarood onderzoek tijdens de inspectie van de binnenzijde van de kelderwanden levert
nauwelijks tot geen extra informatie op.
2.11.
Op 26 maart 2015 heeft Grontmij opdracht verstrekt aan Texplor Benelux (verder: Texplor) voor het uitvoeren van een zogenoemd lekdetectie onderzoek plaatsgevonden in de ligboxstal. Het rapport van 1 mei 2015 vermeldt het volgende, voor zover van belang:

4.1 Conclusies
(…)
Op locatie heeft een visuele inspectie, geo-elektrische metingen en een verticale meting
plaatsgevonden. Bij de visuele inspectie zijn resumerend verzakkingen langs de gevel, loskomend voeg/metselwerk, breuken van de verticale stortnaad en plaatselijk scheuren in de buitenwanden geconstateerd. Enkele van de voornoemde gebreken komen overeen met de locaties van de geconstateerde lekkages/verdachte plekken vanuit het geo-elektrisch onderzoek.
Op sommige plaatsen zijn wel visueel scheuren in de buitenwand geconstateerd, echter geen anomalieën. Dit houdt in dat ter plaatse de scheur niet door de wand doorloopt (er is geen verbinding tussen grondwater en het mest).
In totaal zijn door middel van geo-elektrische metingen 13 lekkages en 3 verdachte gebieden geconstateerd.
Onderscheid tussen kleine en grote/brede lekkages in relatie tot hoeveelheid instromend grondwater is niet te maken. Wel is het aannemelijk dat de grote/brede lekkages ontstaan vanuit een onthechting van de kimaansluiting/-naad of breuk/scheur in de keldervloer in combinatie met scheuren in de buitenwand.
Bij lekkage L10 en de visueel waarneembare scheur is tevens een verticale meting uitgevoerd. De resultaten van de verticale meting laten zien dat de energie bij de verticale meting vanuit de onderzijde wordt gemeten. Het is niet uit te sluiten dat een gebrek in de keldervloer aanwezig is.
Texplor heeft diverse aanbevelingen gedaan.
2.12.
Het door Vergnes opgestelde rapport van 13 augustus 2015 vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Op basis van de aangedragen gegevens constateren wij dat schuren 2 en 3 alsook de woning
na aardbeving belasting plotseling aanzienlijk waren aangetast (zie ook begroting BVS
[X] ). Tevens is ernstige scheefstand van de vloer van de bedrijfsgebouwen
gemeten en aangezien vloeren in het werk waterpas worden gestort, zullen de vloeren als
gevolg van een verstoring in de ondergrond ongelijk zijn gaan verzakken. Het ontstaan van
de plotselinge beschadigingen aan de panden duidt op eveneens (plotseling) ontstane
spanningen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het directe gevolg van de
gaswinning en de daaruit voortvloeiende verzakkingen. Ten tijde van onze opnames op
locatie namen wij ter plaatse van de woning waar dat hierin dermate ongelijkmatige
zakkingen waarneembaar zijn dat dit ook in onze optiek rechtstreeks naar de
gaswinningsinvloed kan worden herleid.
Het ontgaat ons volledig waarom de zeer ongebruikelijke scheefstand van de bedrijfsvloeren
niet in het schade- oorzaakonderzoek is betrokken. Immers, een en ander is niet alleen een
ongebruikelijk beeld, maar een dergelijke scheefstand/verschil in vloerniveau zal
onherroepelijk leiden tot enorme spanningen in de bovengelegen constructie. Dat een en
ander in 2012/2013 tot aanzienlijke scheurvorming en horizontale verplaatsing in het pand
heeft geleid, verwondert ons derhalve geenszins.
Voorts dient er, mede in het licht van het hierboven genoemde, ernstig rekening mee te
worden gehouden dat aardlagen als gevolg van de bevingen op de schadelocatie ten
opzichte van elkaar zijn verschoven met ongelijkmatige verzakkingen in de bovenbouw van de panden als gevolg. Aan ons zijn sonderingsgegevens verstrekt betrekking hebbend op de
schadelocatie aan de [adres] te [woonplaats] . Deze treft u alsbijlage 5aan bij dit
rapport. Namens claimant is aan [W] en Partners Raadgevend Ingenieurs uit Tolbert
om commentaar gevraagd. Dit commentaar treft u alsbijlage 6aan bij dit rapport. Hierin
wordt overduidelijk een relatie gelegd tussen vermoedelijke verweking van de ondergrond
als gevolg van trillingen die vervolgens gepaard gaan met ongelijke zakkingen.
Aangezien ook de NAM-taxateurs aardbeving schade/trillingen op locatie erkennen en uit
sonderingen de aanwezigheid van zeer slappe lagen in de ondergrond worden aangetoond,
is het niet alleen zeer aannemelijk, maar ligt het zelfs voor de hand dat juist deze combinatie
van factoren voor (zeer aanzienlijke) ongelijkmatige zettingen op de schadelocatie hebben
veroorzaakt. Wij vinden het derhalve volstrekt onbegrijpelijk dat er in het NAM-rapport
totaal niet wordt ingegaan op deze, zeer verontrustende, omstandigheid.
Niet alleen zien wij hierin de hoofdoorzaak van de als gevolg van de aardbevingen ontstane schades, maar een
en ander impliceert eveneens dat met vele (en hevigere) bevingen in het verschiet er op de
schadelocatie zeer waarschijnlijk een continu recidive-effect zal optreden. Met andere
woorden: schades zullen in toenemende mate blijven ontstaan waardoor herstel van de
bebouwing ongekend hoge kosten met zich mee zal brengen.
Overigens blijkt de locatie zich te bevinden in de directe nabijheid van een breuklijn in de
ondergrond (zie navolgende kaart). Het is zowel bij ons als ook bij claimant bekend dat er
langs deze breuklijn ernstige schadegevallen gesitueerd zijn. Hierdoor lijkt het plausibel dat
de invloed van een dergelijke situering een vergrote kans op schade met zich mee brengt.”.
2.13.
Archipunt heeft, net als Grontmij en Texplor, in opdracht van NAM onderzoek gedaan naar de ligboxenstal. Het rapport van Archipunt van 4 februari 2016 vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Oorzakelijk verband:
Een aantal scheuren in de betonwanden zijn voor ingebruikname van de stal gerepareerd met bitumen. De overige zichtbare scheuren hebben een geringe breedte en zijn niet watervoerend.
Schademelder heeft geen gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat er een trendbreuk in de instroom is ontstaan na het moment van een dominante beving op locatie.
De berekende grondversnelling op locatie is hooguit de inleiding geweest tot lichte scheurvorming.
Er is derhalve geen oorzakelijk verband vastgesteld tussen de door schademelder getoonde schade of de geclaimde aanvullende exploitatiekosten en de bevingen. De aangetroffen schades zijn mogelijk veroorzaakt door krimp en kruip in de betonconstructies, in combinatie met de belastingenverschillen op de kelderwand vanuit de spantconstructies. Ook tekenen stortnaden zich af door ongelijke zetting in de ondergrond.
(…)
Schadevaststelling:
In verband met het ontbreken van causaliteit tussen aangetroffen schade en aardbevingen heb ik geen schade vastgesteld.”.
2.14.
NSTB heeft op verzoek van NAM een nieuwe opname gedaan op 3 mei 2016, met daarbij de opdracht “
om de schade te actualiseren en na te gaan of de vastgestelde schades van 04-11-2013. hetzelfde zijn gebleven dan wel waren verslechterd”. Het rapport van NSTB van 9 maart 2017 vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Uit de opname die op 3 mei 2016 heeft plaatsgevonden is naar voren gekomen dat de schades inderdaad waren verslechterd. Dit heeft de eerste lijns expert ook aan de NAM aangegeven. De contra Vergnes stelt zich op het standpunt dat de verergerde schades te maken hebben met de aardbevingen. NSTB betwist dit en ziet geen causaliteit tussen de verergering van de schades en eventuele aardbevingen.
Het enige waar de contra en NSTB overeenstemming over hebben is de constatering dat de schades zijn verergerd; over de causaliteit echter is uitdrukkelijk geen overeenstemming.
NSTB is van mening dat de causaliteit ligt in de geconstateerde waterlekkage en het niet repareren van de eerder vastgestelde schades aan de bedoelde woning waarvoor reeds een uitkering heeft plaatsgevonden.
NSTB stelt zich op het standpunt dat er een nader onderzoek moet worden uitgevoerd teneinde de causaliteit vast te kunnen stellen, waarbij NSTB van mening is dat de toegenomen verergering van de schades aan de woning te wijten zijn als gevolg van zetting door een slappe ondergrond en de waterlekkage.
Al in een eerder stadium is vanuit de NAM het advies gegeven om een nader onderzoek uit te voeren. De schademelder en contraexpert hebben hier echter tot nu toe geen gevolg aan willen geven.
Conclusie:
Voor een juiste afwikkeling van dit dossier en het definitief vaststellen van de oorzaak van de verergering van de schades dient een nader onderzoek plaats te vinden.
De schademelder en contra expert hebben niet gereageerd op het voorstel van 01-03-2017 om als nog een nader onderzoek uit te voeren”.
2.15.
[eiser] heeft de geoloog [XX] , verbonden aan Holland Innovation Team (hierna: [XX] ), gevraagd om onderzoek te doen naar de mestkelder onder de ligboxenstal, de woning, de schuren, de silo en de omgeving. Het rapport van [XX] van mei 2017 vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Uit een fotorapportage van 2009 blijkt dat de bouwput, gegraven in de klei, zonder bemaling volstrekt droog is geweest gedurende de gehele bouwfase. Uit een sondering wordt de CPT waarde gegeven als zijnde plusminus 1MPa, De draagkracht was meer dan voldoende voor de zware bouwkranen. Gezien de slechte doorlatendheid van de klei wordt hiermee duidelijk dat de sterkte van de 5 meter dikke holocene klei in de uitgegraven bouwput voldoende was om het diepere grondwater van de pleistocene aquifer “tegen te houden”. Het maaiveid is rondom de buitenmuren opgehoogd met klei uit de bouwput en bevindt zich naar schatting nu op plusminus 50-70 cm boven NAP.
Uit eigen boringen blijkt dat zich inderdaad direct beneden de knipklei - een ‘laag van “blauwgrijze donkere” klei bevindt, plaatselijk afgewisseld met siltiger laagjes, soms een weinig organisch. Een enkele boring toonde opvallende roestvlekken (Gley) en af en toe schelpenbanken. De overal aangetroffen Holocene klei is vrijwel impermeabel.
In een boring in het land (boring 6) werd een droge kuil gegraven van bijna twee meter diep, deze kuil is langzaam (binnen 24 uur) volgelopen tot 65 cm onder maaiveld. Het water is geanalyseerd op chloride. Het chloride gehalte van het water bedroeg >1500 mg/liter. Bij enkele boringen langs de mestkelder werd een opvallend verschijnsel aangetroffen Naast de mestkelder- horizontaal op minder dan 1 meter afstand -werd op 1.35 meter onder maaiveld (-0.65 m NAP) een krachtige waterstraal geconstateerd. In een boring ernaast (in eerste instantie droog) werd op 1.45 meter diepte horizontaal geboord (1 meter) en werd een waterhoudende scheur aangeboord (in het water gronddeeltjes). Op enige afstand op de noordwest hoek van de stal werd geboord zonder uitstroming van water. Hier werd ongeveer 8 meter wel het zand van de formatie van Boxtel aangeboord. Het aangetroffen water is uit de diverse boringen geanalyseerd op chloride gehalte. Het chloride gehalte bedroeg met 1 uitzondering (tussen 700-800 mg/liter) meer dan 1000 mg per liter met een maximum van boven de 1900 mg/l’
Het is duidelijk dat instroom van zout water plaatsvindt vanuit de Pleistocene zandformatie gedreven door een waterdruk (waterspanning) die in deze zandformatie aanwezig is.
Opvallend is de vergelijking die De Louw (2013) maakt met door aardbeving gecreëerde zogenaamde “sandboils” (zwaktezones waardoor zout water- soms met enig sediment - naar het maaiveld vloeit). Bij experts (en oude Romeinen) was reeds bekend dat na aardbevingen waterdrukken (en water samenstellingen) sterk kunnen worden verhoogd (veranderd) en dat hoge waterniveaus gedurende lange(re) tijd gehandhaafd kunnen blijven2.
Uit verder onderzoek blijkt niet alleen dat de mest in de kelder sterk is verdund maar dat ook het chloride gehalte sterk is verhoogd.
Dat betekent dat daar waar nooit zout water heeft kunnen doordringen (in 2009), na de aardbevingen van 2012 en 2013 sterke zout water influx heeft kunnen plaatsvinden vanuit de Pleistocene aquifer. De enige plausibele verklaring voor de lekkage van de mestkelder aan de [adres] is als volgt. “Ten gevolge van de aardbevingen van 2012 en 2013 is het zoute grondwater opgeschud, zijn er scheuren/(boils/vents) ontstaan in de impermeabele bovenste 8 meter klei. Daardoor kan het zoute water door de scheuren omhoog komen tot op het niveau waarop geen drukgradiënt meer bestaat (tot de stijghoogte is bereikt). Dat niveau ligt ver boven de mestkelder bodem (ten minste op 1.65 m boven de mest-keldervloer) en daardoor is een sterke zoutwaterinflux ontstaan in de mestkelder. De “ïsochloriden” (lijnen met gelijk zoutgehalte) analoog aan soft boils van De Louw laten zien hoe het komt dat een hoog chloride gehalte kan worden gemeten op slechts 1.35 meter beneden maaiveld. Dat is in dit geval op minder dan 1 meter afstand van de muur van de mestkelder (met daar een hoogte) op ongeveer 50-60 cm plus NAP.
Het is niet verbazingwekkend dat hiermee de suggesties van eerder onderzoek dat er een lek in de waterleiding is of instroming van hemelwater in de mestkelder plaatsvindt is teniet gedaan. Enerzijds zijn bij dit onderzoek (Sweco) ondiepe peilbuizen geïnstalleerd die alleen het eerste (bovenste) grondwaterpeil kunnen meten, anderzijds zijn zelfs geen watermonsters genomen, die direct hadden kunnen bewijzen dat de gesuggereerde oorzaken niet wetenschappelijk onderbouwd waren.
Hoewel uit sonderingen blijkt dat de draagkracht van de holocene laag niet hoog is (1MPa) is uit vergelijkend onderzoek gebleken dat op andere locaties een zelfde soort mestkelders - vele tientallen jaren eerder gebouwd geen verzakkingen of lekken - toont. Verder wordt opgemerkt dat de mestkelder in tegenstelling tot de silo geen scheefzetting toont en dat wanneer er zetting na de bouw is opgetreden, dit toch op zijn minst gelijkmatig is gegaan, zonder (kans op) lekkage.
(…)
De silo
De silo is gebouwd na het graven van een diepe bouwput, die geheel droog bleef en geen bemaling behoefde. Er is een paar honderd kubieke meter zand ingebracht (600 m2), die is verdicht. In 2014 werd geconstateerd dat de silo - ondanks het draagkrachtige zand - is scheefgezakt. Bij het graven van een profiel kuil direct naast de silo blijkt dat het grondwaterpeil snel stijgt tot vlak onder maaiveld. Het opgebrachte zand (liever opvulzand) is bemonsterd en geanalyseerd. De eigenschappen tonen een grote verwekingsgevoeligheid en gezien de stijhoogte van het grondwater een oververzadiging (met betrekking tot water). Gezien de drempelwaarden (voor verweking) die gelden bij dergelijke bijzondere situaties (PGA 0,03-0,09g) kan verweking hier niet worden uitgesloten. Ook is het mogelijk dat omhoogkomend zout grondwater door scheuren in de kleilaag in
combinatie met verwekingsgevoelig opvulzand tot de schade (scheefzakking) heeft geleid.
(gedeeltelijke verweking?)
De conclusie van Arcadis dat “aardbevingen marginaal hebben kunnen bijdragen aan scheefzetting” zonder dat Arcadis melding maakt van het staan van de silo in oververzadigd verwekingsgevoelig zand moet naar onze mening worden herzien.
Omgeving
De aanwezigheid van knipklei zorgt in natte tijden voor wateroverlast omdat het regenwater niet kan doordringen tot door de opgezwollen knipklei laaf. In droge tijden ontstaan krimpscheuren met een wijdte van meet dan 5 centimeter.
Een opvallend verschijnsel deed zich voor tijdens de aardbevingen van Huizinge. Parallel aan de sloot naast de oprijlaan manifesteerde zich na deze aardbevingen scheuren, met de lage kant afhellend naar de sloot. Dit duidt mogelijk op lateral spreading — het afkalven of scheuren van walkanten doordat de oever vrij kan trillen over het wateroppervlak.
Conclusie
Na dit locatie specifieke onderzoek kunnen we concluderen dat er een direct causaal verband is tussen de opgetreden schade (inclusief lekkages) van de opstallen en de aardbevingen.
De grondwaterhuishouding is ontregeld door de aardbevingen, doordat scheuren in de slecht
doorlatende kleilaag zijn ontstaan waardoor zout grondwater tot vlak onder het maaiveld is
doorgedrongen en de kelder en de mestkelder is ingestroomd. Daar waar wateraders ontstaan en bestaand aders worden verbreed kan de draagkracht van de bodem sterk verminderen. De silo lijkt te zijn scheefgezakt in het ingebracht verwekingsgevoelige zand. Proeven zouden moeten kunnen aantonen bij welke versnelling dit zand verweekt. Knipklei kan funderingen onder druk zetten doodt de knipklei sterk opzwelt bij wateropname. Deze drukopbouw kan zelfs bij een lichte aardbeving ontladen worden, hetgeen tot grotere schade kan leiden dan op grond van de sterkte van de aardbeving zou mogen worden verwacht (Groundcontrol/HIT BV 2004 zie bijlage).
Onze aanbeveling voor soortgelijke locaties luidt dat er gedegen onderzoek moet worden gedaan naar het veranderen van de grondwaterhuishouding ten gevolge van de aardbevingen.
De aanwezigheid van knipklei kan de schade vergroten. Het verdient aanbeveling om het effect van knipklei in samenhang met veranderende (grond)waterhuishouding (inclusief mogelijke verweking van ingebracht zand) ook op andere vergelijkbare locaties te evalueren.
2.16.
[eiser] heeft Texplor - nogmaals - verzocht om onderzoek te doen naar de lekkage van de mestkelder. Het als productie 15 bij dagvaarding overgelegde rapport komt - goeddeels - overeen met de eerdere bevindingen van Texplor, zoals vastgelegd in haar rapport van 1 mei 2015.
2.17.
Op 13 maart 2018 ontving [eiser] van de Nationaal Coördinator Groningen (verder: NCG) mede namens NAM het volgende bemiddelingsvoorstel in hoofdlijnen voor de afhandeling van de door hem bij NCG gemelde schades:
  • Schadeherstel in natura van het woonhuis.
  • Schuur 1
o Vergoeding van de sloopkosten van de fundatie.
o Eem bijdrage van 50% aan de herbouwkosten.
 Schuur 2
o Vergoeding van de sloopkosten van de fundatie, garage.
o Vergoeding van de tijdelijke voorziening voor NUTS.
o Een bijdrage van 50% van de herbouwkosten.
  • Vergoeden kosten samenhangend met de verzakking van de silo's.
  • Vergoeden van de kosten voor reparatie van de mestkelders onder de nieuwe stal.
  • Vergoeding van alle onderzoekskosten.
Zijdens NCG wordt aangegeven dat de geclaimde bedrijfsschade per claim zal worden beoordeeld en overeengekomen.
2.19.
[eiser] heeft niet ingestemd met dit voorstel.
2.20.
[eiser] heeft DLV Advies uit Uden (hierna: DLV) onderzoek laten verrichten naar schade aan de stallen, verhardingen, de mest- en voeropslag. Het onderzoeksrapport van DLV vermeldt het volgende, voor zover van belang:

1. Conclusie
De mestkelders van de stallen op het bedrijf van dhr. [eiser] zijn lek, er komt grondwater in de kelders.
(…)
De kelders voldoen niet meer aan de uitgangspunten die bij het ontwerp en de aanleg zijn vastgesteld. Herstel van de constructie aan de nieuwe omstandigheden is bouwtechnisch vrijwel niet uitvoerbaar en duurder dan vervanging. De stallen en de mestsilo moeten vervangen worden.
De toegangsweg en de erfverharding zijn gescheurd en verzakt, deze moeten vervangen worden.
De voeropslag is uitgevoerd in prefab en kan herplaatst worden.
De totale investeringskosten bedragen € 3.625.900,-.
(…)
In de jongveestal zijn er op een aantal plaatsen scheuren in de bovenbouw geconstateerd, de kelder is in voorgaande onderzoeken niet geïnspecteerd.
(…)
Op 22-11-2017 is er mest uit de kelder gepompt, in 84 dagen is er 71 m3 meer mest in de kelder gekomen dat op basis van de normen verwacht mocht worden (afwijking 124%). Ook hier komt er grondwater in de kelder. De lekkage zal deels in de wanden en deels in de keldervloer zitten.
2.21.
[eiser] heeft voorts onderzoek laten verrichten door HBS Expertise B.V. (verder: HBS) en Accon AVM. In haar rapport van 16 maart 2018 komt HBS tot een schadeopstelling van € 5.241.267,71 exclusief PM posten.
2.22.
Bij brief van 23 juli 2018 heeft de advocaat van [eiser] NAM (nogmaals)
aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden en of nog te lijden schade als gevolg van de aardbevingen door gaswinning van NAM. Daarop is niet inhoudelijk gereageerd door NAM.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na eiswijziging verkort weergegeven - de veroordeling van NAM tot betaling van € 3.157.544,31, althans € 2.991.500,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen voorschot, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen, samengevat, ten grondslag dat NAM op grond van artikel 6:177 lid 1 sub b BW aansprakelijk is voor schade als gevolg van gaswinning.
Uit de door of namens [eiser] overgelegde deskundigenrapporten blijkt dat de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden, het gevolg is van aardbevingen door gaswinning van NAM. NAM handelt ook onrechtmatig jegens [eiser] , nu er sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] en/of handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. [eiser] heeft in dat verband gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:715). NAM heeft omstreeks 2013 al aardbevingsschade van [eiser] erkend, hetgeen eveneens volgt uit het bemiddelingsvoorstel van NGC. De daarbij voorgestelde vergoedingen waren/ zijn voor [eiser] onvoldoende, onder meer omdat geen rekening wordt gehouden met alle schade en er uitgegaan wordt van reparatie van de mestkelders, terwijl uit de onderzoeksrapporten naar voren komt dat deze moeten worden gesloopt en dus ook de daarboven gelegen stal. [eiser] heeft zich voorts beroepen op het in artikel 6:177a BW neergelegde bewijsvermoeden, onder aanhaling van twee uitspraken van deze rechtbank van respectievelijk 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:4402) en 15 november 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:4350). De rapportages die in opdracht van NAM zijn verschenen met betrekking tot de opstallen en de mestkelders zijn onvoldoende (duidelijk) om het bewijsvermoeden te weerleggen. [eiser] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn vorderingen willen beperken tot herstel van de mestkelders en de bovenliggende stallen en de mestsilo.
3.3.
NAM voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover aangewezen, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf

4.1.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het bezwaar van [eiser] tegen het tijdstip van indiening van de conclusie van antwoord zijdens NAM. Hoewel aan [eiser] kan worden toegeven dat het mogelijk hoffelijker was geweest om dit niet vlak voor het weekeinde te doen, laat dit onverlet dat NAM er ook voor had kunnen kiezen haar verweer eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren te brengen, zoals vaak te doen gebruikelijk. [eiser] , althans zijn raadsman heeft aldus, zij het wellicht in spaarzame vrije tijd, zich in ieder geval wel kunnen voorbereiden op dat verweer van NAM. Daarvan getuigen ook wel de nagezonden producties. De voorzieningenrechter vermag niet in te zien dat [eiser] op een dergelijke wijze in zijn (processuele) belangen is geschaad. Voorts heeft [eiser] diverse deskundigen meegenomen naar de zitting, waarvan een aantal als informant zijn gehoord door de voorzieningenrechter. Aan dit bezwaar van [eiser] gaat de voorzieningenrechter dan ook voorbij.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat [eiser] zijn vordering ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft willen beperken tot een drietal objecten, te weten de mestkelders onder zowel de ligboxenstal als de jongveestal 2005 en de mestsilo. Omdat de beide mestkelders gesloopt en vervangen dienen te worden, heeft dit volgens [eiser] ook te gelden voor de daarboven ligboxenstal en de jongveestal.
De voorzieningenrechter zal in de beoordeling derhalve alleen rekening houden met deze objecten. Hetgeen partijen - specifiek - ten aanzien van de overige objecten, te weten de woning, de werktuigopslag annex jongveestal 1968, de sleufsilo's, de terreinverharding en de toegangsweg, naar voren hebben gebracht en verdeeld houdt kan dan verder onbesproken blijven.
4.3.
Ten slotte gaat de voorzieningenrechter voorbij aan het verweer van NAM dat de zaak feitelijk/technisch en/of juridisch te ingewikkeld is om te worden behandeld in kort geding. Goed en wel komt het er immers op aan of er sprake is van schade aan de hiervoor genoemde opstallen van [eiser] als gevolg van door gaswinning veroorzaakte aardbevingen. Niet meer en niet minder. Wat anders is uiteraard, gegeven ook de grote hoeveelheid overgelegde deskundigenrapporten, of die vraag in deze procedure (zonder meer) kan worden beantwoord, waartoe als volgt wordt overwogen.
Algemeen
4.4.
De vordering van [eiser] betreft een geldsom. Met betrekking tot een dergelijke voorziening in kort geding, is ingevolge bestendige jurisprudentie terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.5.
Waar het gaat om de aannemelijkheid van de vordering van [eiser] dient de voorzieningenrechter zich in beginsel te richten op de vraag wat er in een eventuele bodemprocedure zou worden beslist, waarbij rekening gehouden dient te worden met de beperkingen die nu eenmaal inherent zijn aan de onderhavige procedure, waaronder de omstandigheid dat bewijslevering in kort geding niet (goed) op zijn plaats is. Met inachtneming hiervan, overweegt de voorzieningenrechter dat er in ieder geval 'twee wegen naar Rome' zouden kunnen leiden, te weten de weg van artikel 6:177 BW en artikel 6:177a BW. [eiser] heeft zich eveneens beroepen op artikel 6:162 BW, maar NAM heeft betwist aansprakelijk te zijn op die grondslag.
4.6.
Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat deze rechtbank eerder - zie Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715 - heeft overwogen dat artikel 6:162 BW een grondslag kan vormen
voor immateriële schade(onderstreping voorzieningenrechter). Voorts heeft NAM terecht gewezen op het vonnis van deze rechtbank van 2 september 2015 (ECLI:NL:RBNNE:4185), waarin is uitgemaakt dat eiser in die zaak geen belang had bij een verklaring voor recht op basis van onrechtmatige daad. Aan de beoordeling op grond van voornoemd artikel wordt hoe dan ook niet toegekomen, nu [eiser] deze grondslag op geen enkele wijze (voldoende) heeft onderbouwd en evenmin heeft gesteld welk belang hij daarbij heeft, zoals ook is opgemerkt door NAM. Daarmee resteren de hiervoor al genoemde artikelen 6:177(a) BW. Om reden van overzichtelijkheid zal de voorzieningenrechter hieronder de aparte objecten behandelen, te beginnen met de mestkelder onder de ligboxenstal.
4.7.
Daar past nog één voorafgaande opmerking bij. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekt het te ver om aansprakelijkheid van NAM - ook of reeds - aan te kunnen nemen op basis van de omstandigheid dat NAM medio 2013 schade ter grootte van een bedrag van € 73.000,00 (inclusief btw) heeft voldaan. Die schadevergoeding zag immers specifiek op schade aan de nu niet ter beoordeling voorliggende woning en de jongveestal annex werktuigberging 1968. Dat [eiser] aan die objecten schade heeft opgelopen, maakt nog niet dat hij daarmee tevens schade heeft opgelopen aan de andere, hier wel ter beoordeling voorliggende objecten. Iets soortgelijks kan evenzeer worden aangenomen voor het bemiddelingsvoorstel dat is gedaan door NCG. NAM heeft immers onvoldoende weersproken gesteld dat NCG niet namens haar aansprakelijkheid kan erkennen en ook niet namens haar voorstellen kan doen ter afwikkeling van de schade. [eiser] heeft dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, evenals het feit dat is gesproken over bemiddeling en het voorstel uiteindelijk ook niet is geaccepteerd door hem.
De mestkelder onder de ligboxenstal
4.8.
De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat partijen het er wel over eens zijn dat de mestkelder onder de ligboxenstal lek is. Ook uit de overgelegde deskundigenrapporten komt dit duidelijk naar voren. De voorzieningenrechter wijst bijvoorbeeld op het rapport van Texplor van 1 mei 2015, waarbij 13 lekkages zijn geconstateerd, alsmede drie verdachte locaties. Wat evenwel niet blijkt uit al deze overgelegde rapporten, is dat aardbevingen als gevolg van gaswinning hier - mede - debet aan zijn geweest. Grontmij en Texplor sluiten oorzaken - waaronder hemelwater - uit, maar benoemen deze verder als zodanig niet. Archipunt sluit uit dat de lekkage aan de mestkelder wordt veroorzaakt door, dan wel een gevolg is van aardbevingen. NTSB laat zich niet expliciet uit over de mestkelder, maar komt in zijn algemeenheid tot een vergelijkbaar oordeel als Archipunt. Vergnes heeft het in diens rapport in het geheel niet over (lekkage in de) mestkelders. Evenmin legt Vergnes - anders dan bijvoorbeeld Grontmij - een verband tussen scheuren in de bovenbouw en de mestkelders. [XX] is in wezen de enige (de rapporten van HBS en DLV Advies zijn grotendeels gebaseerd op de bevindingen van de eerdere deskundigen, waaronder [XX] ) die aardbevingen als gevolg van gaswinning benoemt, maar verklaart als zodanig de lekkages niet (en benoemt deze evenmin). Feitelijk constateert [XX] alleen maar dat de grondwaterhuishouding is ontregeld ten gevolge van aardbevingen. Hierdoor is aldus [XX] zout water tot vlak onder het maaiveld doorgedrongen en de kelder ingestroomd.
4.9.
Meer bijzonder heeft [XX] niet toegelicht dat, indien en voor zover de mestkelder als een dichte kuip zou moeten worden beschouwd, [XX] lijkt daar ook het oog op te hebben in zijn rapport met de opmerking dat de put droog was tijdens de bouw, stijging van het grondwater leidt tot lekkages. Het strekt naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver om in het kader van dit kort geding een dergelijk 'sprongetje', al dan niet in het kader van het bewijsvermoeden, zonder meer aan te nemen. Daar is eens te minder reden voor, omdat Arcadis op basis van haar waarnemingen en de haar ter beschikking staande informatie het hoogst aannemelijk acht dat de scheuren in de wanden - hoofdzakelijk - veroorzaakt zijn door krimp van het beton en voorts dat de gekozen funderingswijze hierop ook van duidelijke invloed kan geweest zijn.
Grontmij heeft er voorts, net als Archipunt, op gewezen dat er ten tijde van het bouwen van de mestkelder scheurvorming is opgetreden, welke is behandeld met het aanbrengen van bitumen. Gelet hierop, kan de voorzieningenrechter niet zonder meer uitgaan van het causaal verband tussen de schade zoals die is opgetreden aan de mestkelder en door gaswinning veroorzaakte aardbevingen. Daarvoor is vermoedelijk nadere bewijslevering nodig, waarvoor de onderhavige procedure zich niet, althans niet goed leent. Op grond van het voorgaande acht de voorzieningenrechter [eiser] voorshands niet geslaagd in het van hem verlangde bewijs op de voet van artikel 6:177 BW. Voor het toepassen van het bewijsvermoeden, ziet de voorzieningenrechter op grond van het voorgaande evenmin (voldoende) aanleiding. De schadevordering van [eiser] , voor zover gebaseerd op de ligboxenstal, komt in het kader van dit kort geding dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
De mestkelder onder de jongveestal
4.10.
Behoudens door DLV wordt in geen van de andere deskundigenrapporten melding gemaakt van de mestkelder onder de jongveestal. In zoverre kunnen die rapporten, behoudens het rapport van DLV, [eiser] niet baten. DLV geeft in haar rapport aan dat er in de jongveestal op een aantal plaatsen scheuren in de bovenbouw zijn geconstateerd, maar dat de kelder in voorgaande onderzoeken niet is geïnspecteerd. DLV komt op basis van de verwachte mestproductie, afgezet tegen de daadwerkelijke mestproductie, tot een afwijking van 124%. Op basis hiervan stelt DLV dat er grondwater in de kelder komt en voorts dat de lekkage deels in de wanden en deels in de keldervloer zal zitten. Zonder nadere toelichting, welke voldoende ontbreekt, valt in de eerste plaats niet in te zien dat het verschil tussen beide hoeveelheden zonder meer grondwater betreft en de conclusie van lekkage in de wanden en de kelder oplevert. Maar zelfs als daar al van uit zou moeten worden gegaan, is het causale verband met aardbevingen niet voldoende aannemelijk geworden, laat staan bewezen. Dit betekent dat ook dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
De mestsilo
4.11.
Waar het gaat om de mestsilo, kan de voorzieningenrechter betrekkelijk kort zijn. Indien en voor zover er al van uit zou moeten worden gegaan dat de mestsilo in enige mate is verzakt, dan nog valt niet in te zien dat de silo als gevolg hiervan niet meer zou kunnen functioneren. Dat is ook niet gesteld of gebleken. Schade valt bijgevolg evenmin, althans in deze procedure, aan te nemen. Ook dit gedeelte van de vorderingen van [eiser] strandt derhalve.
4.12.
Op grond van het voorgaande acht de voorzieningenrechter de door [eiser] gestelde vordering niet aannemelijk geworden. Hiermee is reeds niet voldaan aan het criterium zoals dat onder randnummer 4.4. is geformuleerd. Aan het spoedeisend belang en het restitutierisico, de overige vereisten, wordt niet meer toegekomen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NAM worden begroot op:
- griffierecht € 3.946,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 4.926,00
De daarover gevorderde wettelijke rente is als niet weersproken toewijsbaar, op de wijze zoals in het dictum bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van NAM tot op heden begroot op € 4.926,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.type: