ECLI:NL:RBNNE:2018:3677

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
18/730348-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een kettingslot

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft meermalen met een kettingslot tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank overweegt dat het slaan met een kettingslot op het hoofd van een persoon een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich meebrengt. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat betekent dat zijn geestelijke toestand op het moment van het delict een rol heeft gespeeld in zijn handelen. De rechtbank legt de maatregel van terbeschikkingstelling op, omdat de veiligheid van anderen dit eist. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook gekeken naar eerdere uitspraken en de ernst van het delict, evenals de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en een geschiedenis van gewelddadig gedrag heeft. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd, omdat de verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen en er een hoog recidiverisico is. De totale duur van de maatregel kan meer dan vier jaar bedragen, afhankelijk van de voortgang van de behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730348-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 augustus 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PPC Vught, te Vught, Lunettenlaan 501.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2018.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. A.M. Westerhuis, advocaat te Drachten, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 november 2017 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer],
- meermalen, althans eenmaal, met kracht, met een (zware) (ijzeren) fietsketting waaraan tevens een (hang)slot was bevestigd, althans met een hard en/of stevig voorwerp, tegen/op het (achter)hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 november 2017 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal,
- ( met kracht) met een (ijzeren) fietsketting waaraan tevens een (hang)slot was bevestigd, althans met een hard en/of stevig voorwerp, tegen/op het (achter)hoofd heeft geslagen en/of
- ( met kracht) in een vinger heeft gebeten en/of (vervolgens)
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de (rechter)hand van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er kan bewezen worden dat verdachte meermalen in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Gelet op de ketting en het gewicht hiervan, moet ingeschat worden of verdachte daarmee een poging tot doodslag heeft gepleegd. De vraag is daarbij of er een aanzienlijke kans was dat de dood zou intreden, en of verdachte die kans heeft aanvaard. Op de camerabeelden is zichtbaar dat verdachte niet heel weloverwogen ergens op richt. Het is een forse uithaal richting het hoofd met de ketting, maar er kunnen twijfels bestaan over de vraag of hij daarmee de kans op de dood aanvaardt. De officier van justitie voert aan dat er geen twijfel bestaat over de vraag of er een aanmerkelijke kans was dat er zwaar lichamelijk letsel kon intreden. Ook het ten laste gelegde bijten in de vinger en het met een mes in de rechterhand steken kan worden bewezen. Aangever heeft hierover verklaard en deze feiten worden ondersteund door de foto's en de geneeskundige verklaring.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet de bedoeling heeft gehad om aangever te doden. Het subsidiair ten laste gelegde kan bewezen worden. Ten aanzien van het moment waarop het slaan met het kettingslot en het steken heeft plaatsgevonden, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het steken met het mes waardoor wonden in de handen zijn ontstaan, kan zijn gebeurd op het moment dat verdachte zich wilde verdedigen omdat aangever achter hem aankwam. De verwondingen aan de handen van het slachtoffer zijn niet tegelijkertijd met de slag met de ketting ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 november 2017, opgenomen op pagina 18 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017313136 d.d. 26 maart 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Afgelopen nacht verbleef ik bij het opvangcenter Zienn, aan de Oostergoweg te Leeuwarden. 28 november 2017 stond ik in de hal bij de uitgang van Zienn opvang. De man die mij aangevallen heeft, kwam ook in die zelfde hal te staan. Ter hoogte van het bloemen perkje, dat zich bevindt aan de Oostergoweg, werd ik van achteren aangevallen. Ik werd met een kettingslot op mijn achterhoofd geslagen. Ik schrok en voelde de pijn op mijn achterhoofd. Ik draaide me om en ik zag die man staan, die ook zo tegen me te keer ging in de hal bij Zienn opvang. Ik zag dat de man mij vervolgens nog een keer slaat met het ketting slot. Het is een groot grijs ketting met daaraan een groot hangslot. Ter hoogte van de toegangsdeur van Zienn opvang, werd ik weer door de man met het kettingslot op mijn achterhoofd geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 november 2017, opgenomen op pagina 29 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Op 28 november 2017 zag ik dat [verdachte] een fietsslot in zijn handen had en hiermee [slachtoffer] sloeg. Ik heb gezien dat [verdachte] twee of drie keer met de ketting heeft geslagen. Ik zag dat [verdachte] met de ketting [slachtoffer] op zijn hoofd sloeg.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 november 2017, opgenomen op pagina 33 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Op 28 november 2017 was ik werkzaam bij de nachtopvang van Zienn te Leeuwarden. Op het moment dat [slachtoffer] naar binnen kwam, kwam [verdachte] uit het niets met een grote zilveren fietsketting achter [slachtoffer] aan. Ik zag [verdachte] de fietsketting vast hield met zijn linker hand, waarmee hij uithaalde en [slachtoffer] met het losse eind van de ketting met kracht op zijn achterhoofd raakte.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 december 2017, opgenomen op pagina 38 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Cam 08 Inschrijfbalie
00:40 Te zien is dat [verdachte] een voorwerp in zijn rechterhand heeft. Vervolgens is te zien dat het voorwerp een fietsketting betreft met aan het uiteinde een soort hangslot.
00:47 Te zien is dat [verdachte] met kracht een zwiepende beweging maakt richting de voordeur. Daarbij vliegt het uiteinde van het ketting naar binnen.
Cam04 binnen Opvang Zien
00:08 Te zien is dat [verdachte] met het fietsketting naar binnen zwaait en daarbij het hoofd en de nek van [slachtoffer] raakt.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van relaas d.d. 25 februari 2018, opgenomen op pagina 2 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
De ketting van het kettingslot is in totaal 120 centimeter lang. Het uiteinde van het kettingslot is 7 centimeter lang.
6. De bij de kennisgeving van inbeslagneming gevoegde bijlage op pagina 49 van voornoemd dossier, inhoudende:
Na wegen is gebleken dat het gewicht van de ketting 567 gram is.
7. Een geneeskundige verklaring, op 30 november 2017 opgemaakt en ondertekend door M. Landheer, forensisch arts FMG, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Letselbeschrijving
Hoofd : op het achterhoofd in het hoofdhaar is enige zwelling en rode huidverkleuring te zien. Rechts op het voorhoofd zijn in een gebied van ongeveer 1,5 bij 1,5 cm ongeveer 10 zeer oppervlakkige huidonderbrekingen van ongeveer 5 mm lengte te zien die evenwijdig aan elkaar verlopen en die met een droge korst zijn bedekt (foto 1).
Overwegingen rechtbank
De verdachte heeft op 28 november 2017 in Leeuwarden meermalen met een kettingslot op het hoofd van het slachtoffer geslagen.
De rechtbank overweegt dat in de processen-verbaal meermalen wordt gesproken over een fietsketting. De rechtbank leest op deze plekken 'kettingslot', aangezien uit de camerabeelden en de foto in het dossier blijkt dat verdachte heeft geslagen met een kettingslot.
Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het slaan met een kettingslot op het hoofd van het slachtoffer een poging tot doodslag oplevert. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat het een algemene ervaringsregel is dat delen van het hoofd zodanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft.
Verdachte heeft meermalen met een kettingslot tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen. De lengte van de ketting was 120 cm en het slot was 7 cm lang; het gewicht bedroeg 567 gram. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat het slachtoffer zowel op zijn achterhoofd als op zijn voorhoofd met het kettingslot is geraakt. De derde en laatste slag die verdachte met het kettingslot heeft uitgedeeld, is zichtbaar op de camerabeelden. Hierop is zichtbaar dat verdachte een zwiepende beweging maakt. De rechtbank overweegt dat wanneer er op zwiepende wijze met een kettingslot aan een lange ketting wordt geslagen, het slot een zeer grote versnelling ondervindt waardoor dit met grote kracht op het hoofd terecht kan komen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de uitspraken ECLI:NL:RBSHE:2011:BU8619 en ECLI:NL:RBSHE:2012:BV7663, waarin de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat de kans aanmerkelijk is dat door krachtig slaan met een kettingslot op het hoofd en in de nek dodelijk letsel ontstaat. De rechtbank Noord-Nederland heeft in zijn uitspraak ECLI:NL:RBNNE:2018:857 geoordeeld dat het meermalen krachtig in het gezicht slaan met een zware ketting ook zonder slot een aanmerkelijke kans op overlijden oplevert. Dat het niet slechts gaat om een theoretische kans, leert de uitspraak ECLI:NL:RBUTR:2008:BG6241 van de rechtbank Utrecht: na een ‘molenwiekslag’ met een kettingslot liep het slachtoffer een schedelfractuur en hersenbloedingen op; een snelle hersenoperatie was levensreddend, maar dat slachtoffer ondervond nadien zeer ernstige en langdurige gevolgen.
Het handelen van verdachte kan dan ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op dodelijk letsel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen is.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair
hij op 28 november 2017 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], meermalen, met kracht, met een kettingslot waaraan tevens een slot was bevestigd, op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank en heeft aangevoerd dat verdachte een terbeschikkingstelling niet nodig vindt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich door meermalen met een kettingslot tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiermee aan een zeer ernstig feit heeft schuldig gemaakt, waarbij hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze heeft geschonden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het justitiële verleden van verdachte. Gebleken is dat hij vaker met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft meerdere veroordelingen voor geweldsfeiten op zijn documentatie staan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het multidisciplinair rapport Pro Justitia d.d. 6 juni 2018, opgemaakt door M.J. van Haaren, psychiater, en K.M. ten Brinck, GZ-psycholoog, onder supervisie van P.E. Geurkink, GZ-psycholoog, allen verbonden aan het N.I.F.P., locatie Pieter Baan Centrum. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
Op basis van de eigen gesprekscontacten, screenend somatisch en neurologisch onderzoek, psychologisch testonderzoek, aangevuld met de observatiegegevens en de beschikbare collaterale informatie, is komen vast te staan dat verdachte lijdt aan schizofrenie, met een onafgebroken beloop van psychotische belevingen. Ook is er sprake van een achteruitgang in cognitief functioneren. Verdachte functioneert op een verstandelijk beperkt intelligentieniveau. Vermoedelijk is dit het gevolg van de chronisch psychotische problematiek, mogelijk in combinatie met langdurig middelengebruik. Er bestaan aanwijzingen voor stoornissen in het gebruik van verschillende middelen, maar -behalve van de cannabis- is de exacte mate, frequentie en het effect ervan niet inzichtelijk geworden. Vast is komen te staan dat verdachte beschikt over grove beperkingen in zijn regulerende functies (zoals de frustratietolerantie, agressieregulatie, impulscontrole) en dat hij beschikt over beperkte copingvaardigheden. Voorts is sprake van beperkte empathische vermogens, een gebrekkige gewetensfunctie en neigt betrokkene sterk tot externaliseren en bagatelliseren. Aangezien deze problematiek chronisch van aard is, waren alle genoemde stoornissen ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. In geval van een reëel conflict kan het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend, of nu sprake is geweest van reactieve (buitenproportionele) agressie door verdachte of dat verdachte zelf door middel van agressie de confrontatie zocht. In het geval van een (meer) psychotisch motief is een verdergaande doorwerking van de stoornis voorstelbaar, waardoor het ten laste gelegde gedragskundig zelfs in het geheel niet zou kunnen worden toegerekend. Dit valt echter op basis van de ontbrekende informatie over het delictscenario niet te onderbouwen. Verdachte is in elk geval sinds 1997 bekend met herhaald fysiek agressief gedrag. Ondanks medicamenteuze behandeling is verdachte de afgelopen jaren continu psychotisch geweest en is hij vanuit paranoïde psychotische motieven herhaaldelijk tot agressie gekomen. Het klinisch recidiverisico op nieuw gewelddadig gedrag wordt hoog geschat.
Gelet op het dossier, waaruit blijkt dat sprake was van een reëel conflict, verenigt de rechtbank zich met de voormelde conclusie dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij het bepalen van de hoogte daarvan speelt de vraag of tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou moeten worden opgelegd, een grote rol. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de artikelen 37a en 37b (juncto artikel 37) van het Wetboek van Strafrecht zijn aan oplegging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een aantal voorwaarden gesteld, te weten:
1. bij de verdachte moet tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben bestaan;
2. op het misdrijf moet een gevangenisstraf van vier jaar of meer zijn gesteld;
3. de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, moet het opleggen van een TBS-maatregel en bevel tot verpleging van overheidswege eisen.
Blijkens de hiervoor genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis. Het feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de oplegging van die maatregel eist. De rechtbank heeft dat oordeel eveneens gegrond op het voornoemde multidisciplinair advies, dat -zakelijk weergegeven- luidt:
Verdachte is een man die reeds jarenlang (chronisch) psychotisch is en in verband daarmee reeds twintig jaar bekend is in de psychiatrie. Ondanks een opname in het verleden op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht, alsook opnames en behandelingen, waaronder in een FPA, is verdachte herhaaldelijk gerecidiveerd in gewelddadig gedrag. Door zijn afwezige ziektebesef en inzicht toont hij geen behandelbereidheid en kondigt hij ook aan na zijn huidige detentie weer met de voorgeschreven antipsychotische medicatie te zullen stoppen. Een behandeling in een voorwaardelijk kader wordt derhalve niet haalbaar geacht. Een langdurige behandeling met veel externe structuur, gericht op de chronisch psychotische problematiek, waaronder medicamenteus, waarbij rekening dient te worden gehouden met de huidige intellectuele beperkingen en de zucht naar middelen, is nodig om het recidiverisico te minimaliseren. Gezien betrokkenes onvoorspelbaarheid voor wat betreft agressief gedrag en het feit dat hij in het verleden meermaals agressie jegens hulpverleners heeft vertoond is een hoog beveiligingsniveau nodig. Gelet op de ernst van de stoornis, het grote recidiverisico en het benodigde hoge zorg- en beveiligingsniveau wordt geadviseerd om verdachte de maatregel van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Gelet op de chronische beperkingen - deze zijn slechts deels te beïnvloeden- wordt gedragskundig geadviseerd om de behandeling binnen het FPC te richten op toeleiding naar een long care voorziening in de forensische zorg waarbij, in geval van toenemende vrijheidsgraden in verloftoekenning, blijvend voldoende forensisch-psychiatrisch risicomanagement kan worden geboden. De klinische fase zou in beginsel niet te lang hoeven duren.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het advies van de reclassering. In haar rapport d.d. 4 juli 2018 conformeert de reclassering zich aan het advies van het Pieter Baan Centrum. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor behandeling in een ander kader.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de adviezen verenigen en neemt deze over. Gezien deze adviezen is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd en dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
De rechtbank overweegt daarbij dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank verdachte, conform de eis van de officier van justitie, tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Post en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2018.