ECLI:NL:RBNNE:2018:1970

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
17/501
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negatieve beoordeling van een politieambtenaar na een uitgebreid functioneringstraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de Korpschef van Politie, verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een negatieve beoordeling die was gebaseerd op een beoordelingsformulier opgesteld door verweerder op 18 augustus 2016. Dit besluit werd later bevestigd in een bestreden besluit van 20 december 2016, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in dienst is getreden bij verweerder op 3 november 2003 en dat hij in de loop der jaren verschillende functies heeft bekleed. Vanwege zijn onvoldoende functioneren heeft verweerder in 2014 een ontslagbesluit genomen, maar dit besluit werd ingetrokken om eiser een kans te geven zijn functioneren te verbeteren. Eiser heeft een functioneringstraject doorlopen van januari 2015 tot februari 2016, waarin hij regelmatig gesprekken heeft gehad met zijn leidinggevende en begeleiding heeft ontvangen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de negatieve beoordeling beoordeeld. Eiser stelde dat hij niet objectief was beoordeeld en dat er procedurele fouten waren gemaakt tijdens het functioneringstraject. De rechtbank oordeelde echter dat de beoordeling op voldoende gronden berustte en dat verweerder adequaat had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kon doorstaan en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van een goed onderbouwde beoordeling en de rol van het bestuursorgaan in het functioneringstraject van ambtenaren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/501

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 mei 2018 in de zaak tussen

[Eiser], wonende te Assen, eiser
(gemachtigde: B. van Wijhe),
en
de Korpschef van Politie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2016 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder een beoordelingsformulier opgesteld. Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 december 2016 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, conform het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM.
Eiser heeft bij brief van 23 januari 2017 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 3 maart 2017 heeft eiser de gronden van beroep ingediend en bij brief van 21 december 2017 heeft hij nadere stukken in het geding gebracht.
Verweerder heeft bij brief van 13 april 2017 een verweerschrift ingediend, aangevuld met een brief van 7 augustus 2017.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018, gelijktijdig met het beroep van eiser in de zaak met kenmerk 17/1676. Eiser is verschenen
,bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren van de zijde van verweerder aanwezig [naam 1], [naam 2] en [naam 3].
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen tot een oplossing buiten rechte te komen.
Bij brieven van 13 en 14 februari 2018 hebben partijen de rechtbank laten weten dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen. Zij hebben de rechtbank desgevraagd toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting uit van het volgende.
2. Eiser is op 3 november 2003 bij verweerder in dienst getreden. Op 1 december 2008 is hij aangesteld als medewerker BPZ, in de rang van hoofdagent, en sinds 1 januari 2012 is hij in het kader van de reorganisatie bij de politie aangesteld als Generalist GGP, waarmee hij in functieschaal 7 is ingedeeld.
2.1.
Omdat eisers functioneren volgens verweerder te wensen overliet, heeft verweerder hem, na een negatieve beoordeling, bij besluit van 28 januari 2014 ontslag verleend en besloten hem te plaatsen in een functie, gewaardeerd in een lagere functieschaal. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien het besluit van 28 januari 2014 in te trekken en eiser nog een kans te geven om zijn functioneren te verbeteren.
2.2.
Na een periode van arbeidsongeschiktheid is eiser op 1 januari 2015 begonnen met een functioneringstraject dat aanvankelijk zou lopen tot 1 september 2015, maar tussentijds is verlengd tot 1 februari 2016. Gedurende deze periode hebben, na een startgesprek op 9 februari 2015, met regelmaat tenminste vijftien voortgangsgesprekken plaatsgevonden tussen eiser en diens direct leidinggevende. Tevens is eiser in deze periode begeleid door een directe collega, mevrouw [naam 3] , heeft hij rijbegeleiding gekregen van de heer [naam 4] en heeft hij gesprekken gevoerd met een interne coach, mevrouw [naam 5] .
3. Verweerder heeft in het primaire en in het bestreden besluit de conclusie getrokken dat eiser slecht of onvoldoende scoort op de onderdelen zelfreflectie, klantgerichtheid, daadkracht, inlevingsvermogen, stressbestendigheid, betrouwbaarheid, gezag, doelmatig handelen, alertheid, conflicthantering en houding en gedrag. Alleen op het onderdeel betrokkenheid scoort eiser volgens verweerder voldoende.
4. Eiser voert aan - voor zover hier van belang en samengevat - dat het besluit niet valt te plaatsen, nu hij tot oktober 2013 altijd een goede beoordeling heeft gekregen, dat hij niet is beoordeeld door objectieve beoordelaars, dat hem in het functioneringstraject vanaf het begin geen eerlijke herkansing is geboden, dat ten onrechte geen functionerings- en pop-gesprek heeft plaatsgevonden, dat mevrouw [naam 3] in de begeleiding van eiser is tekortgeschoten, dat verweerder ten onrechte onvoldoende waarde heeft gehecht aan feedbackformulieren die collega’s hebben ingevuld, dat verweerder een overplaatsing naar de vreemdelingenpolitie heeft geblokkeerd, dat verweerder hem ten onrechte niet op andere competenties heeft beoordeeld, dat de beoordeling op de competenties op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden en dat verweerder ten onrechte geen externe coach heeft ingeschakeld.
5. In reactie op de gronden van beroep brengt verweerder naar voren - voor zover hier aan de orde en samengevat - dat de feedbackformulieren van collega’s niet van doorslaggevend belang zijn voor de beoordeling, dat eiser een daadwerkelijke kans is geboden om zich te verbeteren gedurende het functioneringstraject, dat eiser is beoordeeld door objectieve beoordelaars, dat er geen aanleiding bestond om een externe coach in te schakelen, dat eisers functioneren is beoordeeld aan de hand van competenties die horen bij de functie Generalist GGP, dat daarbij soms een andere benaming is gebruikt dan in de functieomschrijving en competentieprofiel vermeld staan, maar dat de conclusie is dat eiser onvoldoende scoort op de benodigde competenties.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie onder meer de uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259, is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is dan of elk feit juist is vastgesteld of geduid, het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat.
8. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder gedurende het functioneringstraject in procedurele zin steken heeft laten vallen, volgt de rechtbank hem niet. Uit de gedingstukken blijkt dat het functioneringstraject vooraf met eiser is besproken en dat er een startgesprek heeft plaatsgevonden, waarin de bedoeling van het traject uiteengezet is. Eiser heeft hiervoor ook getekend. Dat de tussentijdse gesprekken niet altijd precies om de veertien dagen plaatsvonden, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser, zoals hij stelt, is benadeeld. Hij heeft dit ook niet nader onderbouwd.
9. Voor zover eiser aanvoert dat de begeleiding niet adequaat is geweest volgt de rechtbank hem evenmin. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser van januari 2015 tot juli 2015 is beoordeeld door zijn toenmalige leidinggevende Vlietstra, die in die periode ook alle voortgangsgesprekken met hem voerde. Vanaf 1 juli 2015 - na overplaatsing van Vlietstra - tot aan het einde van het traject is de begeleiding overgenomen door zijn leidinggevende [naam 3]. Uit de verslagen van de gesprekken blijkt bovendien dat Vlietstra ook na 1 juli 2015 nog bij gesprekken betrokken is geweest. Voorts heeft eisers collega [naam 1] tot augustus 2015 zorggedragen voor de begeleiding in de praktijk. Verder heeft [naam 3] eigen waarnemingen verricht en heeft hij directe collega’s van eiser geraadpleegd over hun ervaringen met eiser. Daarnaast heeft begeleiding plaatsgevonden door een interne coach. Mede op basis van de verslagen van alle gevoerde gesprekken is de rechtbank van oordeel dat de begeleiding adequaat is geweest. De rechtbank wijst er in dit verband op dat aan het einde van de gesprekken telkens afspraken zijn gemaakt, bijvoorbeeld over de kwaliteit van het schriftelijk werk van eiser, en dat in een volgend gesprek werd teruggekomen op die afspraken. Van de door eiser gestelde vooringenomenheid van de begeleiders is de rechtbank evenmin gebleken. Dat eiser geen eerlijke kans zou hebben gekregen blijkt niet uit de gedingstukken of uit hetgeen door verweerder ter zitting is verklaard.
10. Eiser stelt verder dat verweerder in 2015 ten onrechte geen functionerings- en pop-gesprek heeft gehouden. De rechtbank kan verweerder volgen in het betoog dat er, gelet op het functioneringstraject, geen aanleiding bestond voor het voeren van een formeel functioneringsgesprek of popgesprek. Gezien de vele voortgangsgesprekken, waarin het functioneren en de loopbaanontwikkeling van eiser centraal stonden, kon verweerder in redelijkheid afzien van deze formele gesprekken.
11. Voor zover eiser opwerpt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten een externe coach in te schakelen, volgt de rechtbank hem niet. Verweerder heeft eiser bij meerdere gelegenheden gevraagd wat hij van een externe coach verwachtte en wat deze zou kunnen toevoegen aan de begeleiding tijdens het functioneringstraject. Uit de gespreksverslagen komt naar voren dat eiser op dit punt een onduidelijke houding aannam. Uit het door eiser ondertekende gespreksverslag van 26 mei 2015 blijkt bijvoorbeeld dat eiser zijn coachingsvraag niet kon benoemen en dat hij van mening was dat hij geen ontwikkelpunten had. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser enerzijds vond hij dat hij geen coach nodig had, omdat er in zijn ogen niets schortte aan zijn functioneren, terwijl hij anderzijds van mening was dat er een externe coach moest worden benaderd. Daarmee ter zitting geconfronteerd heeft eiser slechts opgemerkt dat verweerder een externe coach had moeten aanstellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder - gelet op de ambivalente houding van eiser ter zake - zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het inschakelen van een externe coach geen optie was. De rechtbank overweegt daarbij dat, gegeven het feit dat hij zelf om een externe coach vroeg, het op de weg van eiser lag om initiatief te nemen om een coach te benaderen.
12. Voorts betoogt eiser dat verweerder ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de feedbackformulieren van collega’s die hij heeft overgelegd. De rechtbank is ten aanzien hiervan van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze formulieren wel een zekere waarde hebben, maar dat daaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegedicht. De collega’s die deze formulieren hebben ingevuld hebben dit immers niet gedaan met het oog op een beoordeling. Zij zijn daartoe ook niet geïnstrueerd of opgeleid. Verder had eiser de vrijheid om zelf te bepalen van welke collega’s hij feedback wilde.
13. Ten aanzien van de negatieve beoordeling zelf is de rechtbank van oordeel dat deze de in rechtsoverweging 7 genoemde toetsing kan doorstaan. Verweerder heeft uitvoerig en met concrete feiten onderbouwd waarom eiser niet aan de gestelde eisen van de functie generalist GGP voldoet. Zo heeft verweerder er onder meer op gewezen dat eiser de afspraak om een plan van aanpak op te stellen inzake de problemen met een groep jongeren in Marswijk niet is nagekomen, dat hij aangiftes buiten de afgesproken termijn en slordig afrondde, dat hij onduidelijk communiceerde met de meldkamer - waarvan [naam 3] getuige was, dat hij bij een prioriteitmelding 1 in strijd met de afspraken met “een slakkengang” en via een omweg naar de melding reed en dat hij weifelend optrad bij conflicten op straat. Verweerder is van een aantal van deze voorvallen op de hoogte gebracht door collega’s en enkele feiten en incidenten hebben de beoordelaars zelf vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder van de juistheid daarvan kunnen uitgaan, te meer nu eiser deze feiten niet onderbouwd heeft weerlegd. Eiser heeft slechts betoogd dat de beoordeling onjuist is, maar hij heeft zijn standpunt niet gestaafd met concrete gegevens.
Dat verweerder eiser tot oktober 2013 goede beoordelingen heeft gegeven doet aan het voorgaande niet af.
14. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder hem heeft dwarsgezeten bij zijn mogelijke overgang naar de vreemdelingendienst is de rechtbank van oordeel dat dit punt buiten de toetsing van het bestreden besluit valt.
15. Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, mr. C.H. de Groot en mr. H.D. Tolsma, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening