Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 ten laste gelegde nu niet is te bewijzen dat verdachte betrokken is geweest bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ).
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde gevorderd en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De onder 1 ten laste gelegde mensenhandel (sub 1, 4, 6 en 9) ten aanzien van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) kan, met uitzondering van het medeplegen, worden bewezen op grond van haar verklaring en de verklaringen van [slachtoffer 3] (verder: [slachtoffer 3] ), [slachtoffer 4] (verder: [slachtoffer 4] ) en medeverdachte [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ).
Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat sprake was van seksuele uitbuiting waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen geweld, dreiging met geweld, misleiding, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer 1] .
De onder 3 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) ten aanzien van [slachtoffer 2] kan worden bewezen op grond van haar verklaring en verklaringen van [slachtoffer 4] , medeverdachten [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] . Verdachte en medeverdachten wisten dat [slachtoffer 2] zich in een uitbuitingssituatie bevond toen zij door [medeverdachte 2] en [slachtoffer 4] vanuit Frankfurt naar Nederland werd gebracht en dat zij in Nederland in de prostitutie zou gaan werken.
De onder 4 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] kan worden bewezen op grond van hun verklaringen en de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 2] . Verdachte en medeverdachte wisten dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zich in een uitbuitingssituatie bevonden toen zij door verdachte en [medeverdachte 2] vanuit Bulgarije naar Nederland werden gebracht en dat zij in Nederland in de prostitutie zouden gaan werken
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat hij, net als de officier van justitie, het feit niet te bewijzen acht.
Verder heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde staat vast dat verdachte een buitenechtelijke relatie had met [slachtoffer 1] , die op dat moment al prostituee was, en dat zij zwanger van hem is geraakt. Van de toepassing verder door verdachte van enig dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) jegens [slachtoffer 1] , of van enig financieel voordeel van verdachte uit haar werkzaamheden, is niet gebleken. Verder heeft verdachte ontkend dat hij [slachtoffer 1] heeft geslagen en als enig bewijsmiddel voor deze mishandeling is de verklaring van [slachtoffer 2] aanwezig.
Voor het onder 3 ten laste gelegde ontbreekt eveneens het bewijs.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft verdachte toegeven dat hij met [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] vanuit Bulgarije naar Nederland is gereisd en dat hij wist dat beide dames in Nederland in de prostitutie wilden gaan werken. Echter, daarbij kan niet worden bewezen dat verdachte hen tot dergelijke werkzaamheden heeft willen bewegen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Niet is gebleken van betrokkenheid van verdachte bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] . Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank acht evenmin de onder 3 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) jegens [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank leidt uit de stukken af dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in Frankfurt hebben besloten dat [slachtoffer 2] in Leeuwarden als prostituee aan het werk moest. Verdachte heeft [slachtoffer 2] voorgesteld met [medeverdachte 2] mee te gaan. Op 23 november 2014 hebben [medeverdachte 2] en [slachtoffer 4] [slachtoffer 2] meegenomen naar Nederland zodat zij hier in de prostitutie kon gaan werken. De rechtbank leidt uit de stukken af dat [slachtoffer 2] zich in een uitbuitingssituatie bevond en dat verdachte en de medeverdachten daarvan op de hoogte waren. Voor hen was het duidelijk dat [slachtoffer 2] , die al voor [medeverdachte 1] in de prostitutie werkte, in Leeuwarden voor hem zou moeten blijven werken. Door verdachte is haar later ook te verstaan gegeven dat als zij niet meer voor [medeverdachte 1] zou werken, zij voor [medeverdachte 2] moest gaan werken. De rechtbank is echter van oordeel dat nu niet gebleken is dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 2] heeft meegenomen naar Nederland en zijn betrokkenheid bij haar komst naar Nederland van onvoldoende gewicht is, verdachte niet als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 en 4 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 en 4 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 21 mei 2015 , opgenomen op pagina 340 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC15003 - CELUTA, d.d. 14 januari 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben met [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ), [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte), [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) hier samen naar toe gekomen. We zijn uit Bulgarije gekomen, met de auto van [medeverdachte 2] .
V: Wanneer was dat?
(p. 341) A: 18 of 19 april denk ik.
V: Waar verbleef je in Leeuwarden?
A: Ik verbleef met [slachtoffer 5] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 5] ), [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] ) in een woning.
A: Ik was samen met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [verdachte] is de vader van mijn kindje.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 mei 2015, opgenomen op pagina 337 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] :
(p. 338) Ik woon op de [straatnaam] in Leeuwarden samen met [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 3] ).
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 15 mei 2015, opgenomen op pagina 191 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
(p. 192) Ik ben huurder van perceel de [straatnaam] te Leeuwarden. Dit is inclusief de pizzeria. Op 29-10-2014 heb ik een kamer verhuurd aan een Bulgaarse vrouw, [naam] genaamd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2015, opgenomen op pagina 28 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op donderdag 26 februari 2015, omstreeks 11.45 uur, zagen wij uit perceel [straatnaam] (zij-ingang) [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] komen. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de woning waar de vrouwen uit kwamen lopen perceel [straatnaam] te Leeuwarden is.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2015, opgenomen op pagina 30 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op woensdag 6 mei 2015 waren wij in het prostitutiegebied De Weaze te Leeuwarden. Wij liepen langs diverse kamers van [naam bedrijf]. In kamer 10 troffen wij naast [slachtoffer 3] ook [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] aan.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 juli 2015 , opgenomen op pagina 252 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
(p. 253) [verdachte] had alleen [slachtoffer 1] en die is zwanger van hem geraakt. [slachtoffer 1] verdiende niet veel geld.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 21 januari 2015, opgenomen op pagina 303 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(p. 306) V: Wonen zij allemaal in Leeuwarden?
A: [slachtoffer 1] wel, zij werkt in [naam bedrijf],
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 januari 2015, opgenomen op pagina 310 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(p. 321) A: Met de jaarwisseling is [slachtoffer 1] mishandeld door [verdachte]. [verdachte] raakte geïrriteerd dat [slachtoffer 1] weinig verdiende en heeft haar toen echt goed mishandeld.
A: Zij kreeg een harde klap op haar kin, een bloedlip en haar neus werd blauw. Hij sloeg haar op haar linker bovenarm.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 mei 2015, opgenomen op pagina 324 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(p. 325) A: [verdachte] heeft [slachtoffer 1] zo ontzettend mishandeld. Ze kwam met de blauwe plekken op haar werk. [verdachte] was toen wild en hij wilde mij ook van de trap gooien. Hij was woest.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 mei 2015, opgenomen op pagina 74 e.v. van pv van voorgeleiding d.d. 8 mei 2015, inhoudende als verklaring van verdachte:
(p. 75) V: Hoe ben je vertrokken uit Bulgarije?
A: Met de BMW, met de auto van [medeverdachte 2] .
(..) Met [medeverdachte 2] en de vriendin van mij en een vriendin van [medeverdachte 2] .
A: Mijn vriendin heeft [slachtoffer 1] . Het andere meisje heeft [slachtoffer 3] . Mijn vriendin werkte eerst in Frankfurt, daar wilde ze niet meer werken daarom is ze hier heen gekomen. In Bulgarije moet ze werken voor 4 euro per dag en dan kan ze amper voor haar kind zorgen. Als ik terug zou gaan naar Bulgarije zou ze in handen vallen van iemand anders en dan zou ze niet goed voor haar kind kunnen zorgen.
(p. 76) A: Ze is zwanger van mij.
V: Was het de bedoeling dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zouden gaan werken?
A: Ja, ze zijn eerst samen in Heerenveen begonnen in de prostitutie en [slachtoffer 3] werkt nu sinds kort in Leeuwarden in de prostitutie.
A: [slachtoffer 4] is de echte vriendin van [medeverdachte 2] en [slachtoffer 3] is hier naar toe gekomen om te werken. V: Wie heeft dat geregeld dan?
A: Het is een meisje dat met iedereen meegaat bij ons in de stad.
V: Vind je het verantwoord dat een vrouw die zes maanden zwanger is nog in de prostitutie werkt?
A: Als ik de mogelijk zou hebben zou ik haar direct in het huisje zetten, maar we zijn hier naar toe gekomen om wat geld te regelen.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 mei 2015 , opgenomen op pagina e.v. van pagina 102 e.v. van het proces-verbaal van voorgeleiding d.d. 8 mei 2015, inhoudende als verklaring van verdachte:
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 mei 2015 , opgenomen op pagina e.v. van pagina 4 van pv van voortgang d.d. 18 mei 2015, inhoudende als verklaring van verdachte:
(p. 6) Ik heb haar (de rechtbank begrijpt; [slachtoffer 1] ) toen geslagen. Ik kwam ook wel eens op haar werkplek. Soms gaven de meisjes geld aan mij en ik ging dan koken.
(p. 7) Toen ik hier was leefde ik van het geld van thuis. Zij verdiende ook wel wat en daar leefden wij dan van.
(p. 10) Toen wij de laatste keer naar Nederland kwamen, hebben wij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] naar Heerenveen gebracht, in Leeuwarden was geen plaats.
13. Schriftelijke bescheiden, te weten verslagen van telefoontaps, opgenomen op de volgende pagina's van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
13-1 (p. 414) Een telefoongesprek gevoerd op 2 maart 2015 tussen [slachtoffer 4] en [medeverdachte 2] , waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 4] : Als [verdachte] geld van mij vraagt, zal ik het hem dan geven? (..)
[medeverdachte 2] : Je zult geven.. ntv...
[slachtoffer 4] : Hij heeft zijn eigen meisje (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ), zijn eigen meisje moet werken.. waar ik boos om ben is dat zijn meisje zich niet om haar werk bekommert..Wij moeten werken..wij moeten geld geven..
13-2 (p. 439) Een telefoongesprek gevoerd op 14 maart 2015 tussen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] , waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 1] : Ik heb net [verdachte] gesproken.
[slachtoffer 4] : Hoe gaat het met hem?
[slachtoffer 1] : Hij is kwaad want ik de huur [mito] niet kan verdienen. Ik weet het niet meer.
[slachtoffer 4] : Heb je nog geen 1 gehad?
[slachtoffer 1] : Nee.
[slachtoffer 4] : Dat is erg.
[slachtoffer 1] : Hij was heel erg kwaad. Hij wil dat ik morgen van de meisjes... dan hoef je niet te betalen...
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde ( [slachtoffer 3] )
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 mei 2015, opgenomen op pagina 334 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik werk nu sinds een week of 3 à 4 in de prostitutie. Dit is dus sinds ik hier in Nederland ben. Ik ben hier in de auto van [medeverdachte 2] gekomen. Ik ken [medeverdachte 2] al enkele jaren. Ik heb in het verleden ook een relatie met hem gehad. Ik heb geen werk in Bulgarije en kreeg een uitkering van 120 lev per maand. Dit is veel te weinig om mijn kind te onderhouden. Ik heb toen [medeverdachte 2] benaderd. Ik wist dat [medeverdachte 2] vrouwen voor hem in de prostitutie had te werken.
(p. 335) Op 16 of 17 april 2015 zijn wij vertrokken uit Bulgarije. Met wij bedoel ik dan [slachtoffer 1] , [verdachte], [medeverdachte 2] en ik. We reisden in de auto van [medeverdachte 2] . We zijn rechtstreeks naar Nederland gereisd. Met [medeverdachte 2] heb ik later wel eens ruzie. Dat gebeurde via de telefoon. Deze ruzie ging om een geldbedrag wat ik voor hem verzwegen had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 21 mei 2015, opgenomen op pagina 340 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben met [medeverdachte 2] , [verdachte] en [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) hier samen naar toe gekomen. We zijn uit Bulgarije gekomen, met de auto van [medeverdachte 2] .
(p. 341) A: Dat was 18 of 19 april denk ik.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 19 mei 2015 , opgenomen op pagina 212 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
(p. 213) [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer 3] in Heereveen als prostituee laten werken. [slachtoffer 3] moest voor zichzelf en [medeverdachte 2] werken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 mei 2015 , opgenomen op pagina 223 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
[medeverdachte 2] was boos op [slachtoffer 3]. Over het feit dat zij foto's had geplaatst op haar facebook. [medeverdachte 2] verbood het ons om op facebook te gaan. Ook uit dit gesprek blijkt, dat ik [slachtoffer 3] hier niet wilde hebben. Toen [slachtoffer 3] hier net aan het werk was heeft zij mij ook verteld, dat zij eigenlijk niet voor [medeverdachte 2] wilde werken.
(p. 227) Ik heb [medeverdachte 2] verteld dat [slachtoffer 3] geld voor hem achterhield. Dit kan toch niet. Zij werkte voor [medeverdachte 2]. Ook het tweede gesprek klopt. Hij zou haar slaan als wij die avond thuis zouden komen. Toen wij thuis kwamen die avond was [medeverdachte 2] wel boos op haar en heeft een glas bier tegen haar aangegooid. [slachtoffer 3] vertelde toen, dat zij was vergeten dat zij zoveel geld had en had hem dat per ongeluk niet verteld.
Dit gesprek gaat over de ruzie om het geld met [slachtoffer 3] . [medeverdachte 2] gaf mij inderdaad de opdracht om op [slachtoffer 3] te letten.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 mei 2015 , opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
(p. 82) V: Twee weken terug ben je samen met je neef [verdachte] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] vertrokken uit Bulgarije?
A: Een of twee dagen zijn we in Duitsland geweest en hierna zijn we hier naar toe gegaan.
De twee meisjes werkten hier.
V: En met [slachtoffer 3] is het ook zo gegaan? Die heeft ook niet betaald?
A: Dat klopt. Wij hebben hen beiden meegenomen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 mei 2015, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
(p. 88) Toen wij uit Bulgarije hier naar toe gingen hadden wij geen afspraken gemaakt.
Zij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) schreef op Facebook dat haar situatie heel slecht was en zij vroeg mij wanneer ik naar Nederland ging omdat zij met mij mee wilde om te gaan werken.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 mei 2015, opgenomen op pagina 74 e.v. van pv van voorgeleiding d.d. 8 mei 2015, inhoudende als verklaring van verdachte:
(p. 75) V: Sinds wanneer ben je in Nederland?
A: 9 of 10 dagen.
V: Hoe ben je vertrokken uit Bulgarije?
A: Met de auto van [medeverdachte 2] . Met [medeverdachte 2] en de vriendin van mij en een vriendin van [medeverdachte 2] . Mijn vriendin heeft [slachtoffer 1] . Het andere meisje heet [slachtoffer 3] .
(p. 76) V: Was het de bedoeling dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zouden gaan werken?
A: Ja, ze zijn eerst samen in Heerenveen begonnen in de prostitutie en [slachtoffer 3] werkt nu sinds kort in Leeuwarden in de prostitutie.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 mei 2015 , opgenomen op pagina e.v. van pagina 4 van pv van voortgang d.d. 18 mei 2015, inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
(p. 10) Toen wij de laatste keer naar Nederland kwamen, hebben wij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] naar Heerenveen gebracht.
9. Schriftelijke bescheiden, te weten verslagen van telefoontaps, opgenomen op de volgende pagina's van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
9-1 (p. 489 e.v.) Een telefoongesprek gevoerd op 28 april 2015 tussen [slachtoffer 4] en [medeverdachte 2] waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 4] : Wat je hebt [slachtoffer 3] gebeld en wat heb je tegen [slachtoffer 3] gezegd?
[medeverdachte 2] : Ze is in facebook geweest.. heeft ... foto ... gedaan.. Ik heb haar ervan langs gegeven.
[slachtoffer 4] : Waarom heb je haar van langs gegeven, dat gaat jou toch n iets aan?
[medeverdachte 2] : Hoezo gaat mij niets aan (..)
[medeverdachte 2] : Waarom zou ze dat erop moeten zetten.. Ze werkt toch voor mij! (..)
[medeverdachte 2] : Moet ik toelaten dat zij facebook enzo heeft, dat zij doet wat zij wil, moet ik dat zo doen.
9-2 (p. 491) Een telefoongesprek gevoerd op 28 april 2015 tussen [slachtoffer 4] en [medeverdachte 2] , waarbij het volgende is gezegd:
[medeverdachte 2] : Ze ( [slachtoffer 3] ) zal hier blijven, werken, geld verdienen, het is toch nodig dat ik haar een beetje controleer....n
[slachtoffer 4] vertelt dat [slachtoffer 3] nog niet gewerkt heeft dat zij op haar kamer op de stoel zit.
9-3 (p. 493) Een telefoongesprek gevoerd op 4 mei 2015 tussen [slachtoffer 4] en [medeverdachte 2] , waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 4] : [slachtoffer 3] heeft vanochtend 200 euro overgeboekt.
[medeverdachte 2] : 200?
[slachtoffer 4] : Ja. '
[medeverdachte 2] : Waar heeft ze die 200 vandaan? (..)
[medeverdachte 2] : Ik zal haar ..ntv.. vanavond.. (..)
[medeverdachte 2] : Ze heeft 40 euro aan mij gegeven dan had ze 290 euro..
[slachtoffer 4] : Zie je! Ze zegt het niet... je moet tegen [slachtoffer 3] zeggen als jij weg bent dat ze het geld elke dag aan mij geeft.. heb je mij gehoord?
9-4 (p. 494) Een telefoongesprek gevoerd op 4 mei 2015 tussen [slachtoffer 4] en [medeverdachte 2] , waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 4] : Heb je met [slachtoffer 3] gesproken?
[medeverdachte 2] : Nee ze heeft niet gebeld. (..)
[medeverdachte 2] : Hmm.. Ik zal haar vanavond slaan. (..)
[medeverdachte 2] : ..ntv.. als ze nou hard zou gaan werken.. dat ik een maand haar geld kan opmaken dat ik haar dan buiten de deur zet.. (..)
[medeverdachte 2] : Ik zal vanavond bij haar langs gaan, ik zal haar een goed pak slaag geven vanavond. wie denkt ze wel dat ik ben.. ze zegt ik heb 130, ze blijkt 200 te hebben.
9-5 (p. 414) Een telefoongesprek gevoerd op 2 maart 2015 tussen [slachtoffer 4] en [medeverdachte 2] , waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 4] : Als [verdachte] geld van mij vraagt, zal ik het hem dan geven? (..)
[medeverdachte 2] : Je zult geven.. ntv...
[slachtoffer 4] : Hij heeft zijn eigen meisje, zijn eigen meisje moet werke n.. waar ik boos om ben is dat zijn meisje zich niet om haar werk bekommert..Wij moeten werken..wij moeten geld geven..
9-6 (p. 439) Een telefoongesprek gevoerd op 14 maart 2015 tussen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] , waarbij het volgende is gezegd:
[slachtoffer 1] : Ik heb net [verdachte] gesproken.
[slachtoffer 4] : Hoe gaat het met hem?
[slachtoffer 1] : Hij is kwaad want ik de huur [mito] niet kan verdienen. Ik weet het niet meer.
[slachtoffer 4] : Heb je nog geen 1 gehad?
[slachtoffer 1] : Nee.
[slachtoffer 4] : Dat is erg.
[slachtoffer 1] : Hij was heel erg kwaad.
De rechtbank overweegt allereerst als volgt.
Aan verdachte is, voor zover thans nog ter beoordeling staat, ten laste gelegd artikel 237f, eerste lid, Sr, de sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 (feit 1), en sub-onderdeel 3 (feit 4). Uit de wettekst van de sub-onderdelen 1 en 6 volgt dat voor bewezenverklaring hiervan is vereist dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. Uit de jurisprudentievolgt dat de in sub-onderdelen 3, 4 en 9 omschreven gedragingen eveneens alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet derhalve worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze sub-onderdelen. In lid 2 van artikel 237f Sr is bepaald dat onder uitbuiting in ieder geval uitbuiting in de prostitutie valt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat de aan verdachte ten laste gelegde sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9, eerste lid, artikel 237f Sr, bewezen kunnen worden, waarbij jegens [slachtoffer 1] de dwangmiddelen dwang, geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie zijn toegepast.
Dwang en geweld
Met betrekking tot het dwangmiddel geweld leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte [slachtoffer 1] eenmaal heeft geslagen omdat zij weinig zou verdienen. De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsman dat voor deze gedraging slechts één bewijsmiddel aanwezig is, te weten de verklaring van [slachtoffer 2] , dat niet voor ieder onderdeel van de tenlastelegging meerdere bewijsmiddelen nodig zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Gelet op de omstandigheden waaronder het geweld heeft plaatsgevonden, zoals uit de bewijsmiddelen is gebleken, ziet de rechtbank de toepassing ervan in direct verband staan met de prostitutiewerkzaamheden en het afdragen van verdiensten daarvan door [slachtoffer 1] aan verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het geweld door verdachte werd gebruikt als instrument om zijn wil aan haar op te leggen en dat sprake is van geweld als dwangmiddel in de zin van voornoemde bepaling.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van een kwetsbare positie geldt dat dit begrip in lid 6 van artikel 237f Sr is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van uit feitelijk overwicht voorvloeiend overwicht geldt blijkens de wetsgeschiedenis dat, waar het de prostitutie betreft, dit misbruik kan worden voorondersteld indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] zich in een kwetsbare positie bevond toen zij in aanraking kwam met verdachte en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Verdachte heeft zelf verklaard dat [slachtoffer 1] in Bulgarije voor 4 euro per dag moest werken en dat zij daarmee amper voor haar kind kon zorgen. Verder heeft verdachte een affectieve relatie met [slachtoffer 1] opgebouwd en zij was zwanger van hem. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze affectieve relatie gebruikt om [slachtoffer 1] te dwingen zich te prostitueren en haar geld ten behoeve van hem af te staan. Verdachte oefende daarbij een grote druk op haar uit om geld te verdienen en zich te verantwoorden voor haar inkomsten. Omdat [slachtoffer 1] haar geld aan verdachte moest afstaan beschikte zij zelf niet over financiële middelen hetgeen haar afhankelijkheid van verdachte vergrootte. De rechtbank is gelet op het voorstaande van oordeel dat verdachte aldus misbruik heeft gemaakt van de voornoemde kwetsbare positie waarin [slachtoffer 1] zich bevond.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit deze feitelijke omstandigheden volgt dat [slachtoffer 1] zich ten opzichte van verdachte in een afhankelijke positie bevond waarin zij geen andere reële keuze had dan in de prostitutie te blijven werken. De positie waarin zij verkeerde was niet vergelijkbaar met de positie van een mondige prostituee in Nederland. [slachtoffer 1] verkeerde aldus in een uitbuitingssituatie en verdachte maakte daar misbruik van. De omstandigheid dat zij al vrijwillig als prostituee had gewerkt voordat zij verdachte leerde kenden, maakt niet dat van een dergelijke dwang geen sprake kan zijn.
Uitbuiting
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer 1] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] heeft uitgebuit. Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander in de prostitutie worden verricht, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
De rechtbank is derhalve, anders dan de raadsman, van oordeel dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer 1] door verdachte en dat verdachte daar ook het oogmerk op heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte controle heeft uitgeoefend en/of laten uitoefenen op de werkzaamheden en/of verdiensten van [slachtoffer 1] . Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank is verder - met de officier van justitie - van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat verdachte tevens van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde mensenhandel (sub 3) jegens [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en [medeverdachte 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] op 16 of 17 april 2015 vanuit Bulgarije mee hebben genomen naar Nederland om hen alhier in de prostitutie te laten werken. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat beide dames zich in een uitbuitingssituatie bevonden en dat verdachte en [medeverdachte 2] hiervan op de hoogte waren. Uit tapgesprekken is af te leiden dat [slachtoffer 3] zich in Nederland voor [medeverdachte 2] zou moeten prostitueren en dat verdachte [slachtoffer 1] zou exploiteren na aankomst in Nederland. De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] op het medenemen, als bedoeld in voornoemde bepaling, van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] naar Nederland. De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan.