9.3.Ter beoordeling ligt voor de vraag of eiser zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de individuele voorzieningen die worden geleverd door zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] , niet passend zijn. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende. Eiser heeft in beroep op zichzelf niet betwist dat de jeugdhulpvoorzieningen, zoals toegekend bij het primaire besluit 3, door zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] worden geleverd. Dat, zoals eiser betoogt, met een pgb kan worden geschoven tussen verschillende zorgverleners, kan niet leiden tot de conclusie dat de aan eiser geleverde individuele voorzieningen door zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] niet passend zijn als bedoeld in artikel 8.1.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Jeugdwet. Dat eiser, naar hij stelt, met een pgb zelf de keuze kan maken bij wie hij de benodigde zorg inkoopt, acht de rechtbank voorstelbaar, maar daarmee is niet gezegd dat de geleverde zorg niet passend is. Eiser kan immers, zoals hij al die tijd ook onweersproken heeft gedaan, met zorg in natura de benodigde zorg inkopen bij zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] . Niet gesteld of gebleken is dat het aanbod bij zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] niet volstaat of dat de aan eiser geleverde zorg niet passend is. In de omstandigheid dat eiser, naar hij stelt, met een pgb op een flexibeler wijze zorg bij een eigen zorgaanbieder kan inkopen, hoefde verweerder geen aanleiding te zien om eiser toch een pgb te verstrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Gelet op de overwegingen in 6.9, 7.1 en 8.3 voldoet het bestreden besluit 1 niet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid en motivering te stellen eisen. Daarmee is gegeven dat het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond zal worden verklaard en dat besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb in verbinding met de artikelen 2:3 en 2.9, aanhef en onder c, van de Jeugdwet dient te worden vernietigd.
11. Aansluitend dient te worden te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, omdat daarvoor onvoldoende gegevens voorhanden zijn. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden, mede gelet op het nog te verrichten onderzoek in deze zaak en de onzekerheid wanneer dat onderzoek zal zijn afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het nieuwe besluit op bezwaar dienen in elk geval mede gebaseerd te worden op deugdelijk onderzoek, met inachtneming van de onder 6.5 genoemde uitspraak van de CRvB van 1 mei 2017. De rechtbank zal verweerder voor het nieuw te nemen besluit op bezwaar een termijn stellen van acht weken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 501,- en een wegingsfactor 1).
Bestreden besluit 2 (LEE 17/3725 JW)
14. Tussen partijen is niet in geschil de omvang van de aan eiser bij het bestreden besluit 2 toegekende voorzieningen. In geschil is allereerst of verweerder heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht, zoals die voortvloeit uit artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet.