Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 ten laste gelegde nu naar zijn mening niet is te bewijzen dat verdachte betrokken is geweest bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2]).
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde gevorderd en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De onder 1 ten laste gelegde mensenhandel (sub 1, 4, 6 en 9) ten aanzien van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1]) kan, met uitzondering van het medeplegen, worden bewezen op grond van haar verklaringen, de verklaringen van [slachtoffer 3] (verder: [slachtoffer 3]) en medeverdachte [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1]), diverse tapgesprekken tussen [slachtoffer 1] en verdachte, een tapgesprek tussen [naam 1] en [slachtoffer 2] en informatie van Western Union, betreffende een viertal overboekingen van [slachtoffer 1] ten name van verdachte.
Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat sprake was van seksuele uitbuiting waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen geweld, dreiging met geweld, dreiging met een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer 1].
De onder 3 ten laste gelegde mensenhandel (sub 1, 4, 6 en 9) ten aanzien van [slachtoffer 3] kan, met uitzondering van het medeplegen, worden bewezen op grond van haar verklaring, de verklaringen van [slachtoffer 1], [medeverdachte 1] en verdachte en diverse tapgesprekken tussen [slachtoffer 1] en verdachte.
Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat sprake was van seksuele uitbuiting waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen geweld, dreiging met geweld, dreiging met een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer 3].
De onder 4 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) ten aanzien van [slachtoffer 2] kan worden bewezen op grond van haar verklaring en verklaringen van [slachtoffer 1], medeverdachten [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 1]. Verdachte en medeverdachten wisten dat [slachtoffer 2] zich in een uitbuitingssituatie bevond toen zij door verdachte en [slachtoffer 1] vanuit Frankfurt naar Nederland werd gebracht en dat zij in Nederland in de prostitutie zou gaan werken.
De onder 5 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (verder: [slachtoffer 4]) kan worden bewezen op grond van hun verklaringen en de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1]. Verdachte en [medeverdachte 1] wisten dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich in een uitbuitingssituatie bevonden toen zij door hen vanuit Bulgarije naar Nederland werden gebracht en dat zij in Nederland in de prostitutie zouden gaan werken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw, kort gezegd, aangevoerd dat zij, net als de officier van justitie, het feit niet te bewijzen acht.
Verder heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft [slachtoffer 1] aanvankelijk verklaard dat zij niet voor verdachte werkte, maar voor zichzelf. Toen verdachte [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]) vanuit Bulgarije mee had genomen naar Leeuwarden is [slachtoffer 1] jaloers geworden en die jaloezie kan een drijfveer zijn geweest om belastend over verdachte te gaan verklaren. De ruzies tussen [slachtoffer 1] en verdachte, waarvan uit tapgesprekken is gebleken, kwamen volgens [slachtoffer 1] voort uit jaloezie. Van toepassing door verdachte van enig dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) jegens [slachtoffer 1] is geen sprake geweest. Van de vermeende klap die verdachte haar zou hebben gegeven staat niet vast dat dit zou zijn gebeurd in het kader van de uitoefening van dwang.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is evenmin sprake geweest van toepassing door verdachte van enig dwangmiddel als bedoeld in voornoemde bepaling jegens [slachtoffer 3]. Zij wilde geld verdienen en is via andere Bulgaarse meisjes in Nederland terechtgekomen. Zij wist wat haar te wachten stond omdat zij het werk eerder had gedaan.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij vrijwillig naar Nederland is gekomen. Verdachte heeft haar er niet toe gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde is niet gebleken van enige bemoeienis van verdachte bij de werkzaamheden van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Niet is gebleken van betrokkenheid van verdachte bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2]. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 19 mei 2015, opgenomen op pagina 212 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC15003 - CELUTA, d.d. 14 januari 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
(p. 213) Ik ben in Nederland sinds ongeveer 2 jaar. In Leeuwarden heb ik voornamelijk in [bedrijf 1] gewerkt. Ik heb het even geprobeerd in [bedrijf 2].
Ik had een verhouding met een man. Zijn naam is [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik stuurde het geld naar huis en hij ging mijn woning opknappen. Nu staat de woning op naam van de broer van [verdachte]. Ik had vertrouwen in de man en daarom heb ik ook mijn geld naar hem toe gestuurd. [verdachte] is mijn echtgenoot, wij hebben samen een kind en sinds 4 jaar zijn wij samen. Wij zijn niet getrouwd.
(p. 214) Het is wel normaal bij ons dat de ene vrouw werkt voor de man om zijn andere gezin te onderhouden. Ik ben heel erg verliefd op [verdachte]. Alles wat op de eerste bladzijde van het gesprekstaat klopt. Als ik dit wat op de tweede bladzijde staat zo hoor, dan heeft hij echt niet van mij gehouden. Als ik dit zo hoor, vind ik het afschuwelijk. Het klopt wat daar in staat, dat ik veel geld naar hem heb opgestuurd en dat ik voor hem werk. Ik geloofde hem, ik hield van hem en ik deed niets anders dan helpen, helpen, helpen.
(p. 215) Ik ben de enige die voor [verdachte] gewerkt heeft. [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) kwam op het laatst. [verdachte] bleef maar dooremmeren omdat hij nog een meisje wilde laten werken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 mei 2015 , opgenomen op pagina 223 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
(p. 225) Ik herinner mij dit gesprek. Ik heb al mijn geld aan hem afgegeven. Letterlijk zei [verdachte] tegen mij: "[slachtoffer 1] ik heb een huis voor jou gekocht en op naam van mijn broer gezet en als jij terug komt zal mijn broer het huis op jou naam zetten".
Ook dit gesprekherinner ik mij. Ik werkte voor hem en hield van hem ik wilde dat hij bij mij was. Ik wilde alles aan hem geven, maar hij loog tegen mij. Ik wilde graag naar huis. Hij irriteerde mij hij was boos als ik geen geld maakte. Ik wilde dat hij regelde dat ik met een minibus naar huis kon, maar dat deed hij niet. Ik wist zelf niet hoe ik mijn vlucht naar Bulgarije kon regelen. Van hem mocht ik niet naar huis. Ik moest werken. Ja ik was afhankelijk van hem. Ook dit gesprekweet ik nog. Hij wilde dat ik aan het werk ging. Hij wilde alleen maar geld en ik was de domme eend die van hem hield. Eerst sliepen [slachtoffer 5] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 5]), [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4]) en ik boven de Pizzeria op [straatnaam] in Leeuwarden. Later sliepen [slachtoffer 5], [slachtoffer 3], [verdachte], [medeverdachte 1] en ik in dat huis. Ik mocht geen facebook hebben. Hij verbood mij communicatie te hebben.
Ik kreeg ruzie om [slachtoffer 3] met [verdachte]. Hij ging voor de omzet. Tijdens deze ruzie heeft [verdachte] mij 1 keer geslagen met zijn vlakke hand. Ook heeft hij mij een fles cola tegen mij lichaam gegooid.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 mei 2015, opgenomen op pagina 250 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
(p. 251) Ik ben sinds begin augustus 2014 hier in Leeuwarden aan het werk. Het huis van mij zou aangekocht zijn door [verdachte] voor 3000 euro. De verbouwing zou 5000 euro gekost hebben. Waar de resterende 20.000 euro dan is gebleven, weet ik. Al het geld is naar [verdachte] gegaan. Het is/was wel mijn geld.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 juli 2015 , opgenomen op pagina 252 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
(p. 253) Ik heb geld via Western Union en Moneygram verzonden. Ik stuurde per week soms 1000 euro of meer naar [verdachte]. Het geld is ook gebruikt voor de verbouwing. Het huis staat op naam van [naam 2], dat is de broer van [verdachte].
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 mei 2015, opgenomen op pagina 334 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Ik wist dat [verdachte] vrouwen voor hem in de prostitutie had te werken. Ik wist dat [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) ook voor [verdachte] werkte.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 januari 2015, opgenomen op pagina 310 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
(p. 321) Als [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) in de avond thuiskomt, is het eerste wat ze doet het geld op tafel leggen. Voor [verdachte].
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 augustus 2015, opgenomen op pagina 357 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Betreffende betalingsgegevens via de Western Union en Moneygram, te weten stortingen van diverse geldbedragen door [slachtoffer 1] aan verdachte in 2014 (p. 361) en 2015 (p. 358).
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 mei 2015 , opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
(p. 82) V: En met [slachtoffer 1] dan? Heb je daar ook kinderen mee?
A: Ja. Mijn moeder zorgt voor het kind.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 mei 2015 , opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van (mede)verdachte [verdachte]:
(p. 87) Ik heb geld gekregen van [slachtoffer 1]. Maar ik heb ook bewijzen voor de grote verbouwing aan het huis van [slachtoffer 1].
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 juni 2015 , opgenomen op pagina 183 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]:
(p. 185) Dit gesprekgaat over geld wat ik meegenomen heb vanuit Nederland voor [naam 3] en [verdachte]. Dit was een bedrag van 300 euro. Dit geld moest ik aan [verdachte] geven, toen hij daar in Bulgarije was. [verdachte] moest vervolgens weer een gedeelte aan [naam 3], de vriend van [slachtoffer 5], geven. Dit is normaal toch? [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] hadden mij dat geld gegeven.
11. Schriftelijke bescheiden, te weten verslagen van telefoontaps, opgenomen op de volgende pagina's van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
12-1 (p. 380 e.v.) Een telefoongesprek gevoerd op 27 januari 2015 tussen [slachtoffer 2] en [naam 1], waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 2]: "Ze moeten hard werken, geld maken voor hun pooiers. [slachtoffer 1] kreeg een harde klap van [verdachte]. Hij sloeg haar zo hard dat het zelfs op de bovenste etage te horen was."
12-2 (p. 405) Een telefoongesprek gevoerd op 16 februari 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[verdachte]: (..) [medeverdachte 1] zou vanochtend tegen jou gezegd hebben.. meisjes zullen je geld sturen en jij zou gezegd hebben dat er geen geld is.
[slachtoffer 1]: Ik heb heel weinig geld moet ik dat geven en naar jou sturen, is goed ik zal dat naar jou sturen. (..)
[verdachte]: Rot toch op.. (..)
[verdachte]: Waarom zeg je er is geen geld!
[slachtoffer 1]: Omdat het heel weinig geld is [verdachte]. (..)
[verdachte]: Hoeveel geld heb jij?
[slachtoffer 1]: 500 euro.
[verdachte]: Heb je dat niet aan hem kunnen geven. (..)
[verdachte]: Wat zitten jullie te doen, wat ben jij aan het doen
12-3 (p. 418) Een telefoongesprek gevoerd op 4 maart 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[verdachte]: Als je zonder een condoom gaat neuken dan zul je verdienen en zo zul je niets verdienen? is dat zo? (..)
[verdachte]: Dus er is ..ntv.. geen werk.. (..)
[verdachte]: [stemverheffing] Zit niet zo te praten, laat ik klaar komen in je mond jij stommerik...
12-4 (p. 421) Een telefoongesprek gevoerd op 4 maart 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[verdachte]: Waar zit jij, ik zal klaarkomen in je mond (..)
[verdachte]: Aha... eet mij stront jij..
12-5 (p. 426) Een telefoongesprek gevoerd op 5 maart 2015 (nr. 181) tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 1]: Je moet mijn huis ook op mijn naam laten zetten..dat heb ik meerdere malen tegen je gezegd.. Meerdere malen als ik thuis ben wil ik dat je met mij meegaat om mijn huis op mijn naam te laten zetten.. wat voor een man ben jij. Je hebt een huis voor mij gekocht maar het huis staat niet op mijn naam..
[verdachte]: We zullen het op je naam laten zetten....ntv.. Ga werken.
[slachtoffer 1]: Maak je niet druk, het zal wel gebeuren.. wat kan ik eraan doen, ik maak mij ook druk als ik geen werk heb..
[verdachte]: Vandaag is het de vierde dag dat je geen werk hebt en je zegt tegen mij van maak je niet druk.. zit je te dollen met mij..
[slachtoffer 1]: Je moet niet zo praten [verdachte], als ik met je zou willen dollen.. dan zou ik niet voor je werken en mijn geld niet naar je sturen.(..)
[verdachte]: Ik heb 260 leva nodig voor de tanden van mijn moeder..
12-6 (p. 455) Een telefoongesprek gevoerd op 28 maart 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is:
[verdachte] : Vorige week heb je mij 200 euro gestuurd.. heb ik je dan niet 540 euro laten houden!
12-7 (p. 456) Een telefoongesprek gevoerd op 28 maart 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is:
[verdachte] : ..ntv.. we hebben elkaar geschreven.. ik heb weer teruggelezen, ik heb wel 10 keer gekeken, hoeveel geld heb je nog, ik heb 540 euro nog bij mij heb je geschreven aan mij.. We zijn nu 1 week verder en jij zegt tegen mij dat je 650 euro hebt.. Heb je de hele week 100 euro verdiend?!
12-8 (p. 459) Een telefoongesprek gevoerd op 28 maart 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 1] heeft via Moneygram geld naar [verdachte] gestuurd.
12-9 (p. 463) Een telefoongesprek gevoerd op 4 april 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[verdachte]: Natuurlijk geloof ik het niet, een dag kan het rustig zijn maar een maand lang... (..)
[verdachte]: Tussendoor zal er toch 2, 3 dagen werk zijn? ..ntv..
12-10 (p. 466) Een telefoongesprek gevoerd op 5 april 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[verdachte]: Maar [slachtoffer 1], je hebt 80 verdiend, 85 verdiend, 60 verdiend, gisteren heb je 80 verdiend.. Wat zij jij tegen mij te zeggen. (..)
[verdachte]: Ben jij helemaal gek geworden.. ntv..avond heb je 80, eergisteren heb je 50 of 60 verdiend.. Wat zit jij tegen mij te zeggen..
12-11 (p. 468) Een telefoongesprek gevoerd op 5 april 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[verdachte]: dat je 350 - 400 euro hebt.. dat denk ik.
[verdachte]: Jij hebt gisterenavond ook 50 verdiend., in twee avonden is dat 130 euro. Waar blijven dan die 7, 8 dagen..
[slachtoffer 1]: Wat 7, 8 dagen, ik heb toch ook huur moeten betalen.. Kijk die man eens wat hij met mij zit te bespreken.. Rot toch op.
[verdachte]: Ga maar werken..
(p. 469) [verdachte]: Jij bent aan het werk.. ik dacht dat jij 150 - 200 euro zou hebben.. (..)
Ten aanzien van het onder 3 en 5 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 mei 2015, opgenomen op pagina 334 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Ik werk nu sinds een week of 3 à 4 in de prostitutie. Dit is dus sinds ik hier in Nederland ben. Ik ben hier in de auto van [verdachte] gekomen. Ik ken [verdachte] al enkele jaren. Ik heb in het verleden ook een relatie met hem gehad. Ik heb geen werk in Bulgarije en kreeg een uitkering van 120 lev per maand. Dit is veel te weinig om mijn kind te onderhouden. Ik heb toen [verdachte] benaderd. Ik wist dat [verdachte] vrouwen voor hem in de prostitutie had te werken.
(p. 335) Op 16 of 17 april 2015 zijn wij vertrokken uit Bulgarije. Met wij bedoel ik dan [slachtoffer 4], [medeverdachte 1], [verdachte] en ik. We reisden in de auto van [verdachte]. We zijn rechtstreeks naar Nederland gereisd. Na een dag of 3 zijn we in Nederland aangekomen. Met [verdachte] heb ik later wel eens ruzie. Dat gebeurde via de telefoon. Deze ruzie ging om een
geldbedrag wat ik voor hem verzwegen had. Ik had meer geld overgemaakt naar mijn moeder, dan ik hem verteld had. Ik vond dat hij daar niks mee van doen had.
Thuis, in de woning waar wij verbleven, heeft hij ook wel eens een glas bier met bier naar mij gegooid. Hij wilde weten of hier wilde blijven werken of niet. [verdachte] maakte toen mijn simkaart kapot en bedreigde mij. Ik had de man van mijn kind gebeld en daar waren zij het niet mee eens. Ik ben erg bedreigd door [slachtoffer 1]. Ik heb eerst in een plaats gewerkt, waar [slachtoffer 4] ook werkte. [slachtoffer 1] heeft toen een kamer voor mij in Leeuwarden geregeld.
(p. 336) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] controleerden mij constant. Zij hielden mij steeds in de gaten, controleerden hoeveel klanten ik kreeg en zo. Zij gaven dit dan waarschijnlijk door aan [verdachte]. Ook mij heeft [verdachte] beloofd om een huis voor mij te bouwen. Hij heeft mij een betere toekomst beloofd als ik ging werken en geld verdienen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 21 mei 2015, opgenomen op pagina 340 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4]:
Ik ben met [verdachte], [medeverdachte 1] en [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]) hier samen naar toe gekomen. We zijn uit Bulgarije gekomen, met de auto van [verdachte].
(p. 341) A: Dat was 18 of 19 april denk ik.
V: Waar verbleef je in Leeuwarden?
A: Ik verbleef met [slachtoffer 5] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 5]) en [slachtoffer 1] in een woning. [slachtoffer 3] is nu ook in dat huis komen wonen. Ik was samen met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] is de vader van mijn kindje.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 15 mei 2015, opgenomen op pagina 191 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 4]:
(p. 192) Ik ben huurder van perceel [straatnaam] te Leeuwarden. Dit is inclusief de pizzeria. Op 29-10-2014 heb ik een kamer verhuurd aan een Bulgaarse vrouw, [slachtoffer 5] genaamd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 19 mei 2015 , opgenomen op pagina 212 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
(p. 213) [verdachte] heeft [slachtoffer 3] in Heerenveen als prostituee laten werken. [slachtoffer 3] moest voor zichzelf en [verdachte] werken.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 mei 2015 , opgenomen op pagina 223 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
[verdachte] was boos op [slachtoffer 3]. Over het feit dat zij foto's had geplaatst op haar facebook. [verdachte] verbood het ons om op facebook te gaan. Ook uit dit gesprek blijkt, dat ik [slachtoffer 3] hier niet wilde hebben. Toen [slachtoffer 3] hier net aan het werk was heeft zij mij ook verteld, dat zij eigenlijk niet voor [verdachte] wilde werken.
(p. 227) Ik heb [verdachte] verteld dat [slachtoffer 3] geld voor hem achterhield. Dit kan toch niet. Zij werkte voor [verdachte]. Ook het tweede gesprek klopt. Hij zou haar slaan als wij die avond thuis zouden komen. Toen wij thuis kwamen die avond was [verdachte] wel boos op haar en heeft een glas bier tegen haar aangegooid. [slachtoffer 3] vertelde toen, dat zij was vergeten dat zij zoveel geld had en had hem dat per ongeluk niet verteld.
Dit gesprek gaat over de ruzie om het geld met [slachtoffer 3]. [verdachte] gaf mij inderdaad de opdracht om op [slachtoffer 3] te letten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 mei 2015 , opgenomen op pagina 223 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
(p. 226) Eerst sliepen [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en ik boven de pizzeria op [straatnaam] in Leeuwarden.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 juli 2015 , opgenomen op pagina 252 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
(p. 253) [medeverdachte 1] had alleen [slachtoffer 4] en die is zwanger van hem geraakt. [slachtoffer 4] verdiende niet veel geld.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 21 januari 2015, opgenomen op pagina 303 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
(p. 306) A: [slachtoffer 4] werkt in [bedrijf 1].
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 januari 2015, opgenomen op pagina 310 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
(p. 321) A: Met de jaarwisseling is [slachtoffer 4] mishandeld door [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] raakte geïrriteerd dat [slachtoffer 4] weinig verdiende en heeft haar toen echt goed mishandeld.
A: Zij kreeg een harde klap op haar kin, een bloedlip en haar neus werd blauw. Hij sloeg haar op haar linker bovenarm.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 mei 2015, opgenomen op pagina 324 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
(p. 325) A: [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 4] zo ontzettend mishandeld. Ze kwam met de blauwe plekken op haar werk. [medeverdachte 1] was toen wild en hij wilde mij ook van de trap gooien. Hij was woest.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2015, opgenomen op pagina 30 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op woensdag 6 mei 2015 waren wij in het prostitutiegebied De Weaze te Leeuwarden. Wij liepen langs diverse kamers. In kamer 10 van [bedrijf 1] troffen wij naast [slachtoffer 3] ook [slachtoffer 4] aan.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2015, opgenomen op pagina 28 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op donderdag 26 februari 2015, omstreeks 11.45 uur, zagen wij uit perceel [straatnaam] (zij-ingang) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] komen. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de woning waar de vrouwen uit kwamen lopen perceel [straatnaam] te Leeuwarden is.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 mei 2015 , opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
(p. 82) V: Twee weken terug ben je samen met je neef [medeverdachte 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vertrokken uit Bulgarije?
A: Een of twee dagen zijn we in Duitsland geweest en hierna zijn we hier naar toe gegaan.
De twee meisjes werkten hier.
V: Heb je hier ook nog een andere vriendin?
A: Ja. We noemen haar [slachtoffer 1]. Dat is mijn vriendin.
(p. 83) V: En van wie is dat huis?
A: De man die beneden een pizzeria heeft.
(p. 84) V: En wie huurt het?
A: De meisjes. Ik slaap er alleen. [medeverdachte 1] ook.
V: [slachtoffer 3] is een nichtje van je, [slachtoffer 4] ook?
A: Nee.
V: Hoe komt ze dan bij jou terecht, om naar Nederland te gaan?
A: Ja, ik geloof dat ze met [medeverdachte 1] bepaalde dingen besproken heeft en met de meiden hier. V: En heeft ze ook voor de reis betaald?
A: Nee. Ik moest toch hier naar toe.
V: En met [slachtoffer 3] is het ook zo gegaan? Die heeft ook niet betaald?
A: Dat klopt. Wij hebben hen beiden meegenomen.
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 mei 2015, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
(p. 88) Toen wij uit Bulgarije hier naar toe gingen hadden wij geen afspraken gemaakt.
Zij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]) schreef op Facebook dat haar situatie heel slecht was en zij vroeg mij wanneer ik naar Nederland ging omdat zij met mij mee wilde om te gaan werken.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 mei 2015, opgenomen op pagina 74 e.v. van pv van voorgeleiding d.d. 8 mei 2015, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]:
(p. 75) V: Sinds wanneer ben je in Nederland?
A: 9 of 10 dagen.
V: Hoe ben je vertrokken uit Bulgarije?
A: Met de auto van [verdachte]. Met [verdachte] en de vriendin van mij en een vriendin van [verdachte]. Mijn vriendin heeft [slachtoffer 4]. Het andere meisje heeft [slachtoffer 3]. Mijn vriendin werkte eerst in Frankfurt, daar wilde ze niet meer werken daarom is ze hier heen gekomen. In Bulgarije moet ze werken voor 4 euro per dag en dan kan ze amper voor haar kind zorgen. Als ik terug zou gaan naar Bulgarije zou ze in handen vallen van iemand anders en dan zou ze niet goed voor haar kind kunnen zorgen.
(p. 76) V: Was het de bedoeling dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] zouden gaan werken?
A: Ja, ze zijn eerst samen in Heerenveen begonnen in de prostitutie en [slachtoffer 3] werkt nu sinds kort in Leeuwarden in de prostitutie.
A: [slachtoffer 1] is de echte vriendin van [verdachte] en [slachtoffer 3] is hier naar toe gekomen om te werken. V: Wie heeft dat geregeld dan?
A: Het is een meisje dat met iedereen meegaat bij ons in de stad.
V: Vind je het verantwoord dat een vrouw die zes maanden zwanger is nog in de prostitutie werkt?
A: Als ik de mogelijk zou hebben zou ik haar direct in het huisje zetten, maar we zijn hier naar toe gekomen om wat geld te regelen.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 mei 2015 , opgenomen op pagina e.v. van pagina 4 van pv van voortgang d.d. 18 mei 2015, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]:
(p. 6) [slachtoffer 4] loog tegen mij. Ik heb haar toen geslagen.
(p. 10) De laatste tijd heb ik wel veel contact met [verdachte]. Toen wij de laatste keer naar Nederland kwamen, hebben wij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] naar Heerenveen gebracht, in Leeuwarden was geen plaats. Ik ging een paar dagen later op bezoek bij [slachtoffer 4] en op verzoek van [slachtoffer 1] heb ik [slachtoffer 3] meegenomen naar Leeuwarden.
17. Schriftelijke bescheiden, te weten verslagen van telefoontaps, opgenomen op de volgende pagina's van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
17-1 (p. 489 e.v.) Een telefoongesprek gevoerd op 28 april 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 1]: Wat je hebt [slachtoffer 3] gebeld en wat heb je tegen [slachtoffer 3] gezegd?
[verdachte]: Ze is in facebook geweest.. heeft ... foto ... gedaan.. Ik heb haar ervan langs gegeven.
[slachtoffer 1]: Waarom heb je haar van langs gegeven, dat gaat jou toch n iets aan?
[verdachte]: Hoezo gaat mij niets aan (..)
[verdachte]: Waarom zou ze dat erop moeten zetten. Ze werkt toch voor mij! (..)
[verdachte]: Moet ik toelaten dat zij facebook enzo heeft, dat zij doet wat zij wil, moet ik dat zo doen.
17-2 (p. 491) Een telefoongesprek gevoerd op 28 april 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[verdachte]: Ze ([slachtoffer 3]) zal hier blijven, werken, geld verdienen, het is toch nodig dat ik haar een beetje controleer....
[slachtoffer 1] vertelt dat [slachtoffer 3] nog niet gewerkt heeft dat zij op haar kamer op de stoel zit.
17-3(p. 493) Een telefoongesprek gevoerd op 4 mei 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 1]: [slachtoffer 3] heeft vanochtend 200 euro overgeboekt.
[verdachte]: 200?
[slachtoffer 1]: Ja. '
[verdachte]: Waar heeft ze die 200 vandaan? (..)
[verdachte]: Ik zal haar ..ntv.. vanavond.. (..)
[verdachte]: Ze heeft 40 euro aan mij gegeven dan had ze 290 euro..
[slachtoffer 1]: Zie je! Ze zegt het niet... je moet tegen [slachtoffer 3] zeggen als jij weg bent dat ze het geld elke dag aan mij geeft.. heb je mij gehoord?
17-4 (p. 494) Een telefoongesprek gevoerd op 4 mei 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 1]: Heb je met [slachtoffer 3] gesproken?
[verdachte]: Nee ze heeft niet gebeld. (..)
[verdachte]: Hmm.. Ik zal haar vanavond slaan. (..)
[verdachte]: ..ntv.. als ze nou hard zou gaan werken.. dat ik een maand haar geld kan opmaken dat ik haar dan buiten de deur zet.. (..)
[verdachte]: Ik zal vanavond bij haar langs gaan, ik zal haar een goed pak slaag geven vanavond. wie denkt ze wel dat ik ben.. ze zegt ik heb 130, ze blijkt 200 te hebben.
17-5 (p. 414) Een telefoongesprek gevoerd op 2 maart 2015 tussen [slachtoffer 1] en [verdachte], waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 1]: Als [medeverdachte 1] geld van mij vraagt, zal ik het hem dan geven? (..)
[verdachte]: Je zult geven.. ntv...
[slachtoffer 1]: Hij heeft zijn eigen meisje, zijn eigen meisje moet werken.. waar ik boos om ben is dat zijn meisje zich niet om haar werk bekommert..Wij moeten werken..wij moeten geld geven..
17-6 (p. 439) Een telefoongesprek gevoerd op 14 maart 2015 tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4], waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 4]: Ik heb net [medeverdachte 1] gesproken.
[slachtoffer 1]: Hoe gaat het met hem?
[slachtoffer 4]: Hij is kwaad want ik de huur [mito] niet kan verdienen. Ik weet het niet meer.
[slachtoffer 1]: Heb je nog geen 1 gehad?
[slachtoffer 4]: Nee.
[slachtoffer 1]: Dat is erg.
[slachtoffer 4]: Hij was heel erg kwaad.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 januari 2015, opgenomen op pagina 303 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
(p. 305) A: Ik ben naar Leeuwarden gekomen. [medeverdachte 2] beloofde mij dat hij een paar dagen later ook naar Leeuwarden zou komen. Ik zou eerst wat geld verdienen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2015, opgenomen op pagina 310 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
(p. 311) A: Toen ik ruzie kreeg met [medeverdachte 2] was [medeverdachte 1] in Leeuwarden. Zij waren samen
dingen aan het bespreken. [medeverdachte 1] draaide zich naar mij toe en zei: Als je niet meer voor
[medeverdachte 2] werkt dan moet je voor [verdachte] werken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 januari 2015, opgenomen op pagina 310 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
(p. 318) A: Wij (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] en ik) waren samen met [verdachte] en [medeverdachte 1]. Toen zei [verdachte] dat hij naar Nederland zou vertrekken. Hij zei dat ik ook mee kon reizen als ik dat wilde. Zonder na te denken, zei ik ja. Ik wilde weg van die plaats. Ik zei ja. [medeverdachte 2] beloofde mij later naar mij toe te komen. De dag erna zijn wij naar Nederland vertrokken. Ik ging samen met [verdachte] en [slachtoffer 1].
(p. 319) V: Wat waren de afspraken met [medeverdachte 2] hierover? Over het werken in Leeuwarden, het financiële?
A: Het geld dat ik verdiende moest ik naar hem sturen.
(p. 320) V: Hoe hield hij hierover controle?
A: [verdachte]. [verdachte] belde met [medeverdachte 2]. [slachtoffer 1] hield mij in de gaten. [verdachte] belde met
[slachtoffer 1]. Als ik een klant had gehad, vroeg [slachtoffer 1] hoeveel ik verdiend had.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 mei 2015, opgenomen op pagina 324 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
(p. 325) A: Mijn pooier en ik krijgen ruzie op 5 of 6 januari 2015. Daar waren [verdachte] en [medeverdachte 1] bij. [medeverdachte 1] stelde toen voor om aan mij om met [verdachte] mee te gaan. Daarbij vertelde [slachtoffer 1] mij dat zij op zoek waren naar een meisje zodat zij naar huis kon gaan om bij te komen. Ik mocht toen 1 van de 2 mannen kiezen om voor te gaan werken.
(p. 326) V: Hoe ben je in Nederland gekomen?
A: Met [verdachte] en [slachtoffer 1]. Dit was op 23 november 2014.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 juli 2015, opgenomen op pagina 330 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
(p. 332) A: In november 2014 ben ik wel naar Leeuwarden gegaan, maar was [medeverdachte 2] nog wel mijn pooier.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 juli 2015, opgenomen op pagina 252 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
(p. 253) In Frankfurt heeft [verdachte] "[bijnaam]" ([medeverdachte 2]) ontmoet. Beiden hebben afspraken gemaakt over [slachtoffer 2]. Zij wilden dat wij [slachtoffer 2] aan werk in Leeuwarden gingen helpen. Daarom moest [slachtoffer 2] naar Leeuwarden verplaatst worden. In Frankfurt had ik geen werk, daarom hebben ik en [verdachte], [slachtoffer 2] mee naar Leeuwarden genomen. Wij reden toen in de auto van [verdachte]. Het was een paar dagen voor de jaarwisseling 2014.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 juli 2015, opgenomen op pagina 187 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]:
(p. 188) Wel heb ik [slachtoffer 2] gezegd dat ze een slimme meid is en dat ze voor haar zelf moest gaan werken.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 3 augustus 2015, opgenomen op pagina 289 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]:
(p. 290) V: Wanneer heb je [slachtoffer 2] voor het laatst gezien?
A: Met de jaarwisseling 2014/2015. Afgelopen december of januari toen ze naar Nederland kwam. Dat was in Frankfurt.
V: Je zei net: Voordat [slachtoffer 2] naar Nederland ging. Hoe ging zij naar Nederland?
A: Met die jongen, [verdachte]. Tot zover ik mij kan herinneren was de vriendin van [verdachte] er ook bij.
V: Wat ging [slachtoffer 2] in Nederland doen?
A: Zij wilde werken.
V: Wat voor werk?
A: Het werk dat zij op het ogenblik doet.
V: In de prostitutie?
A: ja.
(p. 292) A: [medeverdachte 1] is volgens mij een chauffeur. Die heb ik in Frankfurt leren kennen. Dat is een vriend van [verdachte]
(p. 294) V: Hoe vaak heeft [slachtoffer 2] geld overgemaakt aan je?
A: Tot zover ik mij kan herinneren twee of drie keer.
(p. 295) A: Met [slachtoffer 2] ging ik zitten aan tafel om over onze relatie te praten. Toen kwam [verdachte]. Pas daarna kwam ter sprake dat hij naar Nederland zou gaan en toen zei [slachtoffer 2] dat zij mee wilde gaan naar Nederland.
De rechtbank overweegt allereerst als volgt.
Aan verdachte is, voor zover thans nog ter beoordeling staat, ten laste gelegd artikel 237f, eerste lid, Sr, de sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 (feiten 1 en 3), en sub-onderdeel 3 (feiten 4 en 5). Uit de wettekst van de sub-onderdelen 1 en 6 volgt dat voor bewezenverklaring hiervan is vereist dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. Uit de jurisprudentievolgt dat de in sub-onderdelen 3, 4 en 9 omschreven gedragingen eveneens alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet derhalve worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze sub-onderdelen. In lid 2 van artikel 237f Sr is bepaald dat onder uitbuiting in ieder geval uitbuiting in de prostitutie valt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde leidt de rechtbank uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de aan verdachte ten laste gelegde sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van lid 1, artikel 237f Sr bewezen kunnen worden, waarbij jegens [slachtoffer 1] de dwangmiddelen dwang, geweld, misleiding, misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie zijn toegepast.
Dwang en geweld
Met betrekking tot deze dwangmiddelen overweegt de rechtbank dat verdachte [slachtoffer 1] in ieder geval éénmaal hard heeft geslagen. Gelet op de omstandigheden waaronder het geweld heeft plaatsgevonden, zoals uit de bewijsmiddelen is gebleken, plaatst de rechtbank dit geweld in de context van de door verdachte gecreëerde sfeer van druk, dwang en intimidatie gericht op het onder de duim houden van [slachtoffer 1] zodat zij haar prostitutiewerkzaamheden zou blijven voortzetten en haar verdiensten aan hem zou blijven afstaan. De rechtbank is daarmee, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat daarmee aan het causaliteitsvereiste is voldaan.
Misleiding
Met betrekking tot het dwangmiddel misleiding overweegt de rechtbank dat verdachte [slachtoffer 1], die verliefd op hem was en hem vertrouwde, heeft voorgehouden dat het door haar verdiende geld werd besteed aan een woning voor haar in Bulgarije.
Bedoelde woning stond in werkelijkheid op naam van de broer van verdachte en herhaaldelijk hield verdachte haar voor dat de woning op haar naam zou worden overgeschreven. Ondanks dat [slachtoffer 1] het door haar in de prostitutie verdiende geld bleef geven aan verdachte, bleef overschrijving van de woning op haar naam gedurende de ten laste gelegde periode uit. De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] aldus heeft misleid waardoor zij prostitutiewerkzaamheden bleef verrichten.
Misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van een kwetsbare positie geldt dat dit begrip in lid 6 van artikel 237f Sr is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van uit feitelijk overwicht voorvloeiend overwicht geldt blijkens de wetsgeschiedenis dat, waar het de prostitutie betreft, dit misbruik kan worden verondersteld indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] een liefdesrelatie met verdachte heeft gehad en dat zij samen een kind hebben dat door de moeder van verdachte wordt verzorgd. [slachtoffer 1] hield van verdachte en wilde hem alles geven, zo heeft zij verklaard. Verdachte heeft deze vermeende affectieve relatie gebruikt om haar te bewegen zich te prostitueren en haar geld ten behoeve van hem af te staan, waarbij zij in de veronderstelling verkeerde dat een deel van het geld voor een woning van haar in Bulgarije werd aangewend. Verdachte oefende blijkens de tapgesprekken daarbij een grote druk op [slachtoffer 1] uit om geld te verdienen en zich te verantwoorden voor haar inkomsten. Omdat [slachtoffer 1] al haar geld aan verdachte moest afstaan beschikte zij zelf niet over financiële middelen, hetgeen haar afhankelijkheid van verdachte vergrootte. Zij kon zich ook feitelijk niet meer aan de situatie waarin zij zich bevond onttrekken. Toen zij terug wilde naar Bulgarije mocht dat niet van verdachte en zij was zelf niet in staat haar terugreis naar Bulgarije te regelen.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit deze feitelijke omstandigheden volgt dat [slachtoffer 1] zich ten opzichte van verdachte in een afhankelijke positie bevond waarin zij geen andere reële keuze had dan in de prostitutie te blijven werken. De positie waarin zij verkeerde was niet vergelijkbaar met de positie van een mondige prostituee in Nederland. [slachtoffer 1] verkeerde aldus in een uitbuitingssituatie en verdachte maakte daar misbruik van. De omstandigheid dat zij eerder vrijwillig in de prostitutie had gewerkt, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt niet dat van een dergelijke dwang geen sprake was.
Uitbuiting
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer 1] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] heeft uitgebuit. Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander in de prostitutie worden verricht, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
De rechtbank is derhalve, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer 1] door verdachte en dat verdachte daar ook het oogmerk op heeft gehad.
De omstandigheid dat [slachtoffer 1] aanvankelijk heeft verklaard dat zij niet voor verdachte werkte, maar voor zichzelf, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, betekent niet dat daarom van uitbuiting geen sprake is geweest. Immers een situatie van uitbuiting kan ook ontstaan nadat aanvankelijk vrijwilligheid bij het slachtoffer bestond, indien een dwangmiddel als bijvoorbeeld misleiding, zoals bij [slachtoffer 1], wordt toegepast ten aanzien van iemand die reeds in de prostitutie werkte. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] zodanig heeft mishandeld dat zij daardoor kwam te vallen en haar bewustzijn heeft verloren. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft ondergebracht in een woning ([straatnaam]) te Leeuwarden. Verdachte zal daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank is verder - met de officier van justitie - van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat verdachte tevens van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde leidt de rechtbank uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de aan verdachte ten laste gelegde sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van lid 1, artikel 237f Sr bewezen kunnen worden, waarbij jegens [slachtoffer 3] de dwangmiddelen dwang, geweld, een andere feitelijkheid en dreiging met geweld, misleiding, misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie zijn toegepast.
Dwang (dreiging met) geweld en andere feitelijkheden
Met betrekking tot deze dwangmiddelen overweegt de rechtbank dat verdachte heeft gedreigd [slachtoffer 3] te zullen slaan omdat zij geld voor hem zou hebben achtergehouden. In plaats daarvan heeft verdachte een bierflesje naar haar gegooid. Verder heeft verdachte de simkaart van de telefoon van [slachtoffer 3] kapot gemaakt, omdat zij tegen zijn zin telefonisch contact met haar familie had gehad, en heeft hij haar verboden gebruik te maken van facebook. Gelet op de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden, zoals uit de bewijsmiddelen is gebleken, plaatst de rechtbank deze in de totale context van de door verdachte gecreëerde sfeer van druk, dwang en intimidatie gericht op het onder de duim houden van [slachtoffer 3] zodat zij haar prostitutiewerkzaamheden zou blijven voortzetten en haar verdiensten aan hem zou blijven afstaan.
Misleiding
Met betrekking tot het dwangmiddel misleiding overweegt de rechtbank dat verdachte [slachtoffer 3] heeft beloofd om een huis voor haar te bouwen. Hij heeft haar een betere toekomst beloofd als zij ging werken en geld ging verdienen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte haar heeft misleid.
Misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 3] in Bulgarije van een uitkering moest rondkomen hetgeen te weinig was om haar kind te onderhouden. Om die reden wilde zij in Nederland in de prostitutie gaan werken en heeft zij verdachte benaderd. Eenmaal in Nederland aangekomen werd zij door verdachte gedwongen haar verdiensten ten behoeve van hem af te staan. Via [slachtoffer 1] en anderen oefende verdachte daarbij een grote druk op [slachtoffer 3] uit om geld te verdienen en zich te verantwoorden voor haar inkomsten. Omdat [slachtoffer 3] al haar geld aan verdachte moest afstaan beschikte zij zelf niet over financiële middelen hetgeen haar afhankelijkheid van verdachte vergrootte.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit deze feitelijke omstandigheden volgt dat [slachtoffer 3] zich ten opzichte van verdachte in een afhankelijke positie bevond waarin zij geen andere reële keuze had dan in de prostitutie te blijven werken. De positie waarin zij verkeerde was niet vergelijkbaar met de positie van een mondige prostituee in Nederland. [slachtoffer 3] verkeerde aldus in een uitbuitingssituatie en verdachte maakte daar misbruik van. De omstandigheid dat zij er zelf voor heeft gekozen om in Nederland als prostituee aan het werk te gaan, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt niet dat van een dergelijke dwang geen sprake was.
Uitbuiting
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer 3] met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte ertoe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer 3] heeft uitgebuit. Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander in de prostitutie worden verricht, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
De rechtbank is derhalve, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer 3] door verdachte en dat verdachte daar ook het oogmerk op heeft gehad.
De omstandigheid dat [slachtoffer 3] er aanvankelijk zelf voor heeft gekozen om als prostituee in Nederland aan het werk te gaan, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, betekent niet dat daarom van uitbuiting geen sprake is geweest. Immers een situatie van uitbuiting kan ook ontstaan nadat aanvankelijk vrijwilligheid bij het slachtoffer bestond, bijvoorbeeld indien ten aanzien van het slachtoffer, zoals bij [slachtoffer 3], het dwangmiddel misleiding wordt toegepast. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.
De rechtbank is verder - met de officier van justitie - van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat verdachte tevens van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) jegens [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] meegenomen naar Nederland, onder omstandigheden waarbij de situatie van seksuele uitbuiting kan worden verondersteld.
De slachtoffers werden, vanuit een afhankelijkheidssituatie, meegenomen met slechts één doel te weten tewerkstelling in de prostitutie ten behoeve van geldelijk gewin.
Ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) jegens [slachtoffer 2] leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte en [medeverdachte 2] in Frankfurt hebben besloten dat [slachtoffer 2] in Leeuwarden als prostituee aan het werk moest. Op 23 november 2014 hebben verdachte en [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] met dat doel mee naar Nederland genomen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [slachtoffer 2] zich in een uitbuitingssituatie bevond en dat verdachte en de medeverdachte daarvan op de hoogte waren. Voor hen was het duidelijk dat [slachtoffer 2], die al voor [medeverdachte 2] in de prostitutie werkte, in Leeuwarden voor hem zou moeten blijven werken. De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte op het medenemen, als bedoeld in artikel 273 lid 1 sub 3, Sr van [slachtoffer 2] naar Nederland. De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan.
Ten aanzien van de onder 5 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) jegens [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en [medeverdachte 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op 16 of 17 april 2015 vanuit Bulgarije mee hebben genomen naar Nederland om hen aldaar in de prostitutie te laten werken. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat beide dames zich in een uitbuitingssituatie bevonden en dat verdachte en [medeverdachte 1] hiervan op de hoogte waren. Uit tapgesprekken is af te leiden dat [slachtoffer 3] zich in Nederland voor verdachte zou moeten prostitueren en dat [verdachte] [slachtoffer 4] zou exploiteren na aankomst in Nederland. De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] op het medenemen, als bedoeld in voornoemde bepaling, van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] naar Nederland. De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte het feit tezamen en vereniging met een ander heeft begaan.