ECLI:NL:RBNNE:2018:1589

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
18/730215-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte, geboren in 1979 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft een jonge Bulgaarse vrouw onder druk gezet om prostitutiewerkzaamheden voor hem uit te voeren. Het slachtoffer, dat aanvankelijk vrijwillig in de prostitutie zou gaan werken, werd door de verdachte gedwongen haar verdiensten aan hem af te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader het slachtoffer naar Nederland heeft gebracht met het doel haar in de prostitutie te laten werken, wetende dat zij zich in een uitbuitingssituatie bevond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is verplicht om een schadevergoeding van €6.800,00 te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten en de psychische gevolgen voor het slachtoffer, en heeft geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730215-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
10 en 12 april 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. Kuper, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 januari2015, te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, althans in Nederland, en buiten Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A. (sub 1)
[slachtoffer 1] door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van
betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [slachtoffer 1] heeft (aan)geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of
B. (sub4)
[slachtoffer 1] met een van de onder A. genoemde middelen, heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de onder A. genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkenvijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten en/of
C. (sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] en/of
D. (sub 9)
[slachtoffer 1] met een van de onder A. genoemde middelen, heeft gedwongen dan wel heeft bewogen verdachte en/of verdachtes mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde
immers heeft/is verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alléén,
-(in korte tijd) een relatie met die [slachtoffer 1] aangegaan en/of haar verteld dat er veel geld met prostitutiewerkzaamheden viel te verdienen en/of (kort daarna) dat hij geld nodig had en/of (vervolgens) haar gevraagd voor korte tijd in Duitsland met prostitutiewerkzaamheden geld voor hen samen te verdienen en/of op zijn kosten die [slachtoffer 1] naar de kapper gestuurd en/of haar nagels laten verzorgen en/of die [slachtoffer 1] door anderen van Bulgarije naar Duitsland laten brengen en/of die [slachtoffer 1] van Nurnberg naar Frankfurt gebracht omdat daar meer werk en meer geld te verdienen zou zijn en/of
-(in Frankfurt) die [slachtoffer 1] mishandeld en/of seksueel misbruikt en/of gedreigd haar spoorloos te laten verdwijnen en vervolgens (enkele uren later) haar ermee in laten stemmen dat zij (de volgende dag) met zijn mededader(s) mee zou reizen naar Leeuwarden en/of haar beloofd dat hij later ook zou komen en/of
-(vervolgens) die [slachtoffer 1] laten werken in een seksinrichting ( [bedrijf] ) in Leeuwarden en/of
-die [slachtoffer 1] ondergebracht in een woning ( [straatnaam] ) in Leeuwarden waarin ook een of meer van zijn mededader(s) verbleef/verbleven en/of
-controle uitgeoefend en/of laten uitoefenen op de werkzaamheden en/of verdiensten van die [slachtoffer 1] en/of
-die [slachtoffer 1] al haar verdiensten aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) laten afdragen en/of naar verdachte en/of verdachtes mededader(s) laten overschrijven/overboeken en waarvan verdachte die [slachtoffer 1] heeft laten weten dat hij haar daarover geen verantwoording hoefde af te leggen en/of wanneer die [slachtoffer 1] iets voor zichzelf wilde kopen zij daarvoor toestemming moest vragen en/of
-die [slachtoffer 1] aangespoord om zich meer in te spannen om veel meer te werken zodat hij een. auto kon kopen om naar haar toe te kunnen komen, maar nadat zij geld naar hem had overgemaakt hij (vanuit Duitsland) niet naar haar, maar naar Bulgarije is gegaan en/of
-die [slachtoffer 1] bedreigd door haar te vertellen hoe hij andere mensen heeft behandeld, waardoor zij bang werd dat haar in Nederland hetzelfde zou overkomen als in Frankfurt en/of
-gezegd dat hij die [slachtoffer 1] (voor 500 euro) wilde verkopen terwijl die [slachtoffer 1] de Nederlandse taal niet of onvoldoende sprak/beheerste en/of onbekend was in Nederland en/of met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of gebruiken en/of (bijna) niemand in Nederland kende en/of/aldus bewerkstelligd dat die [slachtoffer 1] van hem/hen afhankelijk was;
2.
hij op of omstreeks 23 november 2014, althans in of omstreeks de maand november 2014, in elk geval in het jaar 2014, te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, althans in Nederland en buiten Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer 1] , vanuit Duitsland (Frankfurt) heeft
medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land, Nederland (Leeuwarden), ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De onder 1 ten laste gelegde mensenhandel (sub 1, 4, 6 en 9) ten aanzien van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) kan, met uitzondering van het medeplegen, worden bewezen op grond van haar verklaring, de verklaringen van verdachte, [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ) en medeverdachte [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ).
Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat sprake was van seksuele uitbuiting waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen geweld, dreiging met geweld, dreiging met een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer 1] .
De onder 2 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) ten aanzien van [slachtoffer 1] kan worden bewezen op grond van voornoemde bewijsmiddelen. Verdachte en medeverdachten wisten dat [slachtoffer 1] zich in een uitbuitingssituatie bevond toen zij door medeverdachte [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ) en [slachtoffer 2] vanuit Frankfurt naar Nederland werd gebracht en dat zij in Nederland in de prostitutie zou gaan werken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De feiten worden door verdachte ontkend en het belastende bewijs tegen hem bestaat uit direct en indirect van aangeefster afkomstige verklaringen die ongeloofwaardig en niet consistent zijn.
Tussen aangeefster en verdachte was in Bulgarije een affectieve relatie ontstaan en aangeefster is op advies van verdachte naar Duitsland gegaan en is daar vrijwillig in de prostitutie gaan werken. Nadat er relatieproblemen tussen verdachte en aangeefster waren ontstaan is zij vrijwillig met medeverdachte [medeverdachte 2] naar Nederland vertrokken. Verdachte is niet meegegaan en heeft vanaf dat moment geen bemoeienis meer met aangeefster gehad.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 april 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het is juist dat ik [slachtoffer 1] heb leren via internet in Bulgarije. Onze eerste ontmoeting was op 4 oktober 2014. Voordat zij naar Duitsland ging is zij naar de kapper en manicure gegaan en dat heb ik voor haar betaald. Ik was in Frankfurt met [slachtoffer 1] koffie aan het drinken. In de gelegenheid waar wij toen zaten zag ik [medeverdachte 2] . Wij raakten met elkaar aan de praat en ik heb toen kennis gemaakt met zijn neef, [medeverdachte 1] . [slachtoffer 1] is toen met [medeverdachte 2] naar Nederland gegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 januari 2015, opgenomen op pagina 303 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(p. 304) A: Ik heb de persoon (de rechtbank begrijpt: verdachte) leren kennen via internet. Later hebben wij elkaar ontmoet. Toen heeft de man mij alles veel rooskleuriger voorgesteld. Dat gebeurde in Varna, Bulgarije. Wij gingen samen stappen.
V: Hoe heet deze persoon?
A: [verdachte] . Zijn familienaam is [verdachte] . Ik ben door hem opgehaald op het treinstation. Toen zijn we samen naar een huurwoning gegaan. Hij is toen even weggegaan en kwam later terug.
V: Wat hadden jullie via internet afgesproken?
A: Om elkaar te ontmoeten en beter te leren kennen. Dat gebeurde alleen via internet. Toen
ben ik later door hem meegenomen naar een horecagelegenheid. Daar waren veel prostituees. Hij ging mij overtuigen dat er veel te verdienen was met dat werk en dat dat leven heel leuk was. Twee weken later werd ik weer door hem benaderd. Ik zou 1 week met hem doorbrengen in Varna. Toen ik daar was, de volgende dag, vertelde hij mij dat ik naar Duitsland moest. En dat hij zelf een paar dagen later naar Duitsland zou komen. Ik ben akkoord gegaan met zijn voorstel.
V: Je wist dat je daar in de prostitutie zou werken?
A: Ja maar dat ik slechts 1 maand zou werken en dat we daarna terug zouden gaan naar
Bulgarije. Dat we genoeg geld zouden verdienen samen.
V: Zouden jullie dan samen verder gaan in Bulgarije?
A: Ja. Ik kreeg gevoelens voor hem.
(p. 305) A: In Nürnberg kwam ik in een club terecht. Ik deed daar prostitutiewerkzaamheden. Ik vertrouwde [verdachte] in eerste instantie. Ik ben naar Leeuwarden gekomen. [verdachte] beloofde mij dat hij een paar dagen later ook naar Leeuwarden zou komen. Ik zou eerst wat geld verdienen.
(p. 306) V: Hoe heten die vrienden van [verdachte] die hier in Leeuwarden verbleven?
A: Die jongen heet [medeverdachte 2] . Het meisje heet [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ).
V: Sinds wanneer heb jij geen contact meer met [verdachte] ?
A: Gisteren heb ik hem gebeld, naar aanleiding van de dreigementen. Ik had woorden via
[slachtoffer 3] te horen gekregen. Ik stuurde hem altijd geld. Maar op het moment dat dit geld stopte, gedroeg hij zich anders. Met de kerstdagen heb ik hem 1200 euro gestuurd. Hij wilde een auto kopen, om met deze auto bij mij te komen. Hij vertelde een week later, dat hij een auto had gekocht, maar dat hij geen geld had voor een rijbewijs. Hij stuurde mij foto's van auto's met prijslijsten. Hij wilde dat ik harder ging werken om deze auto's te kunnen kopen. Een week later heb ik 1400 euro gestuurd. Maar hij is toen niet naar mij in Nederland gekomen, maar is naar Bulgarije gegaan.
(p. 308) V: Jij hebt al een afschrift overlegd aan de politie van de 1400 euro die jij betaald hebt aan [verdachte] ?
A: Ja. Dat kunt u gebruiken bij het onderzoek. Hij heeft mij uitgebuit tot het laatste moment. Daarnaast heeft hij mij ook vernederd. Hij heeft aan zijn vriendin verteld dat ik een lelijke vrouw was en dat het andere meisje van hem veel mooier was en dat is niet leuk voor een vrouw om te horen.
V: Welke afspraken hebben jullie vooraf gemaakt over het geld dat jij zou verdienen?
A: Dat hij een pandjeshuis zou beginnen en werken. En ik zou gewoon werk beginnen. Maar
toen ik naar Nederland kwam, vertelde hij dat ik veel meer geld moest verdienen, zodat wij
een mooie toekomst konden opbouwen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2015, opgenomen op pagina 310 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(p. 311) A: Toen ik ruzie kreeg met [verdachte] was [medeverdachte 1] in Leeuwarden. Zij waren samen
dingen aan het bespreken. [medeverdachte 1] draaide zich naar mij toe en zei: Als je niet meer voor
[verdachte] werkt dan moet je voor [medeverdachte 2] werken.
(p. 313) V: Heb jij in die 14 dagen in Duitsland nog contact gehad met [verdachte] ?
A: Ja, via telefoon, facebook en viber. Hij was heel lief. Hij noemde mij liefje, kuikentje. Ik ben getrouwd in Bulgarije. Ik ging weg bij mijn man omdat hij mij mishandelde. [verdachte] wist dit wel. Hij probeerde mij te paaien. Hij beloofde een rooskleurige toekomst.
V: Je kwam in Varna en de volgende dag moest je naar Duitsland. Hoe is dat gegaan?
(p. 314) A: Hij kwam mij ophalen op het busstation. We zijn naar een café gegaan. Daarna bracht hij mij naar de kapper en werden mijn nagels verzorgd.
V: Wie betaalde de kapper en manicure?
A: Hij, [verdachte] . Hij vertelde dat hij problemen had met de politie en dat hij geld nodig had voor een advocaat. Het geld dat je gaat verdienen in 1 week heb ik nodig voor een advocaat, zei hij.
(p. 315) V: Hoe zat het met de verdiensten die je zou krijgen in de club met het werken als prostituee?
A: De bedoeling was, dat ik het geld naar [verdachte] zou sturen voor een advocaat.
V: Hoe lang zou je gaan werken voor hem?
A: 20 dagen. Maar ja, het werden 3 maanden.
V: Hoe vaak heb je geld gestuurd naar [verdachte] in het begin in Duitsland?
A: 3 keer. Ongeveer 500 euro in totaal.
(p. 318) A: Wij waren samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Toen zei [medeverdachte 2] dat hij naar Nederland zou vertrekken. Ik ging samen met [medeverdachte 2] en [slachtoffer 2] .
A: Ja. Hij bleef achter in Frankfurt. 3 of 4 dagen nadat ik in Nederland was, vroeg hij mij 100 euro voor brood. Hij had geen geld hiervoor. Ik wilde gewoon weten, waarom hij dat wilde. Hij zei toen dat ik een grote mond had en met problemen was begonnen. Hij zei dat hij geen verantwoording aan mij wilde afleggen, waarom hij geld nodig had. Dat hoefde van mij ook niet. Ik heb wel geld gestuurd. Daarna vroeg hij weer geld. Daarna vroeg hij weer geld, ivm een kaartje om naar huis te kunnen gaan in Bulgarije. Hij ging terug naar Bulgarije omdat zijn oma ziek was. Voor de feestdagen heb ik ook geld gestuurd. Ik heb 100 euro laten overmaken. 10 minuten na het overmaken van het geld, belde hij, en wilde nog 300 euro.
(p. 319) A: Ik wilde eigenlijk liefde, maar dit heb ik nooit gekregen.
V: Wat waren de afspraken met [verdachte] hierover? Over het werken in Leeuwarden, het
financiële?
A: Het geld dat ik verdiende moest ik naar hem sturen.
(p. 320) V: Hoe hield hij hierover controle?
A: [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] belde met [verdachte] . [slachtoffer 2] hield mij in de gaten. [medeverdachte 2] belde met
[slachtoffer 2] . Als ik een klant had gehad, vroeg [slachtoffer 2] hoeveel ik verdiend had.
A: Aan [medeverdachte 2] gaven wij allemaal het geld. Hij betaalde de woning aan de verhuurder.
V: Je vertelde dat [verdachte] je begon te bedreigen vanaf het moment dat jij hem geen geld
meer stuurde. Waar bestonden die bedreigingen uit?
A: Hij heeft [medeverdachte 2] gebeld. Toen heeft [verdachte] aan [medeverdachte 2] gevraagd om mij weg te laten gaan uit Leeuwarden. Dat is via [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij mij terecht gekomen. Toen heb ik
[verdachte] gebeld en gevraagd om mij met rust te laten. Hij zei dat ik weg moest uit
Leeuwarden. En anders zou [medeverdachte 2] er wel voor zorgen dat het ging gebeuren.
(p. 321) Ik heb toen gevraagd of hij auto's heeft gekocht. Nee, zei hij. Toen vroeg ik naar mijn 2600 euro. Hij zei: Ik heb het geld uitgegeven.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 mei 2015, opgenomen op pagina 324 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(p. 325) A: Mijn pooier en ik krijgen ruzie op 5 of 6 januari 2015. Daar waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij en volgens mij was [slachtoffer 2] er ook. [medeverdachte 1] zei toen tegen mij dat hij zich er niet mee wilde bemoeien, maar dat ik goed moest nadenken. [medeverdachte 1] stelde toen voor om aan mij om met [medeverdachte 2] mee te gaan. Daarbij vertelde [slachtoffer 2] mij dat zij op zoek waren naar een meisje zodat zij naar huis kon gaan om bij te komen. Ik mocht toen 1 van de 2 mannen kiezen om voor te gaan werken.
(p. 326) V: Hoe ben je in Nederland gekomen?
A: Met [medeverdachte 2] en [slachtoffer 2] . Dit was op 23 november 2014.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 juli 2015, opgenomen op pagina 330 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(p. 332) A: In november 2014 ben ik wel naar Leeuwarden gegaan, maar was [verdachte] nog wel mijn pooier.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 juli 2015, opgenomen op pagina 252 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(p. 253) In Frankfurt heeft [medeverdachte 2] " [bijnaam] " ( [verdachte] ) ontmoet. Beiden hebben afspraken gemaakt over [slachtoffer 1] . Zij wilden dat wij [slachtoffer 1] aan werk in Leeuwarden gingen helpen. Daarom moest [slachtoffer 1] naar Leeuwarden verplaatst worden. In Frankfurt had ik geen werk, daarom hebben ik en [medeverdachte 2] , [slachtoffer 1] mee naar Leeuwarden genomen. Wij reden toen in de auto van [medeverdachte 2] . Het was een paar dagen voor de jaarwisseling 2014. [slachtoffer 1] kreeg regelmatig telefoon van " [bijnaam] ". Hij belde haar dan omdat zij geld naar hem moest overmaken. [slachtoffer 1] deed dat dan ook. Ik heb dat zelf gezien. [slachtoffer 1] had haar simkaart kapot gemaakt, omdat zij geen contact meer met [bijnaam] wilde hebben. " [bijnaam] " heeft geld van [slachtoffer 1] gekregen vanaf eind 2014 totdat zij aangifte had gedaan. Dat heb ik gehoord van de andere meisjes.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 augustus 2015, opgenomen op pagina 357 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Betreffende betalingsgegevens via Western Union en Moneygram, te weten stortingen van diverse geldbedragen door [slachtoffer 1] aan verdachte in 2014en 2015 (p. 360).
De rechtbank overweegt allereerst als volgt.
Aan verdachte is ten laste gelegd artikel 237f, eerste lid, Sr, de sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 (feit 1), en sub-onderdeel 3 (feit 2). Uit de wettekst van de sub-onderdelen 1 en 6 volgt dat voor bewezenverklaring hiervan is vereist dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. Uit de jurisprudentie [1] volgt dat de in sub-onderdelen 3, 4 en 9 omschreven gedragingen eveneens alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet derhalve worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze sub-onderdelen. In lid 2 van artikel 237f Sr is bepaald dat onder uitbuiting in ieder geval uitbuiting in de prostitutie valt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde leidt de rechtbank uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de aan verdachte ten laste gelegde sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van lid 1, artikel 237f Sr bewezen kunnen worden, waarbij jegens [slachtoffer 1] de dwangmiddelen, misleiding, misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie zijn toegepast.
Misleiding, misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Met betrekking tot deze dwangmiddelen overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 1] zich in Bulgarije in een kwetsbare positie bevond nu zij daar haar man - die haar mishandelde - had verlaten. Verdachte was daarvan op de hoogte. Verdachte heeft vanuit die uitgangspositie een affectieve relatie met [slachtoffer 1] opgebouwd en heeft haar een rooskleurige toekomst samen voorgespiegeld, waarvoor eerst geld moest worden verdiend. In de prostitutie zou veel geld te verdienen zijn en het werk zou leuk zijn om te doen, aldus verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] aldus heeft misleid waardoor zij prostitutiewerkzaamheden ging verrichten.
[slachtoffer 1] was verliefd op verdachte geworden en verdachte bood haar een kans op een beter leven. Eenmaal in Duitsland en daarna in Nederland voor verdachte aan het werk, werd zij door verdachte - diverse malen onder valse voorwendselen - bewogen haar verdiensten aan hem af te staan. Via [slachtoffer 2] en medeverdachte [medeverdachte 2] oefende verdachte daarbij een grote druk op [slachtoffer 1] uit om geld te verdienen en zich te verantwoorden voor haar inkomsten. Omdat [slachtoffer 1] al haar geld aan verdachte moest afstaan beschikte zij zelf niet over financiële middelen hetgeen haar afhankelijkheid van verdachte vergrootte.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit deze feitelijke omstandigheden volgt dat [slachtoffer 1] zich ten opzichte van verdachte in een afhankelijke positie bevond waarin zij geen andere reële keuze had dan in de prostitutie te blijven werken. De positie waarin zij verkeerde was niet vergelijkbaar met de positie van een mondige prostituee in Nederland. [slachtoffer 1] verkeerde aldus in een uitbuitingssituatie en verdachte maakte daar misbruik van. De omstandigheid dat zij er aanvankelijk zelf voor heeft gekozen om als prostituee aan het werk te gaan, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt niet dat van een dergelijke dwang geen sprake was.
Uitbuiting
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer 1] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] heeft uitgebuit. Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander in de prostitutie worden verricht, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
De rechtbank is derhalve, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer 1] door verdachte en dat verdachte daar ook het oogmerk op heeft gehad.
De rechtbank acht de volgende onderdelen van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen:
dat verdachte:
-(in Frankfurt) [slachtoffer 1] heeft mishandeld en/of seksueel heeft misbruikt en/of heeft gedreigd haar spoorloos te laten verdwijnen en
-vervolgens [slachtoffer 1] heeft laten werken in een seksinrichting ( [bedrijf] ) in Leeuwarden en
- [slachtoffer 1] heeft ondergebracht in een woning ( [straatnaam] ) in Leeuwarden waarin ook een of meer van zijn mededader(s) verbleef/verbleven en
-heeft gezegd dat hij [slachtoffer 1] (voor 500 euro) wilde verkopen.
Verdachte zal daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank is verder - met de officier van justitie - van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat verdachte tevens van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) jegens [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het medenemen kan worden verondersteld onder omstandigheden waarbij de situatie van seksuele uitbuiting. [slachtoffer 1] werd, vanuit een afhankelijkheidssituatie, medegenomen met slechts één doel, te weten tewerkstelling in de prostitutie ten behoeve van geldelijk gewin.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte en [medeverdachte 2] in Frankfurt hebben besloten dat [slachtoffer 1] in Leeuwarden als prostituee aan het werk moest. Op 23 november 2014 hebben [medeverdachte 2] en [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] met dat doel mee naar Nederland genomen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [slachtoffer 1] zich in een uitbuitingssituatie bevond en dat verdachte en de medeverdachte daarvan op de hoogte waren. Voor hen was het duidelijk dat [slachtoffer 1] , die al voor verdachte in de prostitutie werkte, in Leeuwarden voor hem zou moeten blijven werken. De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte op het medenemen, als bedoeld in artikel 273 lid 1 sub 3, Sr van [slachtoffer 1] naar Nederland. De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte het feit tezamen en vereniging met een ander heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 januari 2015, te Leeuwarden,
A. (sub 1)
[slachtoffer 1] door dwang, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer 1] heeft vervoerd, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en
B. (sub4)
[slachtoffer 1] met onder A genoemde middelen, heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten waarvan verdachte wist dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten en
C. (sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] en
D. (sub 9)
[slachtoffer 1] met een van de onder A genoemde middelen, heeft gedwongen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde
immers heeft/is verdachte,
-(in korte tijd) een relatie met die [slachtoffer 1] aangegaan en haar verteld dat er veel geld met prostitutiewerkzaamheden viel te verdienen en kort daarna dat hij geld nodig had en vervolgens haar gevraagd voor korte tijd in Duitsland met prostitutiewerkzaamheden geld voor hen samen te verdienen en op zijn kosten die [slachtoffer 1] naar de kapper gestuurd en haar nagels laten verzorgen en van Nurnberg naar Frankfurt gebracht omdat daar meer werk en meer geld te verdienen zou zijn en
-controle uitgeoefend en/of laten uitoefenen op de werkzaamheden en/of verdiensten van die [slachtoffer 1] en
-die [slachtoffer 1] al haar verdiensten aan verdachte laten afdragen en/of naar verdachte laten overschrijven/overboeken en waarvan verdachte die [slachtoffer 1] heeft laten weten dat hij haar daarover geen verantwoording hoefde af te leggen en
-die [slachtoffer 1] aangespoord om zich meer in te spannen om veel meer te werken zodat hij een auto kon kopen om naar haar toe te kunnen komen, maar nadat zij geld naar hem had overgemaakt hij (vanuit Duitsland) niet naar haar, maar naar Bulgarije is gegaan,
terwijl die [slachtoffer 1] de Nederlandse taal niet of onvoldoende sprak/beheerste en onbekend was in Nederland en met de Nederlandse regels en wetten en gewoonten en gebruiken en (bijna) niemand in Nederland kende en aldus bewerkstelligd dat die [slachtoffer 1] van hem afhankelijk was;
2.
hij op 23 november 2014 in en buiten Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] vanuit Duitsland (Frankfurt) heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land, Nederland (Leeuwarden), ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en voor een derde tegen betaling.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Mensenhandel, meermalen gepleegd
2. Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zal overgaan - gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting van 10 april 2018, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Het slachtoffer, een jonge Bulgaarse vrouw, is door verdachte dusdanig onder druk gezet dat zij haar werkzaamheden in de prostitutie, die zij aanvankelijk op vrijwillige basis zou gaan verrichten, voor hem ging uitvoeren, waarbij zij haar verdiensten onder druk en dwang aan hem moest afstaan.
Verder heeft verdachte zich ten aanzien van dit slachtoffer, samen met een andere, tevens schuldig gemaakt aan mensenhandel, sub 3. Het slachtoffer is door zijn mededader naar Nederland gebracht, met het doel haar in Nederland prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten, wetende dat zij zich in een uitbuitingssituatie bevond.
Mensenhandel waarbij het slachtoffer in de prostitutie wordt gebracht, is een vergaande vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting kunnen voor een slachtoffer, zo is algemeen bekend, groot zijn.
De rechtbank acht voor deze strafbare feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als gevorderd door de officier van justitie in beginsel gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet verder op het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten zal de rechtbank een deel van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan een proeftijd verbinden van 3 jaren. Een strafafdoening als bepleit door de raadsvrouw doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.

Benadeelde partij

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.800,00 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot toewijzing van de vordering geconcludeerd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - gelet op haar standpunt ten aanzien van de bewijsvraag - gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2015.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
6.800,00(zegge: zesduizend en achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 6.800,00 (zegge: zesduizend en achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 69 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.800,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2018.
Mrs. Bosker en De Wit en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.2 HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554.