Op 21 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 23 mei 2017. De opposant had verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn verzoek om herziening van een uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2017. Deze uitspraak betrof de afwijzing van verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin was meegedeeld dat de opposant niet in aanmerking kwam voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Ziektewet.
De rechtbank oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat het buitengewoon rechtsmiddel van herziening niet openstaat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter, tenzij deze uitspraak ook een einduitspraak is. De rechtbank concludeerde dat dit in het geval van de opposant niet aan de orde was. Tijdens de zitting op 27 februari 2018 heeft de opposant zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank bleef bij haar eerdere oordeel.
De rechtbank verwierp ook de argumenten van de opposant dat zijn hoorplicht was geschonden en dat de uitspraak in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de voorzieningenrechter geen zitting hoefde te houden, omdat de zaak geen toegevoegde waarde had voor een zitting. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 23 mei 2017 in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.