ECLI:NL:RBNNE:2018:4096

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
18/1700
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2016

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, omdat de algemene heffingskorting bij de definitieve aanslag hoger was vastgesteld dan bij de voorlopige aanslag. Het verschil van € 12,- was echter lager dan de aanslaggrens van € 14,-, waardoor de belastingplichtige geen terugbetaling ontving. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter alsnog het bedrag van € 12,- terugbetaald, waardoor het beroep wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak benadrukt dat zij niet de bevoegdheid heeft om de uitspraak algemeen verbindend te verklaren, zoals door eiseres was verzocht. Dit verzoek was gedaan omdat er naar haar mening veel andere belastingplichtigen in een vergelijkbare situatie verkeerden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat een uitspraak alleen geldt tussen de betrokken partijen.

De rechtbank heeft de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden en heeft verweerder in de proceskosten van eiseres veroordeeld tot een bedrag van € 11,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/1700
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde])
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder,

(gemachtigde: [verweerder])

Procesverloop

Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 7 mei 2018 inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. De gemachtigde van eiseres, [gemachtigde], is verschenen. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door [verweerder].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk daarna de mondelinge
uitspraak verdaagd voor de duur van 2 weken, onder aanzegging aan partijen van het tijdstip
van de uitspraak.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 11,-

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres is in beroep gekomen tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2016 die is vastgesteld conform de voorlopige aanslag, met uitzondering van de verhoogde algemene heffingskorting. De algemene heffingskorting volgens de voorlopige aanslag bedraagt € 2.230,-, voor de definitieve aanslag bedraagt deze € 2.242,-. Omdat het verschil ad € 12 lager is dan de aanslaggrens van € 14 (zie art. 9.4, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001), heeft belanghebbende de verhoging van de algemene heffingskorting niet ontvangen. Hiertegen heeft belanghebbende op 22 juni 2017 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is afgewezen. In de beroepsfase is verweerder eiseres tegemoetgekomen en heeft hij het bedrag van € 12 alsnog terugbetaald.
3. Doordat verweerder inmiddels geheel aan eiseres’ grief is tegemoetgekomen heeft eiseres geen belang meer bij haar beroep. Het beroep dient daarom wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad, zie in deze zin onder andere HR 8 september 2006, nr. 41568, ECLI:NL:HR:2006:AU4755 en HR 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878.
4. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende omtrent het verzoek van eiseres om de uitspraak algemeen verbindend te verklaren. Eiseres verzoekt hier om, omdat ook vele andere belastingplichtigen in dezelfde situatie verkeren en er in haar visie dus sprake is van een principiële kwestie. Het algemeen verbindend verklaren van een uitspraak is echter niet mogelijk, omdat de rechtbank die bevoegdheid niet heeft. Een uitspraak geldt alleen tussen de betrokken partijen.
5. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Omdat eiseres wel een belang bij haar beroep had ten tijde van het instellen van het beroep veroordeelt de rechtbank verweerder in het vergoeden van het door eiseres betaalde griffierecht. Tevens ziet de rechtbank in die omstandigheid aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten, bestaande uit de reiskosten van haar gemachtigde naar de zitting.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 23 oktober 2018 gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van S. de Boer, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.