vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825547-10
Datum uitspraak: 06 maart 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 4 februari 2011, 29 april 2011, 19 juli 2011 en 21 februari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 januari 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een kettingslot (van ongeveer 1,5 kilo) meermalen, althans een maal (met kracht) op het hoofd en/of de nek en/of de rug en/of de benen en/of de billen, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer1] heeft/hebben geslagen en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer1] heeft/hebben geschopt, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Eindhoven met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Pardijslaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een kettingslot (van ongeveer 1,5 kilo) slaan op het hoofd en/of de nek en/of de rug en/of de benen en/of de billen, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer1] en/of uit het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer1];
(artikel 141 van het wetboek van strafrecht)
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Q-park, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 van het wetboek van strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vaststaande feiten.
Ten aanzien van feit 1.
Op 24 oktober 2010 is verdachte samen met medeverdachte [verdachte2] na cafébezoek in Eindhoven naar een parkeergarage gegaan. Zij hadden veel bier gedronken en wilden iets uit een automaat halen. Dat lukte niet direct. Verdachte en medeverdachte [verdachte2] hebben tegen de automaat geslagen. Medeverdachte [verdachte2] is toen door een man aangesproken op zijn gedrag. Verdachte en medeverdachte [verdachte2] zijn vervolgens weggegaan. Verdachte met zijn fiets en medeverdachte [verdachte2] eerst op de fiets en later te voet. In de fietstas van de fiets van verdachte zat een roodkleurig kettingslot. Bij de hoge flats buiten de parkeergarage tegenover het Stadhuisplein, is een jongen ([slachtoffer1] genaamd) naar verdachte en medeverdachte [verdachte2] gelopen. [slachtoffer1] heeft medeverdachte [verdachte2] vastgepakt en vast gehouden. Medeverdachte [verdachte2] heeft met deze jongen geworsteld. Verdachte heeft medeverdachte [verdachte2] geholpen los te komen van [slachtoffer1] door hem van achter vast te pakken en op zijn rug te springen. Verdachte en medeverdachte [verdachte2] hebben [slachtoffer1] een paar keer geschopt. Verdachte heeft het kettingslot uit zijn fietstas gepakt en [slachtoffer1] daarmee tegen diens kont geslagen. [slachtoffer1] had medeverdachte [verdachte2] op dat moment bij zijn benen vast. Medeverdachte [verdachte2] heeft daarna [slachtoffer1] meerdere keren geslagen met dat slot. Daarbij heeft medeverdachte [verdachte2] de nek, het hoofd en de bovenrug van [slachtoffer1] geraakt. [slachtoffer1] heeft medeverdachte [verdachte2] losgelaten en is op de grond gevallen. [slachtoffer1] bewoog niet toen hij op de grond lag. Verdachte en medeverdachte [verdachte2] hebben [slachtoffer1] laten liggen en zijn weggegaan.2 Als gevolg van het slaan met het kettingslot is [slachtoffer1] aan zijn hoofd gewond geraakt.3 In het ziekenhuis zijn meerdere bloeduitstortingen in het gelaat en is een barstwond op het achterhoofd van [slachtoffer1] geconstateerd.4
Ten aanzien van feit 2.
Op 24 oktober 2010 omstreeks 04.45 uur werd door verdachte de slagboom van de parkeergarage van Q-park, gelegen aan het Stadhuisplein 1a te Eindhoven om de sensorpaal gebogen5 waardoor de paal volledig was vernield.6
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1.
Op basis van de vaststaande feiten en de door verdachte en medeverdachte [verdachte2] bij de politie afgelegde verklaringen met betrekking tot het door [verdachte2] verkrijgen van het kettingslot7 is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte [verdachte2] het slachtoffer heeft geschopt en hem met een kettingslot heeft geslagen, waardoor het slachtoffer verwondingen aan zijn hoofd heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat het slaan met het bewuste kettingslot voldoende grond is om (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer aan te nemen. Verdachte heeft het kettingslot uit zijn fietstas gepakt en het slachtoffer daarmee geslagen. Daarna heeft verdachte het kettingslot medeverdachte [verdachte2] gegeven. De ter terechtzitting van 19 juli 2011 door verdachte afgelegde verklaring dat [verdachte2] het kettingslot uit zijn handen heeft gegrist is niet aannemelijk, gelet op verdachtes eerder afgelegde - gedetailleerde - verklaring die op dat punt overeen kwam met de door [verdachte2] afgelegde verklaringen. Medeverdachte [verdachte2] heeft met het kettingslot met kracht ingeslagen op het slachtoffer.8 Het kettingslot woog 1,5 kilogram. Hij heeft het slachtoffer met het slot geslagen totdat deze hem los liet. Medeverdachte [verdachte2] heeft het slachtoffer op zijn achterhoofd en in zijn nek geraakt. Verdachte heeft de medeverdachte in de gelegenheid gesteld om het slachtoffer met het kettingslot te slaan, hij heeft zich niet gedistantieerd en heeft niets gedaan om het slachtoffer te beschermen of [verdachte2] te doen stoppen. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte [verdachte2] vertrokken en hebben het slachtoffer gewond en bewegingsloos op de grond achtergelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is de kans aanmerkelijk dat iemand door het krachtig slaan met een kettingslot op het hoofd en in de nek dodelijk letsel bekomt. Door met het kettingslot met kracht te blijven inslaan op het slachtoffer totdat deze losliet en zonder iets te doen om te voorkomen dat het slachtoffer daarbij geraakt werd, zoals is gebeurd, op kwetsbare plaatsen als hoofd en nek, heeft verdachte dit risico ook aanvaard. Uit het voorgaande blijkt ook dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en dat verdachte ook een aandeel heeft gehad in de handelingen tegen het slachtoffer, zodat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
De rechtbank acht dan ook het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2.
Op basis van de vaststaande feiten en de verklaring van verdachte ter zitting van 19 juli 2011 dat hij de slagboom opzettelijk had omgebogen9, acht de rechtbank de onder 2 tenlastegelegde vernieling wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 24 oktober 2010 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet met een kettingslot (van ongeveer 1,5 kilo) meermalen (met kracht) op het hoofd en de nek en de rug en de billen van die [slachtoffer1] heeft geslagen en tegen het lichaam van die [slachtoffer1] heeft geschopt, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 24 oktober 2010 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom, toebehorende aan Q-park, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. De verdachten werden achtervolgd en vervolgens aangevallen door het slachtoffer en mochten zich daartegen verdedigen. Mocht de rechtbank aannemen dat verdachte te ver is gegaan in zijn verdediging dan beroept verdachte zich op noodweer-exces. Door de hevige gemoedstoestand van verdachte is hij doorgeslagen in zijn verdediging.
Het standpunt van de officier van justitie.
Verdachten werden aangesproken door het slachtoffer en deze heeft de medeverdachte vastgepakt. Voor zover dit een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert mochten de verdachten zich verdedigen. Het slachtoffer heeft de medeverdachte daarna echter losgelaten, zodat de noodweersituatie niet langer voortduurde. Voor zover nog steeds sprake zou zijn van een noodweersituatie, dan is het handelen van de verdachte niet proportioneel of subsidiair geweest. Zij waren met twee personen en het slachtoffer maakte een dronken indruk op hen. De verdachten konden en moesten anders handelen dan het slachtoffer met een kettingslot te slaan. Het beroep op noodweer dan wel op noodweer-exces moet om die reden worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omstandigheden zoals die blijken uit het dossier niet aannemelijk is geworden dat er daadwerkelijk sprake was van een noodweersituatie. Het slachtoffer heeft de verdachten op een gegeven moment aangesproken op hun gedrag. Daarbij heeft het slachtoffer de medeverdachte vastgepakt. Dit levert op zichzelf mogelijk een aanranding op, maar niet in de zin van een noodweersituatie waarin verdachten zich met geweld mochten verweren.
Het verweer van de verdediging wordt daarmee integraal verworpen. De rechtbank komt immers niet toe aan de beoordeling van het beroep op noodweer-exces, nu van een noodweersituatie geen sprake was.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 277 dagen met aftrek van het voorarrest en TBS met voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd, onder de bijzondere voorwaarden zoals die reeds golden tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis. Bij het bepalen van een langere proeftijd kan een langdurige klinische behandeling worden gerealiseerd, waarbij de duur van die behandeling maximaal de duur van de proeftijd bedraagt.
Subsidiair dient de behandeling van de zaak te worden geschorst tot na de behandelbespreking door de nieuwe behandelaar met verdachte, zodat dan mogelijk meer duidelijkheid bestaat over de duur en de inhoud van de (klinische) behandeling van verdachte in de kliniek waar hij op dit moment verblijft.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het door verdachte en de medeverdachte gepleegde strafbare feit heeft het leven van het slachtoffer in gevaar gebracht en grote onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap en het gevoel van veiligheid van personen in het uitgaansgebied van de gemeente Eindhoven geweld aangedaan. Verdachten hebben zich om het lot van het slachtoffer volstrekt niet bekommerd. Verdachten hebben het slachtoffer bewegingsloos op de grond achtergelaten en zijn weggegaan van de plaats van het delict. Het slachtoffer (en daarmee ook verdachte) mag van geluk spreken dat er geen fataal hersenletsel is ontstaan, maar dat de schade relatief beperkt is gebleven tot een hersenschudding en een gelijmde hoofdwond.
Verdachte verkeerde tijdens het plegen van de feiten onder invloed van alcohol waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende en welke hij kennelijk toch in grote hoeveelheid heeft gebruikt. Daarbij komt dat verdachte blijkens zijn strafblad eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
In strafmatigende zin zal de rechtbank rekening houden met het volgende.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door dr. J.J.M. van Hoof, zenuwarts, van 21 april 2011 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Dit rapport houdt zakelijk weergegeven onder meer in:
Het is aannemelijk dat betrokkene lijdende is aan PDD-NOS, alcoholafhankelijkheid en alcoholmisbruik, ook ten tijde van het ten laste gelegde. De genoemde stoornissen beïnvloedden zijn gedragskeuzes en gedragingen zodanig dat deze voor een belangrijk deel hiermee verklaard kunnen worden. Op grond van zijn stoornis, PDD-NOS, kunnen het zeer beperkte inlevingsvermogen en het rigide dwangmatige denken verklaard worden. De gewelddadige en vijandige lading van betrokkene kunnen verklaard worden door de patstelling in de persoonlijkheidsstructuur. Betrokkene heeft vanwege zijn aandoening veel behoefte aan structuur. Zijn dwangmatigheden kunnen dan ook in dit kader gezien worden als secundaire pogingen om zichzelf een kader c.q. structuur op te leggen. Anderzijds kan betrokkene door zijn geringe flexibiliteit moeilijk of geen externe leiding of structuur accepteren. Deze patstelling veroorzaakt een grote lading aan negativiteit en agressiviteit, die in principe ieder moment kan ontladen. Micro frustraties kunnen een ontlading in gang zetten. Op de avond van het ten laste gelegde werd betrokkene en zijn vriend gefrustreerd omdat een automaat met versnaperingen niet functioneerde. Het is aannemelijk dat betrokkene voor een groot deel niet in staat was tot adequate sturing van zijn gedrag. Op grond van zijn stoornissen dient betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd voor hetgeen hem nu ten laste wordt gelegd.
Het omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapport door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, van 21 april 2011 wordt zakelijk weergegeven onder meer verwoord:
'De problematiek van betrokkene behoeft zowel behandeling (veranderingsgericht) als begeleiding (ondersteuning). Zo zou betrokkene moeten leren om te minderen of te stoppen met zijn alcoholgebruik. Het zou een groot goed zijn als hij meer ziektebesef en meer ziekte-inzicht zou hebben waardoor hij beter zal kunnen omgaan met risicovolle situaties. Een volgend leerdoel is het leren om zich beter af te grenzen van anderen en het leren om te functioneren binnen een vaste dagstructuur zoals bijvoorbeeld werk en dergelijke. Daarnaast zou men moeten trachten om betrokkene te motiveren om te stoppen met zijn middelenmisbruik.
Betrokkene heeft, gezien zijn ernstige problematiek en de beperkte zelfredzaamheid, ondersteuning nodig op bijna alle leefgebieden. Gezien de onveranderbaarheid van de problematiek is het de verwachting dat hij deze levenslang nodig zal hebben.
Al eerder werd een behandeling in een ambulant kader opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Dit heeft echter onvoldoende structuur en steun geboden om recidive te kunnen voorkomen. Dit leidt ertoe dat een behandeladvies met een meer intensief karakter meer voor de hand ligt. Dit wordt nog verder noodzakelijk omdat betrokkene niet gemotiveerd is voor behandeling en verandering en het liefste zijn eigen gang gaat. Voorkeur verdient dan ook een behandeling die start op klinische basis waarna betrokkene, na het behalen van zijn behandeldoelen en stabilisatie, begeleid kan worden naar een vorm van begeleid wonen. Deze behandeling dient echter plaats te vinden in een setting waar men in staat is om om te gaan met agressie problematiek. Het nadeel van een klinische setting is immers dat betrokkene sneller gefrustreerd zal zijn omdat hij zijn leefomgeving moet delen met anderen en omdat hij rekening moet houden met anderen. Door zijn autisme is betrokkene ook minder geschikt om te wonen in een groep.'
Verdachte heeft zich bereid getoond zich in verband met zijn psychische problemen klinisch te laten behandelen in de instelling Dichterbij - Stevig - Locatie Oostrum, eerst in het kader van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Deze voorwaarden zijn bij de behandeling op de zitting van 19 juli 2011 uitvoerig besproken.
Verdachte heeft de hem in het kader van deze schorsing opgelegde bijzondere voorwaarden tot aan de zitting van 21 februari 2012 naar behoren nageleefd, waarbij dient te worden opgemerkt dat verdachte zich bereid heeft getoond deze voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel te blijven naleven, ook indien dit inhoudt een langdurige klinische behandeling in de instelling Dichterbij - Stevig - locatie Oostrum. Ter zitting van 21 februari 2012 heeft verdachte verklaard bereid te zijn zich te houden aan de aanvullende voorwaarde mee te werken aan behandeling en controle ten aanzien van zijn diabetes en de daarmee samenhangende bloedsuikerwaarden.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat de benodigde langdurige (klinische) behandeling plaats kan vinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en dat oplegging van TBS met voorwaarden thans (nog) niet noodzakelijk is.
De rechtbank zal in verband hiermee de proeftijd bepalen op drie jaren. Dat houdt in dat verdachte een verplichte klinische behandeling dient te ondergaan voor maximaal drie jaren of zoveel korter als de behandelaars dat geboden achten. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan het subsidiaire standpunt van de verdediging, inhoudende schorsing van de behandeling van de zaak.
De rechtbank is dan ook van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat een deel van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De vordering van de benadeelde partij Q-Park.
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering dient niet ontvankelijk te worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging.
Met de officier van justitie is de verdediging van mening dat de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling.
De rechtbank overweegt dat namens Q-park aangifte is gedaan van vernieling van een slagboom. Hierdoor moest deze slagboom worden vervangen. Verdachte heeft erkend dat hij de slagboom heeft omgebogen.
De benadeelde heeft de materiële schade begroot op € 538,--. De verdediging heeft de vordering van de benadeelde onvoldoende gemotiveerd betwist, terwijl vaststaat dat schade is ontstaan en de rechtbank het gevorderde bedrag voor de vervanging van een slagboom van een parkeergarage op zich redelijk acht.
De rechtbank acht de vordering dan ook in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 287, 350.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van poging tot doodslag;
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat aan een ander toebehoort, vernielen.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat een deel groot 6 (zes) maanden van deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, en stelt daarbij als bijzondere voorwaarden:
a) dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht;
b) dat veroordeelde zich houdt aan zijn meldingsplicht bij de reclassering in de frequentie die door de reclassering noodzakelijk wordt geacht;
c) dat veroordeelde zijn huidige klinische verblijf en behandeling bij Dichterbij - Stevig - locatie Oostrum op de Forensisch Psychiatrische Afdeling, gelegen aan de Wanssumseweg 14, 5708 EA te Oostrum LB zal continueren voor maximaal de duur van de proeftijd van drie jaar of zoveel korter als de behandelinstelling geboden acht, en niet zonder toestemming van de reclassering zijn adres zal veranderen;
d) dat veroordeelde meewerkt aan de behandeling bij Dichterbij - Stevig - locatie Oostrum als bedoeld onder c), ook indien dit inhoudt het meewerken aan een klinische behandeling en het opvolgen van advies gegeven door of namens de behandelaars, meer speciaal dat veroordeelde uitdrukkelijk ook dient mee te werken aan een behandeling voor zijn dwanghandelingen;
e) dat veroordeelde zich houdt aan de richtlijnen van Dichterbij - Stevig - locatie Oostrum en de reclassering aangaande drugs en alcoholgebruik, ook als dat inhoudt volledige abstinentie, wanneer de behandelaar of de reclassering dit geïndiceerd acht, alsmede dat veroordeelde zal meewerken aan controles hierop;
f) dat veroordeelde (indien verzocht) inzage geeft in zijn financiële huishouding;
g) dat veroordeelde, indien de behandelaars c.q. begeleiders een crisisopname geïndiceerd achten, medewerking verleent aan een dergelijke plaatsing;
h) dat veroordeelde in overleg met zijn behandelaar meewerkt aan een voor veroordeelde geschikte dagbehandeling en dagbesteding;
i) dat veroordeelde toestemming geeft aan de reclassering om te overleggen met behandelaars, familie, een eventuele toekomstige partner en met zijn woonomgeving;
j) dat veroordeelde de voorgeschreven medicatie gebruikt en niet van medicatie verandert zonder uitdrukkelijke toestemming van de psychiater;
k) dat veroordeelde meewerkt aan behandeling en controle ten aanzien van zijn diabetes en de daarmee samenhangende bloedsuiker waardes.
De rechtbank verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 538,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Q-Park van een bedrag van EUR 538,-- (zegge: vijfhonderdachtendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 538,-- materiële schade (post 1 ).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij Q-Park , van een bedrag van EUR 538,-- (zegge: vijfhonderdachtendertig euro), te weten EUR 538,-- materiële schade (post 1).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 28 juli 2011 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. P.P.M. Rousseau en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 6 maart 2012.
mr. P.P.M. Rousseau is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Gezamenlijke Recherche, met dossiernummer 2010161786, afgesloten op 26 oktober 2010, aantal doorgenummerde pagina's 80.
2 De verklaring van verdachte ter zitting van 6 december 2011, het verhoor van verdachte op de pagina's 75, 76, 78 en 79 en het verhoor van medeverdachte [verdachte2] op de pagina's 68, 72 en 73.
3 Proces-verbaal van aangifte op pagina 48.
4 Medische informatie van dr. G.J.D. Hengstma van 1 november 2010 na onderzoek van het slachtoffer op 24 oktober 2010.
5 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte2] op pagina 68
6 Proces-verbaal van aangifte op de pagina's 40 en 41
7 Proces-verbaal van verhoor van verdachte op de pagina's 78 en 79
8 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte2] op de pagina's 72 en 73
9 De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 19 juli 2011
2
Parketnummer: 01/825547-10
[verdachte1]