2.2Verweerder stelt zich - tevens samengevat - op het standpunt dat het voor eiseres, gelet op de situatie ter plaatse, duidelijk had moeten zijn dat belparkeren de enige manier van betalen voor het parkeren moest zijn. In het bijzonder wijst verweerder erop dat direct nabij de drie aanwezige parkeerplaatsen aan De Dijk duidelijk zichtbaar een blauw bord aanwezig was, waarop staat dat alleen door middel van belparkeren de parkeerbelasting kan worden voldaan.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de auto van eiseres geparkeerd stond zonder dat eiseres daarvoor de volgens de Verordening vereiste parkeerbelasting had voldaan. Tussen partijen is met name in geschil of voor eiseres kenbaar was dat zij, op de plek waar zij parkeerde, parkeerbelasting verschuldigd was.
4. De rechtbank overweegt dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd en gedurende een maximale tijdsduur parkeren van een voertuig kenbaar dient te zijn gemaakt op zo een wijze, dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van verweerder mag bovendien worden verwacht dat onder andere door middel van duidelijke bebording bij de parkeerplaats of in de naaste omgeving daarvan, het ter plaatse geldende parkeerregime voldoende duidelijk is aangegeven en dat ook duidelijk is hoe de parkeerder de verschuldigde belasting kan voldoen (het zogenoemde kenbaarheidsvereiste, zie in deze zin Hoge Raad, 22 november 1995, nr. 30 141, ECLI:NL:HR:1995:AA3126). Hiervoor is niet vereist dat aan het begin en het eind van elke straat door middel van bebording wordt aangegeven dat het een straat betreft waar voor het parkeren van een auto parkeerbelasting verschuldigd is. Hier staat tegenover dat van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot verschuldigdheid van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren en de wijze waarop hij daar vervolgens aan moet voldoen (de zogenoemde onderzoeksplicht, zie hiertoe onder meer de uitspraak van gerechtshof Amsterdam van 23 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:363). 5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het verweerschrift, de overgelegde foto’s en hetgeen hij ter zitting heeft toegelicht, aannemelijk gemaakt dat de regels omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting door middel van belparkeren, zoals die op de locatie waar eiseres haar auto parkeerde van toepassing zijn, voor eiseres voldoende duidelijk waren dan wel hadden moeten zijn. Het blauwe bord met de tekst: “Betaald parkeren alleen via mobiel 9972” is op ongeveer twee meter hoogte, naast de RABO-bank, aangebracht in de zeer directe nabijheid van de parkeerplek aan De Dijk waar eiseres haar auto heeft geparkeerd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat de parkeermeter er in 2016 nog wel heeft gestaan, maar dat deze was “onthoofd”, maar dat er wel een waarschuwingsbordje bij was geplaatst met de mededeling, dat er enkel nog door middel van belparkeren kon worden betaald.
6. Hetgeen eiseres hiertegen heeft aangevoerd, namelijk dat zij, mede door haar bescheiden lengte, het blauwe bord niet heeft gezien en dat zij later, naar aanleiding van een eigen onderzoek en raadpleging van Google-Maps, meent dat het blauwe bord op een onlogische plaats is opgesteld, volgt de rechtbank niet (zie 5.). De rechtbank is van oordeel dat het voor eiseres, als zij aan haar onderzoeksplicht had voldaan, duidelijk had moeten zijn dat op De Dijk alleen geparkeerd kon worden via belparkeren. De stelling van eiseres dat de bebording op ooghoogte moet zijn aangebracht vindt geen steun in het recht. In het kader van de onderzoeksplicht kan, zeker in het geval van eiseres, die klein van stuk is, daarom niet worden volstaan met enkel een waarneming op ooghoogte. De veronderstelling van eiseres dat zij niet hoefde te betalen omdat er geen werkzame parkeermeter meer stond waar je met muntgeld kon betalen, dient voor rekening en risico van eiseres te komen.
7. De stelling van eiseres dat de tekst van de naheffingsaanslag (zie 1.4) onvoldoende duidelijk is, volgt de rechtbank niet. Weliswaar wordt in die tekst ten onrechte nog melding gemaakt van een parkeerautomaat en een parkeerkaart, maar uit de daaropvolgende toelichting volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat sprake was van een situatie van belparkeren. Ook overigens zijn namens eiseres geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie zouden moeten leiden dat verweerder de onderhavige naheffingsaanslag ten onrechte heeft opgelegd.
8. Ten aanzien van eiseres’ stelling dat het kwalijk is dat de uitspraak op bezwaar een half jaar heeft moeten duren volstaat de rechtbank met de constatering dat verweerder uitspraak heeft gedaan binnen de wettelijke termijn van artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet, te weten voor het einde van het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.
9. Het beroep is ongegrond
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.