Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 3 mei 2018 in de zaak tussen
[naam eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Verkoop belang [Z] na 36 maanden (2014) na investering aan [Y]
Jaarlijks rendement vóór het jaareinde respectievelijk als volgt:
Koopsom aandelen 2074 wordt geprognosticeerd op € 1.300.000
Prepayment penalty [eiseres] indien geen levering aandelen 40%.’
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.”.
Dit amendement bewerkstelligt dat de kosten die een burger redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van een bezwaar- of administratief beroepschrift, door de overheid worden vergoed, wanneer de overheid het besluit herroept wegens de onrechtmatigheid ervan. Die onrechtmatigheid moet wel aan de overheid te wijten zijn. Dit betekent dat deze kosten aanzienlijk eerder voor vergoeding in aanmerking komen dan in het regeringsvoorstel.
Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden.”
Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”.
Door het aan belanghebbende doen toekomen van een informatiebeschikking waarin hem te kennen wordt gegeven dat hij niet heeft voldaan aan een informatieverplichting of niet voldoende heeft meegewerkt aan een controlehandeling van de inspecteur, weet hij waar hij aan toe is vóórdat de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast kan intreden. In de beschikking dient namelijk te worden opgenomen dat een bepaalde verplichting niet is nagekomen en dat artikel 25, derde lid, van de AWR daaraan bepaalde rechtsgevolgen verbindt.
Door aldus desgevraagd opzettelijk onjuiste informatie omtrent de gang van zaken bij de omzet van softdrugs te verstrekken, heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen rustende informatieplicht. Het opzettelijke verstrekken van onjuiste inlichtingen moet immers op één lijn worden gesteld met een weigering de gevraagde inlichtingen te verstrekken.”.
In de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR wordt weliswaar de omkering van de bewijslast rechtstreeks gekoppeld aan het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, maar de wetgever heeft bij het redigeren van deze voorschriften kennelijk uit het oog verloren dat in de informatiebeschikking – en in beginsel ook in een rechterlijke uitspraak daarover – aan de belanghebbende een termijn moet worden gegund om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.”.
niet volledig heeft voldaan aan de verplichtingen als genoemd in art 52a en dat u mij onjuiste (en dus onvolledige) inlichtingen hebt verstrekt.
Deze onjuiste informatieverstrekking is wezenlijk voor de beoordeling van (…)”.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op deze wijze onvoldoende nauwkeurig omschreven aan welke verplichting(en) eiseres volgens hem niet heeft voldaan.
opzettelijkonjuiste informatie wordt verstrekt, niet wordt voldaan aan de in artikel 47 van de AWR opgenomen inlichtingenverplichting. In deze procedure heeft verweerder enkel gesteld dat eiseres onjuiste informatie heeft verstrekt, terwijl hij gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres dit
opzettelijkheeft gedaan. Daarom kan niet op basis van het bij 3.12 bedoelde arrest worden geoordeeld dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar ingevolge artikel 47 van de AWR rustende informatieplicht. Overigens vindt verweerders stelling dat het verstrekken van onjuiste informatie, zonder dat daarbij sprake is van opzet, gelijk staat aan het niet voldoen aan de in artikel 47 van de AWR opgenomen informatieverplichting, naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de wet of in de jurisprudentie. Hieruit volgt bovendien niet dat de informatiebeschikking – en de daarmee verband houdende omkering en verzwaring van de bewijslast - is bedoeld als een middel om tijdens een bespreking gegeven vermeende onjuiste verklaringen, vast te leggen. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder de informatiebeschikking ten onrechte aan eiseres heeft afgegeven wegens het niet nakomen van de in artikel 47 van de AWR neergelegde informatieverplichting.